Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET VERBOND GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET VERBOND GODS

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.
Het Verbond met Abraham brengt in onderscheiding met dat van Noach de Messiaansche betrekkingen van het Verbond Gods tot openbaring.
Die waren, zooals is aangetoond, ook vroeger reeds werkzaam, ja zelfs is het universeele genadeverbond met Noach uit hetzelfde welbehagen Gods in den Zoon Zijner liefde, maar in het Noachietisch Verbond komt dat nog niet tot klaarheid
Men zou kunnen zeggen, dat het daarin bedektelijk wordt aangekondigd, n. l. in Genesis 6 vs. 3 : Mijn Geest zal niet in eeuwigheid twisten met den mensch, dewijl hij ook vleesch is.
In Genesis 17 wordt intusschen duidelijk gesproken over de nakomelingschap van Abraham in den zin van een afgezonderde volksgemeenschap.
Daar gebiedt God dit volk te onderscheiden van de andere volkeren door het teeken der besnijdenis, hetwelk een teeken des Verbonds wordt genoemd. Ja, als daar wordt geëischt, dat Israël het Verbond zal houden, dan schijnt dat geheel en al op de besnijdenis neer te komen, (vers 10).
Men zou dit zeer uitwendig kunnen noemen (zie ook vers 14), maar daar staat nog wat bij : Ik zal hun tot een God zijn. Dit laatste kan slechts op de verkiezende daad van God en de ware religie zien, gelijk de Heere tot Abraham gesproken had: Ik zal u tot een God zijn en uw zaad na u.
De besnijdenis is het uiterlijk teeken van deze verbondsbetrekking : Ik zal u tot een God zijn.
Israël heeft een bijzondere plaats in het Verbond Gods. Dit Verbond omvat niettemin ook anderen, zoodat ook de vreemdeling, die tot Abrahams huis behoort, de ingeborene en de gekochte, het verbondsteeken ontvangen.
In beginsel maakt de besnijdenis een scheur door de volkerenwereld heen. Wie in Israël is ingelijfd, valt onder het verbond. De Heilige Schrift geeft daarvan zeer merkwaardige voorbeelden in het geslacht, waaruit de Messias is geboren. Denk o.a. aan de geschiedenis van Ruth en Boaz, uit welk huwelijk een voorvader van David werd geboren.
De besnijdenis is aan Israël bevolen, doch Gods Verbond overschrijdt de grenzen van volk en ras. Dit mag nog te meer verwondering baren, als men daartegenover stelt, hoezeer de Israëlieten vermaand worden zich niet te vermengen met vreemde volkeren.
Hoe zal men dezen knoop ontwarren ?
Daar is een afzondering van een nieuw volk, dat uit Abraham geboren wordt, en desondanks wordt de vreemdeling in het verbond betrokken. Alle volkeren zullen gezegend worden in het zaad Abrahams. Deze belofte wordt ook aan Izaak en
Jacob herhaald. (Vgl. Gen. 18 vs. 18; 22 vs. 18 ; 26 vs. 4 en 28 vs. 14).
De afzondering van het nieuwe volk heeft dus een goddelijke bedoeling, welke kennelijk is de wegbereiding voor de hoogste openbaring en vervulling van het genadeverbond.
Israël is in het voornemen Gods tot wegbereider van den Christus gezet. Daarin bestaat zijn particuliere roeping onder de volkeren, weshalve het Gods volk, ja, Gods zoon wordt genoemd. Israël is de wortel, waaruit de Messias voortkomt naar het Woord van Christus : De zaligheid is uit dè Joden.
Israël droeg als .volk dien mensch in zijn schoot, die er toe geroepen was met den Zone Gods in één persoon vereenigd te worden. Daarom was de Israëliet op zichzelf niet onderscheiden van alle menschen, alsof hij beter en heiliger ware, want de Christus is geboren naar de gelijkheid des zondigen vleesches. De Heilige Schrift spaart het volk dan ook niet van oordeel en gramschap Gods. Het is een weerspannig volk. God vindt er niet één, die God zoekt. (Ps. 14 VS. 2 v.v.) Ook in de binnenste binnenkamers der priesters vindt Hij de gruwelen, welke Hij haat. (Ezechiël 8).
Doch, omdat in den schoot Israels de man van Gods verkiezing werd gedragen, is het Gods volk genaamd en daarom ook ziet God geen overtreding in Jacob krachtens de Verbondsroeping.
Om die roeping te vervullen, moest het afgezonderd worden, doch van de heilsgoederen was de vreemdeling niet uitgesloten. Daarom viel hij onder het Verbond.
Zoo is dus het verbond met Abraham alleen nieuw naar den gang der openbaring, doch het is verwezenlijking in den tijd van het eeuwige Verbond Gods op den bodem van de universeele weldaden van het Noachietisch verbond.

Het Verbond met Israël.
Het verbond met Israël is de voortzetting en vervulling van het verbond met Abraham.
Immers het verbond met Izaak en Jacob staat geheel in het teeken van het Verbond met Abraham.
Zeer nadrukkelijk openbaart God Zich aan Mozes en Israël als de God van Abraham, Izaak en Jacob. (Exod. 3 vs. 6).
Daarin wordt bevestigd, wat wij omtrent het Messiaansch karakter van dat Verbond hebben opgemerkt. Zoo in verband met den persoon van Izaak : In Izaak zal het zaad genaamd worden. (Hebr. 11 vs. 18), maar ook in den zegen van Jacob (Gen. 49 VS. 10) komt duidelijk uit, dat zijn verwachting was op den Messias.
Het bijzonder karakter van dit Verbond blijkt uit het feit, dat God zich voor de oogen van het gansche volk openbaart. (Ex. 19 en 20). Het volk vreest te sterven voor Gods aangezicht. (Exod. 20 vs. 19). Mozes verklaart, dat deze openbaring geschiedt, opdat 'Gods vreeze over hen komen zou en zij niet zondigden. (Ex. 20 : 20), Bij deze openbaring gaf God Zijn Wet, zooals wij vinden in het laatstgenoemde hoofdstuk.
Ik ben de Heere, uw God, die u uit Egypteland, uit het diensthuis, uitgeleid heb. (Zie Ex. 20). In deze aanspraak wordt de grondverhouding des Verbonds uitgedrukt. Tot Abraham had God gezegd : Ik zal Mijn Verbond oprichten tusschen Mij en tusschen u, en tusschen uw zaad na u in hunne geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God, en uw zaad na u. (Gen. 17 VS. 7).
Tot Israël zegt Hij: Ik ben de Heere, uw God.
Zoo treedt Jehovah met Israël in gemeenschap en zet het volk in de verbondsverhouding. Wij zullen later aanleiding en gelegenheid vinden om er nader bij stil te staan, welke vertolking de Heilige Schrift aan de verschillende betrekkingen dezer Verbondsgemeenschap geeft. De Heere is Wetgever en Rechter, Hij is de Herder Israels, de Wachter, die niet sluimert, de Koning, die Zijn volk regeert en beschermt, de Verlosser en Heiland, die als een Vader zich ontfermt over het wederhoorig kroost, ja de hemelsche Bruidegom, die Zijn volk heeft ondertrouwd.
Hoe rijk zijn de psalmen en profeten, als zij het licht laten vallen op de volheid van leven en zaligheid des Verbonds, weggelegd in dat ééne woord : Ik ben de Heere, uw God, die u uit het diensthuis uitgeleid heb.
Allereerst openbaart Hij Zich als Rechter en Wetgever, opdat Hij gevreesd wordt.
Deze twee momenten, n.l. de openbaring Gods tot vreeze en de Wetgeving, moet men wel in het oog houden, omdat deze twee van groote beteekenis zijn voor het Verbond met Israël.
Reeds vroeger hebben wij er op gewezen, dat de mensch onder de gemeene gratie geen klare kennis draagt van zijn rechten staat en van de vreeze Gods.
Hoe zal hij een voorstelling hebben van den reinen mensch ? Immers Adam en Eva alleen hebben daarvan ervaring gehad. Overigens weet de menschheid daarvan slechts door traditie. Deze leeft nog wel voort in een zeker besef, dat men ook buiten de bijzondere openbaring kan aantreffen. Bekend is uit de classieke litteratuur, dat ook in het heidendom nog eenige herinnering of traditie voortleefde van een gouden tijdperk of een verloren geluksstaat. Doch dat besef lijdt niet tot klaarheid en Godsvrucht.
Aan Israël heeft God die vreeze ingeplant door de openbaring Zijner Majesteit, zoodat het volk dacht te sterven, en in de profetische religie blijft de vreeze Gods het beginsel en de kern van het religieuse leven.
Wij kunnen niet breedvoerig op de beteekenis van de vreeze des Heeren ingaan. Het hoofdmoment is het ontzag en de eerbied voor Gods Majesteit, doch dit gaat gepaard aan het besef van het oordeel Gods over de zonde, de vrees voor Gods straffende gerechtigheid, die voor den zondaar doodelijk is. Zij is het beginsel der waarachtige vroomheid, omdat zij de ware verhouding van den mensch tot God kent, als eene onder het gericht van den toorn Gods. (Psalm 90).
Anderzijds is de vreeze niet zonder hope op verlossing. Zij draagt kennis van de genade. Bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt. (Psalm 130 vs. 4). Daarin is de diepte van de profetische religie in één woord bepaald.
Hieruit blijkt dus, dat de vreeze Gods een door en door religieusen zin en inhoud heeft.
Het verbond met Israël stelt het volk als geheel op den bodem van de zuivere profetische religie. Dat beteekent niet, dat de Israëlieten hoofd voor hoofd deze Godsvrucht hebben voortgebracht. De geschiedenis in de woestijn leert wel anders. Maar het beteekent wèl, dat het verbond het volk stelt onder de conditie van de vreeze Gods in het licht van Zijn gerechtigheid en barmhartigheid.
De Godsopenbaring aan het volk geschied, stelt den eisch aan een iegelijk, die in Israël wordt geboren, van die kennis rekenschap te geven, en, opdat dit van geslacht tot geslacht zou geschieden, geeft God Zijn Wet en beveelt haar te onderhouden en te onderwijzen. (Ex. 10 vs. 2). Men onderscheidt deze gewoonlijk in drieën. De zedewet, de ceremonieele wet en de burgerlijke wet.
Uit den aard der zaak ligt de beteekenis dezer wetten in de strekking, welke zij hebben, en hebben zij slechts gemeen het eene hoofddoel, Israël als het Messiaansche volk te onderscheiden van de wereld der volkeren.
In het licht der historie kan blijken, dat de burgerlijke wetgeving, hoezeer in menig opzicht Israëlietisch en zelfs Messiaansch bepaald, — (denk aan het theocratische koningschap), — met de sociale en politieke gesteldheid, waaronder het volk in verschillende perioden verkeerde, saamhing, daarop invloed uitoefende, maar ook invloeden onderging. Overigens is het Oostersche leven onderscheiden door taaiheid van traditie, gelijk uit de vergelijking van het huidige leven met den Oud-Testamentischen tijd nog duidelijk blijken kan.
Wat de ceremonieele of cultische Wet aangaat, is het'schier overbodig er op te wijzen, dat zij de strekking heeft gehad, welke aan het Verbond ten grondslag lag, de afzondering van Israël en de inscherping van het religieus bewustzijn : t.w. van de heiligheid van .lehovah. Zijn heerlijkheid, gerechtigheid en barmhartigheid.
Deze cultus als zoodanig kon geen blijvende zijn wegens de Messiaansche roeping, welke in den dienst der schaduwen werd vervuld. De brief aan de Hebreen iaat een helder licht vallen zoowel op de heenwijzing naar Christus als op de vergankelijkheid van den dienst der priesters.
Van onveranderlijke en blijvende beteekenis is de Wet der zeden, zooals die in de Tien Geboden is neergelegd, omdat zij het wezen van den mensch raakt en als zoodanig onvergankelijke en goddelijke norm des levens is. Uit dien grond is de Wet universeel. Zij geldt allen menschen.
De strekking van de wetgeving is dan ook een religieus-zedelijke. Zij stelt de rechte verhoudingen van den mensch tot God, tot zijn huis en tot zijn naasten vast overeenkomstig de ware levensnormen. In dezen zin is zij voor de aardsche samenleving reeds van de hoogste waarde, hoewel daarmede de diepe religieuse strekking nog niet tot haar recht komt.
De betrachting der Wet kon toch tot een veruitwendiging leiden, welke in Israël een godsdienstigen vorm heeft verkregen in het nomisme of een wettische vroomheid, die door de profeten wordt bestreden en door Christus veroordeeld. Denk aan Zijn voortdurend conflict met de Pharizeërs. Immers niemand zal uit de werken der Wet gerechtvaardigd worden.
De diepere religieuse beteekenis van de Wet der zeden kan men van de profeten leeren.
Daarom moet men onderscheid maken tusschen de religie der profeten en die van het volk.
De godsdienst van Israël is een cultische dienst met zijn geschiedenis van veruitwendiging, vermenging en ontaarding. De profetische religie is de ware religie Israels en hoezeer de volksreligie met haar vaak in strijd was en aan het wezen voorbij ging, moge blijken uit de prediking der profeten, die steeds op het geestelijk ka­rakter der religie wijzen.
 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 november 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

HET VERBOND GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 november 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's