Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Raad Gods.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Raad Gods.

Valsche lijdelijkheid.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Valsche lijdelijkheid.
In een vorig artikel wezen we op het verschijnsel van de valsche lijdelijkheid. W^e merkten op, dat er predikers zijn die eigenlijk den eisch van bekeering niet meer durven te brengen. Ik acht zulk een eenzijdigheid even bedenkelijk als het feit, dat men in het Pelagiaansche kamp het zwaartepunt legt in den wil van den mensch. Of men voor eeuwig strandt op de klip van de valsche lijdelijkheid of op de klip van de eigengerechtigheid, is eigenlijk precies hetzelfde.
De Heere wil, dat ook de eisch zal worden gepredikt. God de Heere doet immers aan den mensch geen onrecht, als Hij in Zijn wet van hem eischt, datgene wat hij niet doen kan. God de Heere heeft immers den mensch zoo geschapen, dat die mensch het wél doen kon. Welaan, de Heere kan van Zijn recht geen afstand doen. Dat begeert de mensch van nature wel. Maar als God dat deed, dan zou God geen God meer blijven.
Omdat Hij echter God blijft, laat Hij Zijn heilige wet prediken. Men schrikt er wel eens van, als ethische theologen de Wet des Heeren niet meer laten lezen in de openbare godsdienstoefeningen, maar men mocht er even goed van schrikken als in sommige predikaties van den eisch niet meer wordt gerept. Ook de wetsprediking kan niet worden gemist. De wet komt niet alleen voor in het derde deel van den Heidelberger Catechismus, onder het stuk der dankbaarheid, maar we vinden in het eerste deel, waarin gehandeld wordt over des menschen ellende, al onmiddellijk de vraag : Waaruit kent ge uwe ellende ? En dan luidt het korte, maar treffende antwoord : Uit de wet Gods. Zonder de kennis der wet is er geen kennis van ons zelf. Zonder zelfkennis kan er nooit geen schuldbesef geboren worden en dus ook geen behoefte aan het lieflijk Evangelie!
Men zij dus voorzichtig en verandere de heilige eischen Gods niet in vrome wenschen, waarbij de menschen toch eigenlijk in slaap worden gewiegd.
Hier liggen gevaren naar rechts en naar links. In hei kamp van de voorwerpelijken zal het bovenstaande zeker worden toegejuicht. Men bedenke echter wel, dat de Heilige Schrift ons niet slechts den eisch laat hooren. Neen, ze laat ons wel terdege zien, wat die eisch in het diepst van een menschenziel kan uitwerken. Dat is de bevindelijke zijde Er zijn er toch helaas ook in onze kringen, die meenen, dat het „och mocht" een term is, die m geen enkel gebed of prediking mag gevonden worden. Men noemt het ziekelijk gedoe. Zeker, het is waar, het gescherm van den mensch der valsche lijdelijkheid met den term van het ,, och mocht" is droevig. Maar dat neemt niet weg, dat toch het „och mocht" een Schriftuurlijke term is. Ik ken geen schooner plaats in de Heilige Schrift, waar de eisch en het „och mocht" in nauwer verband met elkaar worden gebracht, dan in den 119den Psalm. Daar lees ik in het vierde vers : Heere, Gij hebt geboden dat men Uwe bevelen zal bewaren. Als iemand de bevelen Gods zonder meer predikt, kan men niet zeggen, dat hij een ketter is. Voorwerpelijk wordt dan een waarheid uitgesproken. Maar let er nu toch óok eens op, wat er in het vijfde vers op volgt : Och, dat mijne wegen gericht werden om Uwe inzettingen te bewaren.
Daar hebt ge den term „och mocht" gebruikt door den mond des Heiligen Geestes zelf. Zoo gaf de Heilige Geest het den dichter in. Dat gebed, deze verzuchting kan niet anders dan het gevolg zijn van een diep zielkundig proces in het hart van dezen dichter, hetwelk gevolgd is op de prediking van des Heeren eischen en bevelen.
O, als de wet op een mensch aankomt, wordt de heilige wet voor hem als een krijgsman. Die wet komt op ons aan om ons den doodsteek toe te brengen. We hebben immers die heilige wet met voeten getreden. Met gedachten, woorden en werken hebben we haar overtreden. En zou de mensch al willen beproeven om de gemaakte schuld af te betalen door zijn leven te beteren en de treden te zetten in de sporen van de wet des Heeren, dan komt hij toch tot de droeve ervaring, dat men de schuld toch nog dagelijks vermeerdert. Al is het, dat men zich al weet te wachten voor uitbrekende zonden, dank zij de bewarende hand Gods, al is het, dat de Heere een wacht voor onzen mond plaatst en de deur onzer lippen behoedt, de zonde blijft voortwoeden in het diepst van die wereld onzer gedachten, gelijk onder de grafzerk, die met rozen bestrooid is, het verderf zijn vernietigend werk voortzet aan het stoffelijk overschot van onze dierbare dooden.
Ziet, geachte lezers, waar dat wordt beleefd (want dan zijn wij niet meer op het terrein van het voorwerpelijke, maar dan zijn wij op het terrein van het bevindelijke leven) daar wordt de mensch aan zijn diepe ellende en geestelijke verlorenheid ontdekt. Daar wordt het beseft door de werking van den Heiligen Geest, dat er van afbetaling van de schuld geen sprake meer is. Dan leert de mensch buigen in het stof. Dan leert een zondaar uit de diepte van schuldbesef roepen om genade. Daar wordt het beleden, dat de Heere geen onrecht zou doen, al zou Hij ook voor eeuwig van voor Zijn aangezicht komen te verwerpen. Dan klimt de vraag op, of er nog eenig middel is om de straf te ontgaan en wederom tot genade te komen. Dan gaat het om de vraag, of de Heere nog ooit in ons zal komen aan Zijn eer. We bedoelen dat in dien zin, of het schepsel Hem weer vrijwillig zal leeren liefhebben en de Heere alzoo door hem zal worden geëerd. Want de Heere komt ook aan Zijn eer in de hel, in den ondergang van alle rampzaligen, al was het alleen maar in de openbaring van Zijn rechtmatig ontstoken toorn.
Nu bemerken we duidelijk, dat de heilige bedoelingen des Heeren met het geven van Zijn eischen en bevelen niet hierin bestonden, dat Hij wilde, dat het verbroken werkverbond door den mensch zou worden hersteld. Het is niet de bedoeling om „den mensch maar aan het werk te zetten". Neen, het is den Heere te doen om den zondaar te ontdekken aan zijn totale onmacht om nog iets ten goede te doen. Door de werking des Heiligen Geestes worden in den bevindelijken weg de bevelen tot gebeden. Er is nu alleen maar plaats meer voor den roep om genade. En leeft al de begeerte in de ziel om aller zonden vijand te zijn en naar de geboden Gods te wandelen, het wordt nu beseft, dat de kracht van Boven moet toevloeien.
Nu stijgt de bede voor het eerst op : Och, dat mijne wegen gericht werden om Uwe inzettingen te bewaren, en later bij vernieuwing.
Er zijn er helaas, die de prediking van den eisch veronachtzamen ; die de valsche lijdelijkheid in de hand werken en een geslacht kweeken dat rustig afwacht of God hen zal bekeeren, en middelerwijs maar in de zonde blijven voortleven met de grootste gerustheid. Tegen een dergelijke strooming kan niet genoeg gewaarschuwd worden. Dit deden ook Paulus, Calvijn en Luther.
Maar er zijn er ook helaas, die geen oog hebben voor de bevindelijke klacht van het „och mocht", die geen vrucht is van valsche lijdelijkheid, maar de vrucht is van het ware werk des Geestes. Zij, die meenen, dat zij tegen de valsche lijdelijkheid moeten optrekken, mogen het óok wel bedenken, dat ze met het badwater ook niet het kind wegwerpen.
We hebben dus gezien, dat er in het ware geestelijk leven wel terdege een plaats is voor het ,,och mocht", ook al heeft dat „och mocht" met het „och mocht" van de valsche lijdelijkheid niets te maken.
Hoe geliefd is het 3de vers uit den 119den Psalm, den psalm der heiligmaking. Hoe gaarne zingt Gods kerk :
Och, schonkt Gij mij de hulp van Uwen Geest, Mocht die mij op mijn paden ten leidsman strekken, en om nog een voorbeeld aan te halen, ik denk aan Psalm 27
: Och, mocht ik in die heilige gebouwen. De vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog, Zijn lieflijkheid en schoenen dienst aanschouwen : Hier weidt mijn ziel met een verwond'rend oog
Zeg mij, klimt de dichter hier niet op tot den eeuwigen aanbiddelijken Raad Gods ? Wat heeft hij het diep beseft, dat er slechts sprake was van vrije gunst jegens zulk een arm zondaar als hij was. In hem waren geen redenen te vinden, waarom de Heere zich over hem wilde ontfermen. Die redenen waren alleen te zoeken in het eeuwig welbehagen. Daarnaar gaat zijn geloofsoog uit. Geachte lezers, wat in dit artikel is beschreven, is van belang voor een ieder onzer. Het zal door een iegelijk onzer moeten worden gekend. De voorwerpelijke kennis alleen baat ons niet. Ze moge waarschuwen tegen uitersten, die aan de leer van Gods Raad een fatalistischen inslag geeft en leidt tot valsche lijdelijkheid, aan den anderen kant baat ons dit alles niet, als we niet voor eigen hart en leven leeren door de werking des Geestes, hoe be­velen worden tot gebeden.
 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 november 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

De Raad Gods.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 november 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's