Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik ben de Heere uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis uitgeleid heb. Exodus 20 vs. 2.

Geachte lezer. Hoe menigmaal zijn ongetwijfeld deze woorden door uw oor opgevangen. Hoe vaak hebt gij zelf deze woorden op uw lippen genomen, ja, telkens bij het getrouwelijk lezen van 's Héeren heilig Woord kwaamt gij het tegen : „Ik ben de Heere uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis uitgeleid heb".
Het is u natuurlijk allen bekend, wat Exodus 20 ons te zeggen heeft. In dit gedeelte van Gods Woord is ons opgeteekend de wet des Heeren, die ingegrift was in de twee steenen tafelen. Wij zouden ook kunnen zeggen : daar openbaarde de Heere Zijn heiligen wil.
Israël wordt gesteld voor het: „Gij zult" en het: „Gij zult niet". Maar vóór Zijn volk Zijn heiligen eisch te laten hooren, openbaart Hij Zich in Zijn verbondstrouw.
Boven de 10 geboden het zooveel zeggende opschrift: Ik ben de Heere uw God, Die u uit Egypteland uitgeleid heb.
Wanneer dus in de tempel en in de synagoge de wet werd gelezen, werd het volk bepaald bij dat zoo gewichtige gebeuren in Israels geschiedenis, toen de Heere Israël bevrijdde van het slavenjuk.
Nóóit genoeg kon daarop gewezen worden, nóóit genoeg kon Israël het nageslacht bij die bevrijding uit Farao's hand bepalen. Waarom neemt dit historisch gebeuren zoo'n groote plaats in onder Israels nageslacht ? Wel, omdat die uitleiding voor Israël was geweest een openbaring van Jehovah. (Ik zal zijn. Die Ik zijn zal).
Toen openbaarde Hij Zich in Zijn almacht. Hoe de machten der wereld Zijn wil tegenstaan — Zijn raad zal bestaan in eeuwigheid.
Het briesend paard moet eind'lijk sneven, Hoe snel het draav' in 't oorlogsveld; 't Kan niemand d' overwinning geven, Zijn groote sterkte baat geen held.
Maar naast Zijn almacht kwam ook duidelijk uit Zijn trouwe zorg voor de Zijnen. Al mocht de nood hoog stijgen, al scheen de ondergang nabij, Israël van den ouden dag, terugziende op Gods nabijheid in het grijze verleden, kon zingen :
Neen, de Heer der heeren Doet ons triomfeeren; Hij, geducht in macht. Slaat elk gunstig gade. Die op Zijn genade In benauwdheid wacht.
Het is evenwel niet alleen Israël geweest waaraan de Heere Zijn heilige Wet heeft geschonken. Maar Zondag aan Zondag zet de Gemeente zich onder die Wet des Heeren. Daar, waar de Gemeente door Woord en Sacrament wordt
samengebracht, komt ook des Heeren eisch van het: Gij zult, en het: Gij zult niet.
Ook de Nieuw-Testamentische Gemeente hoort telkens die zoo schoone aanhef: Ik ben de Heere uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis uitgeleid heb. Het is de uitleiding Gods, wanneer Hij vrij spreekt Zijn Gemeente in Jezus Christus, vrij spreekt van zonden en ongerechtigheden. Daarom die schoone aanhef. Hij is de onveranderlijke God, onveranderlijk in Almacht en onveranderlijk in trouw.
Jarenlang had het volk der Hebreen gezucht onder de zweep van de drijvers. Langen tijd kon Farao het nageslacht van Jakob in harden slavendienst ten onder houden. Maar niet langer dan de Heere toeliet, en het einde der onderdrukking na derde, toen tot Mozes des Heeren Woord luidde: En nu zie, het geschrei der kinderen Israels is tot Mij gekomen ; en ook heb Ik gezien de verdrukking, waarmede de Egyptenaars hen verdrukken. Zoo kom nu en Ik zal u tot Farao zenden, opdat gij Mijn volk uit Egypte voert. (Ex. 3 : . 9 en 10)
Wij willen voorbijgaan de slaande hand Gods, waardoor Farao in een oogenblik van verslagenheid Mozes' verzoek inwilligde. Wij willen voorbijgaan aan die laatste nacht, waarin Egypteland in het rouwkleed werd gestoken — doch wij willen u voor den geest roepen dat gebeuren Gods bij de Schelfzee. Wanneer de vrome Israëliet door den aanhef van de Wet bij die uitleiding uit Egypte werd bepaald, gingen zijn gedachten henen naar het gebeuren bij de Schelfzee. De Heere had Israël daar gebracht. Een plaats, zeker niet door Israël uitgekozen. De officieele weg liep door het gebied der Filistijnen, maar God leidde het volk om langs den weg van de woestijn der Schelfzee.
Het is Farao, die zijn gegeven woord ongedaan wil maken door met zijn strijdwagens het wegtrekkende volk na te jagen. Geen schooner kans kon hem geschonken worden, want het volk der Hebreen was gelegerd voor de zee.
Mijn lezer, is het niet begrijpelijk, dat Israël bij de nadering van de strijdwagens der Egyptenaren zeer vreesde ? Behalve vrees lezen wij ook van murmureeringen tegen Mozes : Hebt gij ons daarom, omdat er in Egypte gansch geen graven waren, weggenomen, opdat wij in deze woestijn sterven zouden? (Ex. 14 vs. H).
Israël zag niet anders dan hopeloosheid, niet anders dan te vallen, wederom te komen in handen van Farao. Het gevaar naderde steeds meer, de stofwolken werden steeds grooter, en de zee bood steeds tegenweer — bleef ontoegankelijk.
Doch Mozes kon getuigen : „Vreest niet, staat vast en ziet het heil des Heeren". Heerlijke geloofstaal, sprake, waarin de vastheid in den trouwen verbonds-God uitkwam. Mozes zag omhoog, zag boven.Israël de wolkkolom. De wolkkolom, waardoor de Heere Zijn nabijheid toonde, waardoor de weg werd gewezen.
De Heere was opgegaan, ja, was vóórgegaan. De Heere zelf zou strijden ; Israël had eigen lot in Zijn handen te leggen. Tot Israël het bevel: Zeg de kindereu Israels, dat zij voorttrekken. God beveelt. God beveelt, al is het een bevel, waaraan onmogelijk kan worden voldaan.
Maar mèt het bevel de uitgestoken staf, waardoor de wateren werden gescheiden, door de zee een pad, een pad des Heeren Dat pad werd verlicht door het licht van de vuurkolom, dat licht werd gegeven om te begeleiden op den weg door de zee.
Wat een gaan, wat een bange gang, wat een gang in afhankelijkheid, juist, omdat door het licht het gevaar werd gezien.
Maar hoe angstig het hart ook klopte, Israël ging door des Heeren hand geleid, naar het droge.
God baande door de woeste baren En breede stroomen ons een pad.
Israels bevrijding — daarnaast Egypte's ondergang. Het is u bekend. Wederom de staf van Mozes-over de wateren der zee. Ondergang van de macht van Egypte, ondergang van den rijkdom dezer wereld. Ondergang, omdat Gods werk werd tegengestaan.
Dat is Jehovah, die spreekt, spreekt door daden. Daden van bevrijding, daden van ondergang.
Tot u komt nu diezelfde Heere met Zijn Woord. Ik ben de Heere uw God, Die u uit Egypteland uitgeleid heb. Ja, ook ons leven gelijkt veelal op de woestijnreis van Israël, de woestijn, gelegen tusschen Egypte en Kanaan. Geboren worden wij allen in het land der dienstbaarheid. Voortgedreven in harden slavendienst, al zijn de vleeschpotten van Egypte ons vaak goed. Maar ook in de wereld der zonde, in de wereld der ongerechtigheden is de God van Abraham, Izak' en Jakob werkzaam. Hij merkt nog op het geschrei, dat omhoog stijgt. Hij komt te banen het smalle pad, dat hemelwaarts voert.
Israels weg ging door de diepte, ging langs het voor den mensch onmogelijke, maar Gods weg met Zijn Kerk gaat nog altoos langs diepe ravijnen, langs onbegaanbare wegen.
Dan komen zij ook voor, menschelijk gezien, onmogelijk te vervullen plichten. Gij, die door Woord en Geest de keten, de slavenketen voelt drukken. Gij, die opmerkt de wreede tyrannic van den Vorst der duisternis, waardoor hij u ten onder houdt. Gij, die in 's Heeren Woord afleest uw beklagenswaardige toestand. Gij wordt ook door dat Woord gesteld voor de onmogelijkheid, Gods Wet te volbrengen.
Het dringt diep door in uw hart: „Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der Wet om dat te doen".
Die vloek bedreigt u, wanneer gij ziet uw ongerechtigheden. Die vloek bedreigt u, wanneer gij geen hoop kunt koesteren op een betere toekomst.
Daar staat gij met het Israël van den ouden dag voor het onmogelijke.
Mijn lezer, wanneer het zoo voor u onmogelijk is geworden, wanneer Gods licht door Zijn Geest en Woord, laat zien, dat geen uitkomsten in u, bij uw vrienden, bij uw buren en ook niet bij uw predikers te vinden zijn, dan zult gij iets van uw armoede, van uw totale armoede moeten belijden.
Wat wordt dan uw onmacht groot, wat zijt gij dan afhankelijk van Hem, die met Zijn heilige Wet tot u is gekomen, met Zijn oordeel, met Zijn vloek.
Gelijk Mozes tot Israël, mogen wij u prediken : De Heere zal voor ulieden strijden en gij zult stil zijn. Mozes moest wijzen naar de toekomst, imaar wij mogen wijzen naar het verleden. De Heere heeft reeds volbracht, volbracht, wat Hij van u vroeg. Volbracht voor een arm, wederstrevig, murmureer end volk. Volbracht in Jezus Christus, in Wien de Wet is vervuld.
Maar — zoo zegt gij — Israël had de wolkkolom, Israël had de vuurkolom. Israël had Mozes.
Mozes, wolkkolom, vuurkolom: het is alles slechts teeken van Gods goedertierenheid.
Geen wolkkolom, geen vuurkolom, maar wèl draagt gij aan uw voorhoofd het sacrament, het teeken van Gods trouw.
Wèl moogt gij in uw bezit hebben Zijn dierbaar getuigenis, waarvan de dichter zegt: Uw Woord is mij een lamp voor mijnen voet.
Wèl geeft de Heere u predikers, die dat Woord bedienen. Nog meer dan Israël is u geschonken in Woord en Sacramenten. Dat geeft de Heere u en van deze beide genademiddelen getuigt ons leerboek : De Heilige Geest leert ons in het Evangelie en verzekert ons door de Sacramenten, dat onze volkomen zaligheid in de eenige offerande van Christus staat, die voor ons aan het kruis geschied is.
De Sacramenten, waaraan God Zijn belofte verbindt. Sacramenten, waarvan Calvijn zegt : „Welke God ingesteld heeft, opdat de geloovigen, ledig van alle goed, en arm, niets anders daarheen zouden aanbrengen dan hun groote armoede.
Daaruit volgt, dat ze, wanneer ze de Sacramenten ontvangen, niets doen, waardoor ze lof verdienen, of dat hun in deze handeling — bij welke zij geheel lijdelijk zijn — geen enkel werk kan worden toegeschreven".
Lezer, wanneer gij nog voortgaat door de wereld, rijk en verrijkt, steunend en leunend op macht en op sterkte, weet, dat alle macht dezer wereld ten ondergang gedoemd is. Hóé schoon, hóé prachtig, wat uit God niet is, dat is zonde, dat is bestemd door de heiligheid Gods te worden verteerd. Bij de doodsjordaan zal alles ondergaan, alleen de Zone Gods zal Zijn Kerk den Vader als een reine bruid voorstellen.
Smeek om dien Geest, waardoor de gevaren u worden ontdekt. Laat af van de dingen dezer wereld.
Tot het verloste Israël het woord: Ik ben de Heere uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis uitgeleid heb.
Dan volgt Zijn Wet, dan Zijn wil. Hij is nauw op Zijn eer en vraagt van ons, dat wij ons met ons gansche leven Gode dankbaarheid voor Zijn weldaden bewijzen en Hij door ons geprezen worde.
 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 juli 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 juli 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's