Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wat Pelagius leerde.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wat Pelagius leerde.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Pelagius en Augustinus zijn in de Kerkgeschiedenis elkanders tegenvoeters. Leerde de eerste, dat de mensch geen erfzonde heeft en tot alle goed uit zichzelf bekwaam is, Augustinus leerde, op grond van de Heilige Schrift en zijn geestelijke ervaring, dat het net precies andersom staat bij den mensch.
Over Pelagius en het Pelagianisme het volgende:
Pelagius — heel eigenaardig toch — werd geboren in hetzelfde jaar, waarin Augustinus geboren werd (354). Hij was afkomstig uit Schotland, werd monnik in een klooster in zijn vaderland, maar ging in het begin van de 5de eeuw naar Rome. Daar schreef hij tegen de leer van de erfzonde, maar niet in een klein geschrift je, maar in een werk van 14 deelen, liefst met allerlei aanhalingen en verklaringen van Schriftuurplaatsen, vooral ontleend aan de brieven van Paulus.
Hij was een ernstig man, streng asceet, die zich verre had weten te houden van de verleiding der wereld en van openbare zonden. Zijn levensgeschiedenis is dus wel gansch anders geweest dan van zijn tijdgenoot (en jaargenoot) Augustinus. Van een diep-gaande en bange worsteling tegen de zonde wist hij niet en van een allesbeheerschende wedergeboorte en bekeering hooren we niet. Pelagius was sterk in eigen kracht, en dat alles heeft grooten invloed gehad op zijn levensbeschouwing en met name op zijn beschouwing over de leer van zonde en genade.
Wat leerde Pelagius dan ?
Dat komt, in ’t kort gezegd, hierop neer : De mensch is sterfelijk door God geschapen. De natuurlijke dood (scheiding van ziel en lichaam in de stervensure) heeft niets te maken met de zonde, want zóó is de mensch uit Gods hand voortgekomen, dat hij voor een tijd op aarde zou zijn en daarna sterven en daarna het eeuwige leven. Maar door de zonde is de eeuwige dood gekomen als straf.
Pelagius loochent de zonde van den eersten mensch niet, net zoo min als de zonde van den tegenwoordigen mensch. De zonde is ook te algemeen om haar te loochenen ! Doch de aard en het karakter en het wezen van de zonde van den eersten mensch — gelijk di't nu nog zoo is — ziet Pelagius principieel anders dan de Kerk van Christus, naar Schrift en belijdenis, leert.
De zonde van den eersten mensch is ongehoorzaamheid geweest, en Adam is gevallen (wat met den natuurlijken dood dus niets te maken heeft !), maar dat heeft aan het wezen van den mensch niets veranderd. De mensch is mensch Gods en is mensch Gods gebleven en dus de kinderen van Adam begonnen van voren af aan als menschen zonder goed en zonder kwaad, zonder zonde en zonder deugd, als een onbeschreven stuk wit papier, waarop nog alles geschreven kon worden, al naardat de mensch zelf wilde in de practijk van zijn leven. Want de mensch is geschapen en wordt nog altijd geboren met een vrijen wil, om óf de zonde óf de deugd te kiezen, al naardat hij zelf dat wil en verkiest.
Of de zonde dan niet algemeen is ? Ja, helaas ! Maar — dat komt niet door de erfzonde, maar doordat de mensch bij zijn geboorte binnenkomt in een wereld die zoo slecht geworden is en de voorbeelden ten kwade, de verleidingen en drijvingen tot het booze, zijn legio en zijn den mensch gewoonlijk te machtig en dat maakt, dat ieder verkeerde dingen doet en niet volmaakt is. Hoewel er groot onderscheid is onder de menschen, waartoe een mensch izelf ook veel kan af of toe doen. Eigen schuld eenerzijds, eigen deugd en braafheid anderzijds!
De algemeenheid der zonde berust dus niet op het feit van de erfzonde, met erfschuld en erfsmet ; want erfschuld heeft de nakomeling van Adam niet — hij staat en leeft voor zich zelf — en erfsmet heeft hij ook niet — want hij komt als een onbeschreven stuk papier ter wereld, met een vrijen wil om te kiezen het goede of het kwade ; maar de algemeenheid van de zonde berust op het hem overal omringend kwaad en het overal tot hem komend slechte voorbeeld en op de kracht der gewoonte onder de menschen in deze zondige wereld gevonden.
Er kunnen dus wel zondelooze menschen zijn ; maar, dat zal niet zoo gemakkelijk gebeuren. Toch kan het en die buitengewoon energiek en gewillig en vroom is, kan ook heilig leven, waarbij de Kerk en het klooster, vasten en bidden van de grootste invloed kunnen zijn. Als de mensch de stem Gods maar hoort en opvolgt : „wees heilig, want Ik ben heilig". Wat is dan de genade Gods, voor zulke menschen, die uit en van zich zelf goed zijn en tot alle goede dingen bekwaam en bereid ? Och, eigenlijk is er dan geen genade Gods noodig en behoeft er van een genadig God niét te worden gesproken.
Maar — aangezien er toch wel een en ander minder goed en minder volmaakt kan zijn, is de genade Gods iets, dat voor alle menschen klaar ligt en dat de mensch dan moet verdienen door bijzondere deugdsbetrachting. Men moet dan bewerken, dat God barmhartig is en zegt : nu is het weer goed gemaakt door u.
Hoe hebben we daarbij dan over Christus te denken ?
Ook de verschijning van Christus is om den mensch te heipen ; en in zooverre is het een genade-daad Gods ; hoewel heel anders te verstaan dan de Kerk leert, die Hem belijdt als den eeuwigen God, Die de menschelijke natuur heeft aangenomen en de Borg, de Losser, de Zaligmaker is van een arm en in zich zelf gansch verloren zondaarsvolk. Hij is, naar de voorstelling van Pelagius, een bevoorrecht mensch, die gekomen is tot voorbeeld en leermeester, om na te volgen en door Hem geholpen te worden, waarvoor de wereld wel heel dankbaar mag zijn.
Christus is niet absoluut noodig, maar nuttig voor den mensch, die zich gewoonlijk veel te slap aanstelt. God wil den mensch in Christus helpen bij het bereiken van zijn ideaal, dat hem voorgesteld is. Door Zijn leer en voorbeeld wil God den mensch aansporen en aanmoedigen op den weg der deugd.
Evenals wij dus in het zondigen navolgers zijn van Adam, zoo moeten wij in deugdsbetrachting navolgers van Christus zijn.
Doordat Pelagius zeer streng van levenswijze was, was hij in de Roomsche Kerk een geziene persoonlijkheid. En zijn reis naar Palestina in 411 deed daaraan nog toe tot zijn vereering. Niet allen echter vereenigden zich met zijn leer, die te duidelijk indruischte tegen de leer der Heilige Schrift en hij werd aangeklaagd op een Synode te Jeruzalem (415), maar — vrijgesproken ; zelfs tot tweemaal toe.
Toen verhief de Kerkvader Augustinus zijn stem tegen hem ; deze zeide, dat de Oostersche bisschoppen misleid waren. Dit leidde er toe, dat twee Synodes in het Westen, te Milaan en te Carthago (416) zijn leer veroordeelden, welk besluit goedgekeurd werd door Paus Innocentius I ; diens opvolger sprak hem echter weer vrij ; maar Keizer Honorius vaardigde een edict uit tegen de Pelagianen en tegelijkertijd sprak een Synode te Carthago (416) nog eens de veroordeeling uit (418). Toen koos ook de Paus, Zosimus, tegen hem partij. Achttien bisschoppen wilden echter zijn veroordeeling niet onderschrijven, maar werden afgezet. En zoo was zijn kracht in 't Westen gebroken. Wel werden nog weer pogingen gedaan er boven op te komen, maar op "het 3de Oecumenische Concilie te Éfeze (431) werd Pelagius — tegelijk met Nestorius, die dwalingen leerde in verband met de twee naturen van Christus — veroordeeld.
Zoo had Augustinus met zijn leer van zonde en genade, overeenkomstig het Evangelie van Paulus, gezegevierd.
Maar — de leer van Pelagius bleef voortleven ; het is ook een leer, die zich aansluit bij de begeerten van den natuurlijken mensch, die een vijand is van genade en zoo gaarne op het vleesch z'n betrouwen stelt.
Vooral de leer van de on-verdienstelijkheid van de goede werken tot verkrijging der zaligheid, zooals Augustinus die verkondigde, vond vele bestrijders in de Roomsche Kerk en officieel is de pauselijke Kerk dan ook een tusschen-standpunt gaan innemen : niet enkel verdienen — maar toch wel de verdienstelijkheid der goede werken vasthouden ! De goede werken een stuk van de zaligheid ; verdienstelijk in zich zelf om zich de genade Gods waardig te maken.
Dit tweeslachtig standpunt van verdienste en genade, die samenwerken tot zaligheid, noemt men gewoonlijk het Semi-Pelagianisme, of half-Pelagianisme.
Deze Semi-Pelagiaansche leer komt in het kort hierop neer : „tusschen de algemeene zondigheid, die we onder de menschen overal aantreffen, en de eerste zonde van Adam, staat wel samenhang (erfzonde). De zedelijke kracht van den mensch is door de erfzonde wel gebroken en verzwakt, maar het is niet zoo, dat de mensch dood in zonden en misdaden zou zijn, onbekwaam tot eenig geestelijk goed en geneigd tot alle kwaad (zooals b.v. de Heidelb. Catechismus naar luid van de Heilige Schrift leert). De zedelijke kracht is wel gebroken, maar niet gedood.
De mensch is niet geestelijk dood, maar ziek.
Daarom moet de goddelijke genade den mensch te hulp komen, waarvoor de Kerk is gegeven.
Volgens Augustinus was de mensch door de zonde dood.
Volgens Pelagius is de mensch in zich zelf gezond en wel.
Volgens de Semi-Pelagianen — Roomsche Kerk — is de mensch ziek.
Augustinus leerde de volstrekte noodzakelijkheid van de wedergeboorte en de alleswerkende kracht der genade Gods, met de allesbedekkende gerechtigheid van Christus. Alleen door het geloof in Christus kan een goddelooze zalig worden (Luther).
Pelagius leerde, dat wedergeboorte niets anders is dan helder inzicht in den weg van deugd en goede werken en het volgen van het voorbeeld, in Christus gegeven.
De Semi-Pelagianen (Roomsche Kerk), dat de mensch de Kerk noodig heeft om bij zijn zonden geholpen te worden en in den weg der goede werken „een barmhartig God te verdienen". Een synergisme of samenwerking van deugd en genade, waarbij Christus dan niet meer de éénige en algenoegzame Zaligmaker is ; omdat men naast Hem het vertrouwen leert stellen op allerlei andere dingen als goede werken, vasten, bidden, kastijdingen, bedevaart, aanroeping van heiligen, enz. enz.
Het is dan niet meer Christus alléén. Het is een samenwerking. (synergisme) van den mensch met God, waarbij de rechtvaardiging des zondaars alléén door genade ontkend werd. Een synergisme — dat later ook in de Luthersche Kerk, onder invloed van Melanchton (en waarlijk niet alleen in dö Luthersche Kerk) het hoofd omhoog stak : God wat en de mensch wat ; de leer dus van „de helperide genade Gods", inplaats van „alléén door genade".
De ernst van den natuurlijken mensch in en bij het gebruik' der genademiddelen bekoorde velen — waaruit ook het Remonstrantisme is voortgekomen.
De leer van het synergisme, dat de mensch op eenigerlei wijze, hoe dan ook, in zijn bekeering met God kan en wil samenwerken, is Semi-Pelagiaansch, Remonstrantsch en geheel tegen de Schrift ingaande. Deze dwaalleer doet Gods volstrekte genade en Christus' allesverzoenende en allesbedekkende gerechtigheid en heiligheid te niet.
Helaas ! deze leer is geen uitzondering ; noch in de Roomsche Kerk, noch in de Luthersche Kerk, noch in de Protestantsche Kerk, die in de Gereformeerde belijdenis altijd de uitdrukking van haar geloof vond.
Hoe is het goud verdonkerd !
 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

Wat Pelagius leerde.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1938

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's