Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

6 minuten leestijd

ALS EEN VUUR, ALS EEN HAMER
Is Mijn Woord niet alzoo als een vuur, spreekt de Heere, en als een • hamer, die een steenrots te morzel slaat?
Het Woord van God is als een vuur. Vuur verteert. Tegen vuur is geen huis bestand. Vuur maakt ons bang. Vuur is ma­jesteit. Het vuur is telkens weer het teeken van Gods tegenwoordigheid. Denk aan het brandende braambosch, aan de bliksemen over den top van den Sinaï. Onze God is een verterend vuur. En het Woord, dat Hij spreekt, is ook alzoo als een vuur. De mensch, die 'het hoort, heeft te beven.
Onze tekst heeft ook een ander beeld : als een hamer, die een steenrots te morzelslaat. De brandende Oostersche zon blaakt de rots, maar breekt hem niet. De stormwind davert langs zijn flanken, maar hij staat en trotseert den orkaan.
Maar, daarginds komt een werkman, met in zijn hand een hamer. Omhoog gaat zijn arm en dreunend valt zijn hamer op het gesteente neer. Hij hamert en de rotssteen brokkelt, verliest z'n kracht, wordt roemloos weggereden als puin. Zoo is de kracht van het Woord. Laat het menschenhart fier zijn en trotsch, het Woord is een hamerende kracht, die de grootste trotschheid verbrijzelen kan en fierheid maakt tot puin.
't Woord des Heeren grijpt den mensch in zijn diepste zijn, als vuur, dat overal komt en alles verteert, als een hamer der verbrijzeling in de hand van God.
Wij kunnen dit alles misschien gemakkelijk beamen. Maar met Jeremia zelf was het anders. Hij zegt er van in dit zelfde hoofdstuk : mijn hart wordt in mijn binnenste gebroken, al mijn beenderen bewegen zich, ik ben als een dronken man, als een man, dien de wijn te boven gaat, vanwege den Heere en vanwege de woorden Zijner heiligheid.
Wat zijn wij dan toch onnoemelijk ver af van dezen Jeremia. Durven, kunnen, mogen wij zeggen, wat Jeremia zei ? Wat kunnen wij kalm zijn onder het Woord, rustig luisteren, rustig het prediken. Staande voor Jeremia moeten wij ons schamen. Hoeveel te meer dan niet voor Jeremia's God.
Maar — hoe komt dat nu, dat Jeremia in zijn binnenste gebroken wordt door het Woord van zijn God, terwijl wij onder datzelfde Woord zoo rustig en onbewogen kunnen blijven?
Omdat ons hart van nature wel als een steen is, maar omdat wijzelf geen steenen, maar menschen zijn. Wij zijn gevallen menschen, maar toch menschen. En wat doen wij ? Wij onttrekken ons aan de eisch, de klem, de hamer van het Woord van God. Zóó willen wij den Bijbel lezen. We blijven onszelf. We nemen kennis van wat de Bijbel zegt. Maar we willen er niet onder. Nooit ! En toch, dat is noodig. Want wij moeten niet opgeknapt en opgelapt, maar veranderd, en daarvoor is noodig, dat al wat zich tegen God verzet — en dat is ons heele ik — komt in het vuur des Woords, onder de hamerslag van Gods getuigenis.
Wie dat verstaat, weet dat het onze groote zonde, ons ongeloof is, dat wij ons altijd weer onttrekken. Maar zóó leert ge bidden om den Geest, die dit onttrekken afleert, die ons brengt onder het Woord, in het vuur en onder de hamerslag. Zóó leert ge de belijdenis, dat we anders zijn, dan we moesten zijn, dat we niet waard zijn, dat de Heere Zich ontfermt. Alleen in de belijdenis : „ik heb gezondigd", wordt de zondaar een geloovige. Want staande onder de hamer van het Woord, gaan de handen omhoog, biddend om de genade van God.
Maar dan begrijpt ge ook, waarom het Woord des Heeren een vuur en een hamer moet zijn. Door onze zonden. Elk komen Gods, tot straf of tot ontferming, is een aanklacht, hamer en vuur. Denk aan het kruis van Christus : het is opperste ontferming, ja, en het is óók opperste aanklacht:
zoo erg is de zonde der wereld, zoo erg is de zonde van ons.
Het Woord van vuur en hamer is ernstig, vreesaanjagend, het is toch ook een zeer gezegend Woord. Als iemand op straat dreigt overreden te worden, dan verliest gij, die het ziet, alle deftigheid en beleefdheid, ge grijpt den ongelukkige zoo hardhandig, als ge maar kunt, ge sleurt hem over den weg, ge laat hem desnoods terecht komen in het slijk van de berm ; het doet er allemaal niets toe, want — 't gaat om zijn leven. Al die onvriendelijkheid, al die woestheid beteekent redding. Zoo is 't ook met Jeremia. Hij is een profeet, die prediker is van Gods ontferming. Maar buiten dreigt de vijand en binnen, daar is ongehoorzaamheid aan het Woord des Heeren. Er is maar één redding, dat het volk gegrepen, geslagen, gesleurd wordt, weg van het heillooze pad. Eén redding, dat het volk komt onder het Woord, dat de zonde toont en noemt, dat aan de zonde ontdekt, om van de zonde te redden.
Moest het Woord zóó verkondigd worden in Jeremia's tijd, het is noodig in lederen anderen tijd niet minder. Want iedere tijd is zonde-tijd. Zonde is : van God af en daarom ook van de menschen af. Zonde brengt eenzaamheid, verlatenheid in de meest gruwelijke zin. Adam en Eva schamen zich voor elkaar en verbergen zich voor God. Dat is eenzaamheid, verlatenheid. Maar dan komt het Woord, de stem van God : waar zijt gij ? Het is een hamer en een vuur, ja en tegelijk Gods ontferming : Hij zoekt hen. Hij laat Zich met hen in. Hij brengt hen tot erkentenis van zonde. Hij opent de deur der vergeving. Wat is het Woord dan een zegen ! Ons geweten zegt ook, dat we gezondigd hebben. Maar als het goed ontwaakt, dan kan het iemand doodslaan. Denk aan Judas. Maar als het Woord zegt, dat wij gezondigd hebben, dan drijft het ons naar God, die Rechter is en Redder tegelijk!
Want de God, die het zegt, is de God, die het doet. God, die spreekt door het Woord werkt door den Geest, en Woord en Geest zijn niet te scheiden!
Bij het graf van Lazarus klinkt Christus' woord : Lazarus kom uit! En — Zijn woord bleek een hamer, die zelfs de steenrots van den dood te morzel sloeg.
Op den Pinksterdag klinkt Christus' Woord in de prediking der discipelen. En door Zijn Geest wordt het een vuur, dat alle beletselen verteert.
Welgelukzalig dan de mensch, voor wien de Bijbel, het Woord van God, meer is dan een oud en mooi boek, wien de Bijbel meer zegt dan alleen iets over anderen; aan wien de Bijbel meer geeft dan een voorbeeld; voor wien de Bijbel is, alzoo als een vuur en als een hamer, die een steenrots te morzel slaat!

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 februari 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 februari 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's