Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET VERBOND GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET VERBOND GODS

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De verlichting van het religieus bewustzijn ziet alzoo alle levensbetrekkingen in de eene allesbeheerschende relatie van den mensch tot zijn Schepper opgaan en zet deze in zedelijk licht. De zijnsbetrekking wordt tot een religieus-zedelijke, de absolute afhankelijkheid spreekt tot den mensch in den eisch van absolute gehoorzaamheid aan den souvereinen wil Gods. De wereld verschijnt in eeuwigheids-licht, alle levensbetrekkingen in het licht van de door God gegeven bestemming. Zij vertolken Zijn wil en beleid en heel de wereld valt onder het Verbond Gods, als de voorgenomen verwerkelijking van Zijn Raad aangaande den mensch, dien Hij schiep naar Zijn beeld.
Voor het nevelachtig verstand draagt de mensch de wereld in zijn geest als zijn eigen creatie. Voor het verlicht verstand wordt die wereld als Gods wereld geschouwd, den mensch incluis, en de heerscher van den waan, wordt een nietig sterveling in Gods wereld en onder Zijn bestel.
Doch ook zoodanig verlicht, kan het zijn, dat de mensch de onoverbrugbare klove tusschen hem en den eeuwigen God niet ziet. God overstelpt hem weliswaar in eeuwigheid, maar de wereld druipt van Zijn goedheid. Nog streelt de mensch zich met het beeld van een afgod, dien hij in den tempel zijns harten opricht, zoolang het niet is wakker geschud door de ontdekking van zijn zonde en oordeel.
Zonder twijfel is daar een verlichting des verstands door den Heiligen Geest, welke kennis geeft, gepaard aan een zeker geloof, dat de God der Schriften de eenige en ware God is. Schepper van hemel en aarde, de Vader van den Heere Jezus Christus, Wiens voorzienige hand alle dingen regeert en onderhoudt. Velen worden door zulk een geloof naar de kerk gedreven en voegen zich bij haar om in uitwendigen wandel haar leer te eerbiedigen. Wanneer het verder niet komt, is dit echter nog geen zaligmakend geloof.
Nog is daar een nieuwe betrekking des Verbonds, een rein geestelijke, die de waarachtige vreeze wekt in de ontdekking van Gods recht en gericht om den mensch te leiden in het diepste mysterie des Verbonds; de verzoening in Christus Jezus met een vertoornd God en Rechter, die geen zonde ziet in Jacob, maar hem deel geeft aan de eeuwige erfenis van den Zoon in de vernieuwing des levens en de aanneming tot kinderen.
Het kindschap Gods in Christus is de allerhoogste en eeuwig onbegrijpelijke levensbetrekking des Verbonds, welke door de werking der genade in de wedergeboorte wordt gekend door degenen die daartoe naar Zijn voornemen zijn geordineerd.
Wanneer van universeele levensbetrekkingen wordt gesproken, kunnen die slechts in zeer algemeene termen worden uitgedrukt: b.v. dat de wereld en alles, wat daarin is, oorzaak vindt in de scheppende daad Gods ; alles wat adem heeft, ja, alles wat beweegt, doet dat uit die algemeene levensbetrekking, waarmee Gods Woord aanvangt: In den beginne schiep God den hemel en de aarde.
Zoodra men wat naders omtrent de dingen gaat zeggen, treedt de groote verscheidenheid aan den dag, die in het universeele weer op zoovele bijzondere levensbetrekkingen wijst. Zoo kan men in betrekking tot den mensch op een algemeene betrekking wijzen, dat hij als redelijk-zedelijk wezen bestaat, maar ook zoo zijn geen twee menschen gelijk. Daar is weer de verscheidenheid in het algemeene.
Het kan van belang zijn toch wat nader op de zaak in te gaan. Laat ons dan beginnen met de verhoudingen van zijn, wezen en werkelijkheid.
Misschien zal iemand zeggen, dat deze verhoudingen geen verbondsverhoudingen zijn, omdat zij niet de religieus-zedelijke verhouding van den mensch tot God betreffen.
Dat zou zelfs zoo uitgedrukt niet juist zijn, want de verhoudingen van zijn, wezen en werkelijkheid vallen altijd onder het verbond.
Wanneer wij zeggen, dat God Zijn Raad volbrengt, dan doet Hij dat naar Zijn Verbond. Immers Gods Verbond is het welbehagen Gods om Zijn voorgenomen Raad te bevestigen.
Alle dingen geschieden derhalve naar het voornemen Gods. En wij weten, dat Gods Verbond van voor de grondlegging der wereld is. - Zoo kan het niet anders zijn, of de grondlegging der wereld is een feit geworden, omdat deze in Gods Verbond was besloten.
Het Noachietisch verbond is er overigens om te bewijzen, dat het bestaan aller dingen in Gods Verbond ligt besloten.
Alle zijn is een verbondsmatig zijn, d.w.z. het is er ter wille van het Verbond, want Gods Verbond is de goddelijke vastigheid voor de verwerkelijking van Zijn Raad.
Zoo is dus ook alle zijn voorgenomen in Gods Raad. In den Raad Gods zijn alle dingen verborgen, doch de wil Gods om die in het aanzijn te roepen is de oorsprong van alle dingen.
Er ligt alzoo een universeele verbondsbetrekking tusschen het bestaan van het schepsel en den souvereinen wil Gods. Dit is de allervoornaamste organische betrekking.
Klaar en duidelijk wordt dit door den Heiligen Geest betuigt : Gij Heere zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid en de eer en de kracht, want gij hebt alle dingen geschapen en door Uwen wil zijn zij en zijn zij geschapen. (Openb. 4:11).
Het zijn der dingen vindt zijn oorsprong in Gods wil, derhalve wijst ieder schepsel door zijn bestaan terug op Gods wil, die hen allen heeft geschapen, maar ook onderhoudt, zoodat zij zijn. Er is een getuigenis in het bestaan der dingen omtrent de standvastigheid van Gods wil. Datgene wat blijft heeft achter zich den blijvenden wil Gods, dat het is. Als God niet meer wil, houdt het bestaan van zulk schepsel ook op.
Wij komen tot het tweede: het zoozijn. Alle dingen toonen een groote verscheidenheid. Zie het rijk der sterren, der planten, der dieren, de menschheid, welk een verscheidenheid van gaven en betrekkingen. Wij noemen dat het zoo-zijn.
Vanwaar nu het zoo-zijn in al zijn verscheidenheid ? (Vgl. 1 Cor. 15). Men behoeft slechts het eerste hoofdstuk der Schrift te lezen om te ontdekken, dat hier geen twijfelachtig antwoord wordt gegeven op de vraag. Aard en wezen der dingen zijn evenzeer door het voornemen Gods bepaald als hun werking, zooals in Genesis 1 van vers tot vers kan worden opgemerkt.
Met het zoo-zijn der schepselen, hun aard en leefwijze, is ook hun werkzaamheid en officium in het verband des geheels gegeven en gedetermineerd. Dat alles volgt uit het wezen, hetwelk door Gods wil werd bepaald en door de goddelijke werkzaamheid, die alle dingen in stand houdt, onderhoudt en regeert.
Gods Verbond is niet alleen een vrijmachtig Verbond in het goddelijk overleg tusschen Zijn Raad en Zijn daad, maar de weerspiegeling daarvan is het Verbond in den organischen samenhang in alle werken Zijner schepping.
Het scheppende Woord is de Middelaar der schepping, die aan alle dingen gestalte geeft, wijl door Hem alle dingen gemaakt zijn. (Joh. 1 vers 1—14).
Zien wij zoo het werk der schepping in het licht van Gods Verbond, dan treedt het Woord ook daarin als Middelaar en Werkmeester van het Verbond op om te doen den wil des Vaders. En wat nu met betrekking tot alle schepsel is gezegd, geldt in het bijzonder ook van den mensch.
Gods Verbond is inzonderheid het welbehagen Gods om Zijn Raad aangaande den mensch te volbrengen. Nog eens worde er op gewezen, dat God het voornemen om den mensch naar Zijn beeld te formeeren, zeer kennelijk heeft medegedeeld, zoowel in Genesis 1 vers 26, alsook in de openbaring der verborgenheid van Zijn verkiezende genade, welke vóór de grondlegging der wereld was voorgenomen.
Gods Verbond aangaande den mensch gaat aan de schepping vooraf. Het kan dus niet anders zijn, of de mensch moest eerst geschapen worden, alvorens Gods Verbond aan hem kon worden bevestigd.
Zoo is dus de schepping van den mensch een daad des Verbonds. En aangezien in alle dingen, die voorafgaan, de voorwaarden voor het menschelijk leven werden bereid, is het klaar en duidelijk, dat de schepping der wereld in Gods bestel saamhangt met het goddelijk voornemen omtrent den mensch.
Wanneer men nog twijfelen mocht ten aanzien van dezen Verbondmatigen samenhang van den mensch en de schepping der wereld, dan moge het verbond.met Noach daarvoor een bewijs zijn, daar dit zonder tegenspraak het leven der wereld in het Verbond zet.
Wat de verhoudingen van het zijn, het zoo-zijn, en de levende werking der schepselen aangaat, mitsgaders hun onderlinge betrekkingen, mogen wij dus dat alles als de toebereidende en universeele werkzaamheid van Gods Verbond zien.
Hiermede is het z.g. werkverbond van het Paradijs niet in strijd. Weliswaar stelt men dat gewoonlijk tegenover het genadeverbond, doch zooals vroeger reeds werd aangetoond, hebben wij wel te verstaan, dat het werkverbond de normale situatie is van den mensch, die goed en naar Gods evenbeeld geschapen was, en zoolang die mensch in dezen staat volhardde.
Men is gewoon, het werkverbond in betrekking tot de zaligheid te zien, alsof die door de werken moest verdiend worden. en men vergeet daarbij, dat Adam in rechtheid geen zaligheid behoefde te verdienen, doch de zaligheid Gods genoot.
In Genesis 2 leest men niets van verdiensten. God wijst hier alleen op het oordeel des doods in geval van ongehoorzaamheid. Waarmede zou Adam iets voor God verdienen? God wordt niet gediend als iets behoevende. (Hand. 17 vers 25). Aan het werkverbond verbindt men vaak nog iets van een Roomsche paradijsvoorstelling, waarvoor in de Heilige Schrift geen plaats is.
Wij verwijzen voorts naar hetgeen omtrent deze zaak vroeger reeds werd opgemerkt.
Thans komen wij tot een tweede groep van betrekkingen, die van de voorafgaande wezenlijk verschillen, n.l. de relaties van verstand, gevoel en wil.
Zouden wij de eerste groep als physische of natuurlijke relaties onderscheiden, dan noemen wij thans de psychische.
Eenig bezwaar is er tegen den term physisch of natuurlijk, omdat in Gods wereld niets natuurlijk, maar alles goddelijk is. Doch deze woorden hebben een onderscheidenden zin verkregen, welke dienst kan doen.
Nu dus de psychische betrekkingen.
Hoezeer verschillend van de vorige groep, vallen de psychische betrekkingen eenigermate onder dezelfde voorwaarden en beschouwingen.
Het gaat hier wederom om het zijn, het zoo-zijn, het wezen en de werking van de menschelijke ziel. Wat van de schepselen Gods is gezegd, gaat ook door voor de schepping der ziel. Deze wordt bepaald in haar wezen en existentie door den wil Gods.
Zij dankt haar bestaan en voortbestaan aan een daad Gods naar Zijn Verbond. De mensch is echter onderscheiden van de hem omringende wereld door zijn redelijk zedelijk wezen. Hij werd tot een levende ziel, overeenkomstig zijn bestemming naar het voornemen Gods.
Het menschelijk zieleleven staat met de schepselen in een rapport, hetwelk een geheel andersoortige relatie biedt dan de physische. Zonder die zouden wij van de laatsten zelfs geen begrip hebben.
Zoo komen eerst de kenbetrekkingen aan de orde.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 december 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

HET VERBOND GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 28 december 1939

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's