Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Raad Gods.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Raad Gods.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Verwerping.
De vorige maal wezen we er u op, dat de apostel zelf de bezwaren voelt, die zijn betoog heeft kunnen opwekken. Hij formuleert ze aldus : Gij zult dan tot mij zeggen : „wat klaagt Hij dan nog ? want wie heeft Zijn wil wederstaan? " Let er op, dat in onze Statenvertaling met recht het woord „Hij" met een hoofdletter geschreven is. De apostel stelt het inderdaad zoo voor, dat er iemand zou kunnen opstaan met de bewering, dat het God niet past om zich over de wederspannigheid van een mensch te beklagen. Er is immers niemand in staat om zich tegen Zijn wil Ie verzetten.
De apostel geeft zelf een antwoord op hel geopperde bezwaar. Hij antwoordt den vrager met het volgende antwoord : maar toch, o mensch! wie zijt gij, die tegen God antwoordt? Zal ook het maaksel tot dengene, die het gemaakt heeft, zeggen : waarom hebt gij mij alzoo gemaakt ? Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem, om uit den zelfden klomp te maken, het eene vat ter eere en hel andere ter oneere.
In dit antwoord van den apostel wordt de moeilijkheid niet volledig, opgelost. Er wordt hier alleen door hem een beroep gedaan op de vrijmacht Gods. Hij wil er alleen de lezers van doordringen, dat er geen sprake van is, dat eenig menschenkind den Heere zal mogen oproepen, opdat Hij van Zijne daden rekenschap geven zal.
God is de absolute Souverein. Hij behoeft geen rekenschap te geven van Zijne daden, want Zijn doen is enkel majesteit.
En om dat duidelijk in het licht te stellen, haalt de apostel het 9e vers uit Jesaja 45 aan: Wee dien, die met zijn Formeerder twist, gelijk een potscherf met aarden potscherven. Zal ook het leem tot zijn formeerder zeggen : Wat maakt gij ? Of zal uw werk zeggen : Hij heeft geen handen ?
Jesaja voegt er in het 10de vers nog een tweetal andere vragen aan toe : „Wee dien, die tot den vader zegt : Wat genereert gij ? en tot de vrouw : Wat baart gij ?
Ook deze beide voorbeelden had de apostel er bij kunnen aanhalen. Hij deed dat echter niet. Voor zijn betoog was het 9de vers voldoende. Een pottenbakker heeft inderdaad recht om uit een klomp leem te maken, wat hij wil. Hij kan er iets sierlijks van maken, het een of andere vaatwerk, hetgeen straks in een paleis een plaats zal vinden, maar het is ook mogelijk, dat hij uit dat leem slechts een eenvoudige braadpan zal maken of iets anders, wat dienstig zal zijn voor het nederigste doeleinde.
Ge gevoelt, lezers, dat het de bedoeling van den apostel geweest is om duidelijk de vrijmacht Gods in het licht te stellen. Dit blijkt ook uit het volgende vers : En of God, willende Zijn toorn bewijzen en Zijn macht bekend maken, met vele lankmoedigheid verdragen heeft de vaten des toorns, tot het verderf toebereid. En opdat Hij zou bekend maken den rijkdom Zijner heerlijkheid over de vaten der barmhartigheid, die Hij te voren bereid heeft tot heerlijkheid.
Wie dit vers nauwkeurig leest, bemerkt onmiddellijk, dat deze zin naar de taalregels niet heelemaal afloopt. Men zou als slot achter dit vers verwacht hebben een vraag als deze : Zullen we dan God nog van onrechtvaardigheid beschuldigen ?
Het is dus de bedoeling van den apostel om juist in het licht te stellen, dat wij den Heere niet van onrecht mogen beschuldigen, maar dat we veelmeer Zijn lankmoedigheid moeten prijzen.
Die groote lankmoedigheid betoont Hij ook jegens de vaten des toorns. Dat ze hier vaten genoemd worden, waarin Hij Zijn toorn zal uitgieten, vindt ongetwijfeld zijn oorzaak in het feit, dat de apostel zich hier weer aansluit aan het beeld uit het vorige vers van de vaten van den pottenbakker. Er wordt van deze vaten des toorns gezegd, dat ze tot het verderf waren toebereid.
Wat hiermede bedoeld is, kunnen we het beste laten zien uit het voorbeeld van Farao. Hoewel de Heere Zijn toorn jegens Farao veel eerder had kunnen openbaren, heeft Hij hem toch in Zijn groote lankmoedigheid verdragen. Wat heeft de Heere het verzet van Farao lang verdragen. Wat een taai geduld, ondanks het feit, dat Farao zich verhardt telkens als de plaag weer voorbij is.
Hoewel Farao al lang rijp was voor het verderf en God hem deswege in Zijn toorn terstond had kunnen dooden, heeft God hem toch zoo lang gespaard.
Het is alsof de apostel wil zeggen in het verzwegen zinseinde : Wat hebt gij dan nu nog in te 'brengen tegen den Heere, die zooveel lankmoedigheid bewijst jegens hen, die Hij tot straf hunner zonde heeft verhard.
Let wel, dat het Farao is, die zich verhardt. En als er dan verder staat geschreven, dat God Farao's hart verstokte, dan kan dat alleen maar beteekenen, dat God hem heeft laten gaan op zijn zelfgekozen zondigen weg. Farao wordt ten slotte overgegeven in den weg der zonde, dien hij zelf verkozen had. Nog eens zeggen, we met Calvijn, dat het een schrikkelijk besluit is, dat God Zijne schepselen bestemt tot openbaring van Zijn toorn. Maar men bedenke wel, dat de verworpenen niet als verworpenen zonder meer, maar als verstokte zondaren aan het verderf worden prijsgegeven.
Calvijn heeft er altijd ten zeerste tegen geprotesteerd, als men er zulk een voorstelling van wilde geven, alsof God de auteur van de zonde was.
Schoon zegt van Andel in zijn bekende commentaar : „Want wel heeft God de zonde als vrucht van den wil des menschen gewild, maar alleen om daadzakelijk op kosten van haren bedrijver te toonen, dat Hij haar niet wilde, en machtig was haar dienstbaar te maken aan Zijne verheerlijking. Wie vragen mocht, of het dan niet barmhartiger was, dat de verworpenen niet geschapen waren, bedenke, dat het met Gods heiligheid zou strijden om Zijn verheerlijking terwille van het belang der goddeloozen prijs te geven".
Betoont de Heere reeds zijn groote lankmoedigheid jegens degenen, die in den weg der verharding voor het oordeel rijpen, nog grooter is Zijn lankmoedigheid jegens de uitverkorenen. Immers die uitverkorenen waren in zich zelf niet beter. David heeft het zeer goed 'begrepen, dat er geen enkele grond in hem werd gevonden, waarom de Heere naar hem zou hebben omgezien en Zich zijner zou hebben ontfermd. Hij gevoelt zich niet beter dan zijne broeders. Neen, ik geloof, dat elk, die ontdekkende genade kent, veeleer met den apostel Paulus zal moeten zeggen : Ik ben de voornaamste van de zondaren.
Neen, de grond van de redding van David is niet in hem zelf te vinden. Dien grond moeten we zoeken in die heilige gebouwen van Gods vrije gunst en ontferming.
Daarom heeten ze ook vaten der barmhartigheid, omdat het enkel genade en barmhartigheid is, als de uitverkorenen gered worden.
Tot zoover Romeinen 9 ! Wie de Heilige Schrift onbevooroordeeld laat spreken, zal moeten komen tot instemming met artikel 15 van Hoofdstuk I van de Dordtsche Leerregels.
Deze eeuwige en onverdiende genade van onze verkiezing wijst en prijst ons de Heilige Schriftuur daarmede allermeest aan, wanneer ze wijders getuigt, dat niet alle menschen zijn verkoren, maar sommigen niet verkoren, of in Gods eeuwige verkiezing voorbijgegaan, namelijk die, welke God naar Zijn vrij, rechtvaardig, onberispelijk en onveranderlijk welbehagen besloten heeft in de gemeene ellende te laten, in dewelke zij zichzelven door hunne eigene schuld hebben gestort, en met het zaligmakend geloof en de genade der bekeering niet te begaven, maar hen in hunne eigene wegen en onder Zijn rechtvaardig oordeel gelaten zijnde, eindelijk niet alleen om het ongeloof, maar ook om alle andere zonden, tot verklaring van Zijne gerechtigheid, te verdoemen en eeuwiglijk te straffen. En dit is het besluit der verwerping, hetwelk God geenszins maakt tot een auteur van de zonde (hetwelk Godslasterlijk is te denken), maar stelt Hem tot een verschrikkelijken onberispelijken en rechtvaardigen Richter en Wreker van dezelve.
We haalden dit artikel nog eens in zijn geheel aan om u te laten zien, dat onze Vaderen er niets van wilden weten, dat God de auteur van de zonde zou wezen.
Neen, ook van despotische willekeur heeft Calvijn niet willen weten, gelijk we dat vinden bij Occani. Een verkiezing en een verwerping, die niet gegrond zouden zijn in het eeuwig deugdenbeeld Gods, zijn door Calvijn met de meeste beslistheid afgewezen.
Zeker heeft ook de verwerping zijn laatste en diepste oorzaak alleen in den wil Gods, maar de verwerping zelf houdt rekening met de zonde.
Het besluit der verwerping realiseert zich door de eigen schuld des menschen heen. Schoon is het gezegd in de Geref. Dogmatiek van Bavinck, II, blz. 414 : „Het besluit der verwerping is geen noodlot, dat den mensch tegen zijn wil voortdrijft ; geen Damocles-zwaard, dat dreigend boven zijn hoofd hangt. Het is niet anders dan de goddelijke idee van de werkelijkheid zelf. In het besluit liggen oorzaak en gevolgen, voorwaarde en vervulling, ligt heel het verband der dingen zoo aaneengeschakeld als wij dat in de werkelijkheid aanschouwen. Zonde, schuld, ellende, straf, hebben in het besluit diezelfde natuur en diezelfde onderlinge verhouding ais in de wereld der dingen zelf".
 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 oktober 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

De Raad Gods.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 oktober 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's