Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

WAT CALVIJN ONS LEERT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WAT CALVIJN ONS LEERT

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Door den Heere onderwezen.
De volgende vraag, door Calvijn aan de orde gesteld, betreft het leven der Oud- Testamentische Vaderen : Zijn zij door den Heere onderwezen ?
Hebben zij de eeuwige dingen niet slechts naast, maar ook boven de aardsche dingen gesteld en zich om het eeuwige leven bekommerd en daarmede beziggehouden ?
Het eerste wat Calvijn in antwoord daarop begint op te merken, betreft de aardsche omstandigheden, welke hun door God werden opgelegd. Hij wijst op Adam en hoe de overdenking van zijn verloren geluk hem moet zijn. geweest tot een smart, waarvan hij door noesten arbeid niet kon verlost worden. Voorts zijn huiselijke omstandigheden, de broedermoord.
Vervolgens wijst Calvijn op de moeilijkheden in bet leven van Noach.
Een en ander is van dien aard geweest, dat het in het leven van deze mannen aan voortdurende oefening niet heeft ontbroken om te gedenken, dat zij de ellendigste van alle menschen waren, indien zij geen betere hope hadden dan op de aardsche dingen.
Vervolgens raakt hij Abraham's geschiedenis aan. Deze wordt ons voorgesteld als de vader der geloovigen. Dat beteekent, als wij kinderen Gods zijn, zullen wij onder zijn geslacht worden gesteld.
Naardien dit alles zoo is, kan men toch niet aannemen, dat Abraham met de geringste der geloovigen zou worden gelijk geschat. Wanneer Abraham de zaligheid van Gods kinderen wordt ontzegd, kan men de geheele kerk wel te niet maken.
Het is niet noodig de geschiedenis van Abraham in den breede op te halen en ook die van Izaak en Jacob ha te gaan, omdat deze onder ons genoegzaam bekend mogen worden geacht. Calvijn schildert uitvoerig het leven dier vaderen om daardoor te bewijzen, dat ze op een andere dan aardsche gelukzaligheid hebben gezien. Klaar en duidelijk wordt dit ook door den Hebreenbrief gezegd: Want hij verwachtte de stad, die fundamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is. (Hebr. 11 : 10). Zij hebben de belofte gekregen, zijn in het geloof gestorven, hebben van verre gezien, wat zij in bet geloof hadden omhelsd en hebben beleden, dat zij gasten en vreemdelingen waren op aarde. God heeft hun een stad bereid.
De belofte van de bezitting des lands strekt zich d^n ook verder uit dan het aardsche bezit van Kanaan. Immers indien deze alleen op Kanaan betrekking zou gehad hebben, zou.zij niet vervuld zijn ge­ weest aan deze aartsvaders, die toch de belofte verkregen hebben. Daarom, zegt Calvijn, hebben zij geen voet gronds gekocht dan alleen een graf. Daarin ligt besloten, dat zij de vrucht der belofte hebben verwacht na hun dood. Zoo heeft ook Jozef begeerd in het land der belofte begraven te worden.
Zoo heeft ook Jacob het uitgesproken : Op Uwe zaligheid wacht ik, Heere. (Gen. 49 : 18). Wat anders dan de eeuwige zaligheid kan dit geweest zijn, dewijl hij deze woorden sprak op zijn stervenssponde ?
Ook Bileam heeft geweten, dat de dood des oprechten voortreffelijk was boven aardsche goederen, toen hij sprak : „Mijn ziel sterve den dood des oprechten". Indien de dood het laatste zou zijn, zou er geen onderscheid wezen tusschen rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Vgl. ook David's woord. Psalm 116 : 15: Kostelijk is in de oogen des Heeren de dood Zijner gunstgenooten.
Met tal van plaatsen uit Mozes en de Profeten toont Calvijn verder aan, dat het een ongerijmde en onhoudbare stelling is, te willen beweren, dat de verwachting der vaderen niet op de eeuwige dingen zou zijn gericht.
Het behoeft ook nauwelijks gezegd, dat hij ook in de Psalmen rijke stof vindt om zijn standpunt tegen de wederpartijders te verdedigen.
Een klare bevestiging ziet Calvijn voorts in de opstanding van vele heiligen te Jeruzalem, die metgezellen zijn geweest van Christus' opstanding te Jeruzalem. (Matth. 27 : 52). Dit was een zeker pand, bewijzende, dat alles wat Christus gedaan en geleden heeft voor de eeuwige zaligheid, zoowel den geloovigen van het Oude als van het Nieuwe Verbond toekomt. (Vgl. voorts Hand. 15 : 8 ; Efeze 1 : 14 ; 2 Cor. 3 : 14).
Het onderscheid tusschen Oude en Nieuwe Testament.
Is er dus in het geheel geen onderscheid tusschen het Oude en het Nieuwe Testament ?
Het onderscheid bestaat in vier stukken: Deze zien echter meer op de wijze van bediening dan op het wezen, wijl de beloften van Oude en Nieuwe Testament eenerlei blijven en hetzelfde fundament behouden, n.l. Christus.
Het eerste onderscheid komt hierop neer, dat de Heere het hemelsche erfgoed onder het Oude Verbond onder aardsche zegeningen geeft te aanschouwen. Het land Kanaan wordt als een voortreffelijk en eeuwig loon voor de onderhouders der Wet voorgesteld, terwijl de overtreders worden bedreigd met uitdrijving uit de bezitting des lands. Vloek en zegen, door Mozes verkondigd, loopen ook daarop uit.
Men meene daaruit echter niet, dat de beloften voor Israël geen hoogeren zin zouden hebben gehad. Calvijn verwerpt ook het standpunt, dat de Joden er niet meer van hebben begrepen, maar dat de Christelijke kerk in deze aardsche zegeningen een voorbeeld zou hebben der geestelijke dingen.
Daartegen verdedigt Calvijn, dat Israël deze aardsche zegeningen heeft gehad als een spiegel der hemelsche erfenis, die de Heere bereid had.
Hij wil dus zeggen : wat de Christelijke kerk naar bovenstaande meening in de openbaring Israels zou hebben, n.l. een voorbeeld der geestelijke dingen, hebben ook de Joden reeds gehad.
Dit wordt door Paulus duidelijk verklaard. Hij vergelijkt het volk Israël bij een jeugdigen en onmondigen erfgenaam. (Galaten 4 : 1 V.V.). De kerk in Israël was nog in haar kinderjaren. God hield ze in de kinderlijke tucht. Daarom heeft Hij de eeuwige gelukzaligheid door aardsche weldaden en den geestelijken dood door lichamelijke straffen aangeduid.
Het gevolg daarvan is wel geweest, dat de aardsche zegeningen bij Israël meerder in waarde werden gehouden, maar dat neemt niet weg, dat zij op de hemelsche zaligheid hebben gezien en dat het door de vaderen ook zoo is verstaan. Ik ben u een Schild en uw loon zeer groot, zegt de Heere tot Abraham (Gen. 15 : 1). God is mijn Rotssteen en mijn deel in eeuwigheid (Ps. 73 : 26; Ps. 84 : 3 ; Ps. 16 : 5, e.d.g.).
Het tweede onderscheid schuilt in de figuren. Het Oude Testament heeft een schaduw van de zaak, het Nieuwe Testament de zaak zelf voor oogen gesteld. Men zie hieromtrent den brief aan de Hebreen. (Hebr. 7).
De schrijver twist met degenen, die meenen, dat afschaffing van de ceremoniën der Wet ook de religie zou bederven. Hij weerlegt deze meening door de vergelijking van het priesterschap van Aaron en dat naar de ordening van Melchizedek.
De Voleindiging van het Verbond is Christus, in wien het zijn vastigheid beeft. De zaak is dus, of de ceremoniën der Wet voor Christus zullen wijken of niet.
De ceremoniën zijn bijkomstigheden. Zij zijn echter tegelijk instrumenten om het Verbond te bedienen. Daarom worden zij tezamen Oude Testament genoemd. Hoewel de ceremoniën de zaak niet zijn, worden zij Verbond genoemd wegens de betrekking tot het wezen des Verbonds.
Christus echter is de Borg en Middelaar des Verbonds, zoodat de ceremoniën voor Hem plaats moesten maken. Hij heet de Middelaar van een beter Testament en noemt ook zelf den drinkbeker : oen drinkbeker des Nieuwen Testaments, omdat het eerst in Hem kracht en waarheid heeft.
Kort en bondig gezegd: de naam van Oude Testament of Verbond ziet, wal in 't woord oud aangaat, op den vorm en bediening en wat het woord Verbond of Testament aangaat op het wezen des Verbonds. Zoo ook ziet in den naam Nieuwe Testament of Verbond het adjectief nieuw op de bediening of vervulling door de vleeschwording des Woords, terwijl het Woord Verbond ook hier op het wezen des Verbonds in Christus ziet. Het is en blijft in wezen één en hetzelfde Verbond.
Het derde onderscheid wordt uit Jeremia genomen. Ziet, de dagen komen, spreekt de Heere, dat Ik met het huis van Juda en het huis van Israël een nieuw Verbond zal maken. Niet naar het Verbond, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage als Ik hun hand aangreep, om hun uit Egypte uit te voeren, welk Mijn Verbond zij vernietigd hebben, hoewel Ik 'hen getrouwd had, spreekt de Heere. Maar dit is het Verbond, hetwelk Ik na die dagen met het huis Israels maken zal: Ik zal mijn Wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken. En zij zullen niet meer een iegelijk zijn naaste en een iegelijk zijn broeder leeren, maar zij zullen Mij allen kennen van hun kleinste tot hun grootste toe. (Jer. 31 : 31 v.v.).
Bij deze plaats herinnert Calvijn aan 2 Cor. 3 : 6 V.V., waar Paulus een vergelijking maakt tusschen Wet en Evangelie. De Wet noemt hij een letterlijke en het Evangelie een geestelijke leer. De Wet is in steenen tafels geschreven, het Evangelie in de harten. De Wet is een prediking des doods en der verdoemenis, het Evangelie een prediking des levens en der gerechtigheid. De Wet gaat te niet, het Evangelie blijft in eeuwigheid.
Paulus geeft een harde waardeering van de Wet: Dit treft echter niet zoozeer de Wet als wel de dwaze voorstelling dergenen, die voor de Wet ijverden om het Evangelie in de schaduw te stellen. Dit is de bijzondere aanleiding en omstandigheid, waarom Paulus zoo spreekt. Hij handelt over de eigen natuur der Wet en niet over de barmhartigheid, over bet gebod en niet over de genade.
Calvijn verklaart verder, dat de barmhartigheid dan ook niet uit de Wet is, maar van elders ingekomen. Gaat het over de barmhartigheid, dan stemmen Paulus en Jeremia overeen.
Paulus noemt het Oude Testament letterlijk, omdat het zonder de bijzondere kracht des Geestes verkondigd is, het Nieuwe geestelijk, omdat de Heere het op geestelijke wijze in de harten heeft gegraveerd. Het Oude brengt den dood met zich, omdat het niet anders kan dan het geheele menschelijke geslacht verdoemen. Het Nieuwe is een instrument des levens, want het verlost de menschen van den vloek en verzoent wederom met God.
Het Oude is de bediening der verdoemenis, het Nieuwe der gerechtigheid.
Dit versta men echter niet zoodanig, alsof de Heere den Joden Zijn Wet vergeefs heeft gegeven, zonder iemand te bekeeren. De verdoemenis ligt niet aan het Oude Verbond, maar vindt oorzaak in den afval des volks. De ongehoorzaamheid heeft de scheuring te weeggebracht. Groot of klein zij het getal, maar daar zijn er in Israël, die in oprechtheid het Verbond hebben omhelsd.
Het vierde onderscheid hangt saam met met voorafgaande. Het Oude Verbond heeft een Testament der dienstbaarheid, het Nieuwe een Testament der vrijheid. (Vgl. Rom. 8 : 15; Hebr. 12 : 18.) Het Oude Verbond wekt vreeze, het Nieuwe Testament vertrouwen. Paulus heeft dit breedvoerig uiteengezet in Gal. 4, door een allegorie naar aanleiding van de twee zonen van Abraham : Izaak en Ismaël.
Zoo hebben de Vaderen de vrijheid niet verkregen uit de Wet, maar zij hebben rust gevonden in de belofte, hetwelk een vrucht is geweest van het Nieuwe Testament.
Desondanks bleven zij gebonden aan de ceremoniën der Wet.
Zoo ziet Calvijn de werking van het Nieuwe Testament reeds in de dagen van het Oude Verbond. Men leefde onder het Oude Verbond en strekte zich uit naar het Nieuwe. Dit laatste zou onmogelijk zijn, als er ook niet een zekere gemeenschap met het Nieuwe ware geweest. Men kan geen hope of verwachting hebben op iets dat men niet kent en zoo men daar eenige kennis van draagt, moet daar ook eenige gemeenschap zijn.
Nog een onderscheid.
Voorheen heeft God Israël van de volken onderscheiden en tot een volk toegeëigend. Den overigen volken gewerd de prediking niet. Zij misten Gods Woord en wandelden in duisternis.
In de volheid destijds echter, die tot oprichting van alle volkeren was bestemd, werd de scheidsmuur verbroken. Daar wordt niet gezien op de voorhuid of op de besnijdenis, maar Christus is alles in allen, Wien de heidenen tot een erfdeel gegeven zijn. (Gal. 6 ; Psalm 2; Psalm 72).
Het Nieuwe Testament heeft in de roeping der heidenen een teeken boven het Oude Verbond. Deze roeping was wel bekend aan de profeten, maar haar vervulling wachtte op den tijd van den Messias. Christus zelf is op deze roeping niet ingegaan, alvorens Hij een Naam boven alle namen verkregen had, voor Wien alle knie zich zou buigen. (Phil. 2 : 9). Hij zegt tot de Kananeesche vrouw : Ik ben niet gezonden dan tot ide verloren schapen van het huis Israels. (Matth. 15 : 24). Hij gebiedt Zijn discipelen in hun eerste uitzending, dat zij niet tot de heidenen zullen gaan. Matth. 10 : 5).
Later gingen de apostelen dan ook niet gemakkelijk tot de roeping der heidenen over. Calvijn acht dit zeer verklaarbaar, wijl de Heere zich eeuwenlang alleen tot Israël had gewend. De roeping der heidenen was een verborgenheid.
Is God dan veranderd, daar Hij in verschillende tijden verschillende bedieningen ordineert ?
Calvijn antwoordt met enkele voorbeelden uit het leven. Zal men dan landman ongestadig en veranderlijk noemen, omdat hij zomers anders handelt in zijn arbeid dan 's winters ? Of zal men een huisvader zulk een verwijt doen, omdat hij zijn kind in de kindsche jaren anders behandelt dan in zijn jongelingstijd?
Het is voor zich zelf duidelijk, wat hij hier zeggen wil.
Maar zeggen zij dan weer : De verschillende tijden en omstandigheden zijn er toch ook, omdat God het zoo wilde ? Het behoeft niet meer gezegd, welk antwoord Calvijn op dergelijke vragen zal geven. Het ligt voor de hand, dat hij wijst op de souvereine vrijmacht van God. Wie is de mensch, dat hij de verborgen oorzaken en redenen Gods zou uitvinden, waarom Hij de wereld heeft geschapen, zooals zij is. Maar bovendien schrijft de mensch zich al te veel toe, die Gode niet zou toestaan dat Hij redenen heeft, welke voor ons ver­borgen zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 februari 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

WAT CALVIJN ONS LEERT

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 februari 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's