Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En de Heere zeide tot Mozes: Maak u eene vurige slang, en stel ze op eene stang; en het zal geschieden, dat al wie geheten is, als hij haar aanziet zoo zal hij leven. Numeri 21 vers 8.

Het hoofdstuk, waaraan onze tekst ontleend is, voert ons terug naar den tijd van Israel's omzwerving in de woestijn. Daar beeft Israël zich reeds doen kennen als een hardnekkig en een wederstrevig volk. Telkens weer opnieuw kwamen de kinderen Israels in opstand tegen Hem, die hen op wondervolle wijze had uitgeleid uit het diensthuis van Egypte, en die het hen in dat barre oord, dat zij moesten doortrekken om in het beloofde land te komen, aan niets deed ontbreken.
Ook ons teksthoofdstuk vormt een zwarte bladzijde in Israel's historie. Nog maar nauwelijks waren zij door den Heere uit de hand van den koning van Harad verlost, of de ziel des volks werd.verdrietig op dien schier eindeloozen tocht naar Kanaan. Het volk sprak tegen God en tegen Mozes : „Waarom hebt gijlieden ons doen optrekken uit Egypte, opdat wij sterven zouden in de woestijn ? Want hier is geen brood en geen water, en onze ziel walgt van dit zeer lichte brood''.
Een gruwelijker zonde en een grover onrecht tegen den Heere, die hen zoo rijk beweldadigd en gezegend had, laat zich moeilijk indenken.
Het is dan ook geen wonder, dat de Heere zwèèg op zulk een goddelooze aanklacht. Tot in het diepst van Zijn wezen gegriefd, zond de Heere vurige slangen onder het volk, die beten het volk; en er stierf veel volks van Israël.
Door die zware plaag kwam het volk tot bezinning. Maar daar bleef het gelukkig niet bij. Zij kwamen ook onder de straffende hand des Heeren tot schuldbesef en waarachtig berouw. Toen kwamen zij tot Mozes met de dringende bede : „Wij hebben gezondigd, omdat wij tegen den Heere en tegen u gesproken hebben ; bid den Heere, dat Hij deze slangen van ons wegneme".
Hoe groot bleek het geduld van Mozes te zijn, dat hij voor dat hardnekkige volk nog wilde bidden. Nog veel groóter echter was de lankmoedigheid Gods, want Hij hoorde en verhoorde dat gebed.
En de Heere zeide tot Mozes : „Maak u een vurige slang, en stel ze op eene stang; en het zal geschieden, dat al wie gebeten is, als hij haar aanziet zoo zal hij leven".
Er wordt verschillend gedacht over den aard van de plaag, waarmede het volk werd bezocht. Ons teksthoofdstuk spreekt van Seraf slangen. Sommigen meenen, dat hier gedacht moet worden aan gevleugelde slangen. Volgens hen zou dit dan een dichterlijke beschrijving zijn van een epidemie, die brandende pijnen, als van een slangenbeet, zou veroorzaakt hebben. Deze verklaring ligt allerminst voor de hand. Reeds bij oppervlakkige lezing van dit verhaal krijgen wij den indruk, dat wij hier met een wérkelijke slangenplaag te doen 'hebben. Zoo dachten er blijkbaar ook de Statenvertalers over. Daarom kozen zij ^de alleszins gewettigde vertaling „vurige slangen", d.w.z. giftige slangen. Tegen deze opvatting kan het bezwaar worden ingebracht, dat die giftige slangen niet in zulk een grooten getale in de woestijn voorkwamen. Maar zoude er iets onmogelijk zijn voor dien God, die in Egypte stof tot luizen maakte en sprinkhanen bracht over het gansche land ?
Welk een ontzettende plaag moet dat voor Israël geweest zijn. Nu die giftige slangen dood en verderf in het leger aanrichtten, hadden zij werkelijk reden om te klagen en te weenen. Zouden zij dan allen moeten sterven vanwege hunne gruwelijke zonde ? Neen, want bij den Heere is veel vergeving. Dat mocht het volk van Israël ondervinden, maar dat is ook nu nog de heerlijke zielservaring van eiken berouwvollen zondaar in de woestijn van dit leven.
Neen, het gansche volk zou niet omkomen in de woestijn, omdat de Heere is de God des eeds en des verbonds, die trouwe houdt in eeuwigheid. Op het ootmoedig smeekgebed gaf Hij uitkomst.
Werden dan al die slangen, zooals het volk gevraagd had, op éen woord of op éen wenk van den Almachtige uit het leger weggenomen? Zeker, dat had de Heere kunnen doen, want voor Hem is niets te wonderlijk. Dat dééd Hij echter niet. Hij nam de plaag niet weg, maar Hij gaf er een middel tegen. De Heere gaf Mozes immers het bevel: „Maak u eene vurige slang, en stel ze op eene stang; en het zal geschieden, dat al wie gebeten is, als hij haar aanziet zoo zal hij leven''.
Ook hier openbaart zich de Heere als een God van de middelen. Laten wij dan toch toezien, dat wij de middelen, die God ons tot zaligheid gegeven heeft, niet verachten. Maar al te dikwijls wordt er te licht over de middelen gedacht. Door sommigen worden zij zelfs veracht. Bedenkt het echter, dat de Israëlieten, die van het middel gebruik maakten, genezen werden, terwijl de anderen stierven. Zeker, er valt soms genoeg op het middel aan te merken. De Israëlieten waren door een slang gebeten, dus ten doode gedoemd, en nu moesten zij ook weer door een slang, en dan nog wel een koperen slang, genezen worden. Dat was dwaas en ongerijmd, zooals het dat ook nu nog voor velen is om van de middelen gebruik te maken. Velen zijn er dan ook in onze dagen, die zich boven de middelen verheven achten. En dat terwijl God Zich, in Zijne nederbuigende goedheid, er aan heeft willen binden.
Zeker, de middelen zijn zondig en gebrekkig. Maar laten wij er God voor danken, dat Hij er Zich van wil bedienen om zondige menschen te behouden. Laat het dan van ons niet moeten gelden in den dag der dagen, dat wij alsdan meenen in te gaan en niet zullen kunnen, omdat wij de genademiddelen veracht hebben.
Wij mogen dus de middelen niet ónderschatten. Maar evenmin ook mogen wij ze overschatten. Het middel moet middel blijven. Dat bleef de koperen slang niet voor het volk van Israël. In later tijd ging het er afgodische eer aan bewijzen, zoodat koning Hizkia zich genoodzaakt zag, dat stuk koper te vermalen. Ook nu nog verwachten velen het van het middel als zoodanig. Wij worden echter niet door het middel zelf, doch door het geloovig gebruik er van behouden. De koperen slang bleek voor het volk van Israël het afdoend middel te zijn tegen de schrikkelijke plaag van de vurige slangen. Immers al wie gebeten was, als hij haar aanzag, al was het reeds met een brekend oog, mocht leven.
Dat is ook nu nog het eenige middel tegen de beet der zonde, die haar doodelijk gif in het leven van den mensch heeft uitgestort. De koperen slang wijst ons heen naar Hem, dié het van Zichzelf getuigd heeft: „gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, alzoo moet de Zoon des menschen verhoogd worden''. Toen Christus dat woord sprak, moest dit nog geschieden. Het was voor Hem, die nooit zonde had gehad noch gedaan, een geweldige vernedering voor ons tot zonde te worden gemaakt.
Hij moest aan het kruis den dood ingaan, opdat op die wijze de zonde zou worden vernietigd.
Gode zij dank, dat heeft Hij willen doen ! Hij is, gelijk de slang, verhoogd geworden aan het kruis van Golgotha en heeft in dien hangen en smartelijken weg de slang den kop vermorzeld en haar verderfelijke kracht vernietigd.
Voor wien werd Christus aan het kruis verhoogd ? Onze tekst geeft ons het antwoord : voor dengene, die gebeten is ! Wanneer gij dus uzelf, voor het aangezicht van een heilig en rechtvaardig God, wérkelijk als zondaar hebt leeren kennen, dan wordt het u van Godswege gezegd : Zie aan, in uw nood en ellende, den eenigen Borg en volkomen Zaligmaker, die aan het kruishout stierf, zoo zult gij léven.
Ach, hoe vaak wordt het gezegd : dat is misschien wel voor een ander, maar niet voor mij. Dat is echter een influistering van den Satan om kleinmoedige zielen verre te houden. Maar de Heere zegt: „al wie gebeten is!''
Het heil in Christus is dus voor allen, die zich waarlijk zondaar weten. De Heere ontdekte hen, bij het licht des Heiligen Geestes, immers aan hun zonde en ellende, met het eenige doel hen daarvan te verlossen. Het middel daartoe heeft Hij geschonken in den Heere Jezus Christus. Zooals Israël moest zien op de koperen slang, zoo hebben wij, tot onze behoudenis, het oog te slaan op den verhoogden Heiland. En daarom, wanneer wij werkelijk dat doodelijk venijn der zonde in ons voelen branden, laten wij dan toch niet talmen en treuzelen. Wij moeten ons haasten om ons levens wil.
Het is niet voldoende te weten, dat wij door de slang der zonde gebeten en daarom ten doode gedoemd zijn. Het is niet genoeg te weten, dat Christus, gelijk de slang, aan het vloekhout verhoogd is tot een verzoening der zonde. Wanneer wij niet in waarachtig geloof op het kruis leeren zien, dan sterven wij in de schaduw van dat kruis weg in onze zonde. Met hoevelen is dat reeds het geval geweest. Dat is het bewijs, dat zij nimmer waarlijk zondaar werden voor God. Immers het werk, dat God begint, brengt Hij altijd tot een heerlijk einde. De Geest des Heeren, die den zondaar ontdekt aan zijn zonde en ellende, opent ook het oog voor den Borg en Zaligmaker. Die Geest werkt ook het geloof in het hart, zoodat hij met het oog des geloofs opziet naar het kruis van Golgotha, tot Hem, die door Zijn dood een volkomen verzoening heeft teweeggebracht.
Gevoelt gij u als een stervende in de woestijn van dit leven, waarin door Gods genade het kruis van Golgotha werd opgericht ? Laat dan dit woord van God, door Zijne genade, ook voor u het verlossende woord mogen zijn : „al wie gebeten is, als hij haar aanziet, zoo zal hij leven!"
Dit woord zij voor u, door de genadewerking des Heiligen Geestes, de prikkel, om van u zelf af te zien en om den blik des geloofs te richten op het Lam Gods. Dan zult gij mogen blikken in Zijn liefdevol oog, dat in gadelooze ontferming op u ternederziet in al uw nood en ellende. En zoo zal het ook uw troostrijke zielservaring zijn:
Zoo ver hef West verwijderd is van 't Oosten, Zoo ver heeft Hij, om onze ziel te troosten, Van ons de schuld en zonde weggedaan.
 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 november 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 november 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's