Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE VRIJZINNIGE KERSTGEDACHTE

DE VRIJZINNIGE KERSTGEDACHTE

Wij nemen uit „Kerk en Wereld", blad voor Vrijz. Protestanten, het volgende stukje over :

„De voorgaande geslachten hebben door hun leven, lijden, gelooven en verwachten de kiem gelegd voor een hoogeren bloei van het Menschzijn, hebben de geboorte voorbereid van den nieuwen-Mensch, door wie God-metons is in alle nood. Door het lijden en nood­ lot in de menschenwereld, dragend de smart en smaad, druk en verdrukking van haat, ge- Weid, onrecht, waaronder gemoed en gemeenschap der menschen zucht en verkommert, moet een nieuwe geest en gezindheid geboren worden door den Menschenzoon, voortgekomen uit de liefde en eenheid van het menschenpaar, zooals dit in het Hooglied wordt afgebeeld.

De nieuwe Mensch — die de donkere, zondige verscheurdheid der menschenwereld zal verzachten, verzoenen en genezen ; de hel van haat, drift en wraak, de tweede dood, zal te niet doen door den geest van liefde, vrede, waarheid en gerechtigheid. De nieuwe Mensch, wiens naam zal zijn de Menschenzoon, wordt geboren in de onderste lagen van het volk ; niet in een paleis, maar in een eenvoudige woning zal zijn wieg staan, want vanuit den nood en de verdrukking dient de zoon, de ziel der menschen omhoog te bloeien naar het Licht, gezegend door Gods Geest van liefde en genade van boven. Temidden van hen, die ondanks de waan en verblinding, wanhoop en vertwijfeling, waarin de menschenwereld gedompeld ligt, wachten en waken in de donkere dagen van stilte en doodelijke beklemming, te midden van hen, wier ziel nog het geloof voedt aan den nieuwen, komenden Mensch — weerklinkt opeens een zang, als van engelen, verkondigend de vervulling der droom en belofte, de geboprte van den zoon van God — en van de menschen: Vreest niet, vreest niet; zie ik verkondig heden een groote blijdschap, die zal zijn voor allen : Geboren is de geest van liefde en vrede, de heerlijke, door wien de hel zal vallen. En machtig zwelt dit lied aan met volle koren tot een hymnezang : Eere zij God, den Hoogste, zonder grenzen l Vrede op aarde, licht in donkere dagen, zon van de zielen, in de menschen een welbehagen".

(Uit : „Het Heilig Evangelie" naar Andreas Slotzbach).

DE OPSTANDING DER DOODEN

Elken Zondag belijden wij te gelooven : de opstanding des vleesches èn een eeuwig leven. Dus niet maar : een eeuwig leven — zonder meer. Ook niet : de opstanding — zonder meer. Maar bepaaldelijk : de opstanding des vleesches ; de verrijzenis van het lichaam uit den dood. Opstanding en — lichaam ; eeuwig leven en — lichaam ; onsterfelijkheid en lichaam. Nu is bekend, dat de apostel Paulus in 1 Cor. 15 bijzonder over de opstanding schrijft en het dan ook heeft over : het lichaam. Dr. G. F. van Itterzon, van Den Haag (die de verzorging van „De Vragenbus" in „de Geref. Kerk", het orgaan van de Confessioneele Vereeniging van wijlen ds. C. A. Lingbeek heeft overgenomen) schrijft daarover (9 Nov. '39) en van wat hij in een breed „antwoord" op een „vraag" zegt, willen we hier iets releveeren. In 1 Cor. 15 vs. 1—11 begint de apostel met het fundament van onze belijdenis : de opstanding van den Heere Jezus Christus, de lichamelijke opstanding van onzen Heiland aan den morgen van den derden dag, zijnde de eerste dag der week, de dag des Heeren voor de Christelijke Kerk. In vers 12—34 bespreekt de apostel wat het zou wezen, indien onze Heere Jezus niet was opgestaan. En dan bespreekt Paulus de verhouding tusschen ons aardsche en ons hemelsche lichaam (vers 35—49). In het slot van dit hoofdstuk (50—58) juicht en jubelt de apostel over de uiteindelijke overwinning van den laatsten vijand, die te niet gedaan wordt, den dood ; wat ons een bron van kracht is, als wij zien op de taak, die ons is opgelegd. Adam en Christus staan hier tegenover elkaar ; de eerste Adam en de tweede Adam. Adam is uit het slof geschapen en gemaakt tot een levende ziel, uit de aarde aardsch, Christus is opgestaan uit de dooden en is gemaakt tot een levendmakenden Geest, Hij, de Heere uit den hemel (vers 45. 47). Ook vóór de zondeval was Adam aardsch, in heel zijn bestaan van de aarde afhankelijk : hij kon niet buiten licht en hicht, spijs en drank, arbeid en slaap, huwelijk en aanspraak, en had dus een lichaam, dat nog niet verheerlijkt was. Het was nog „natuurlijk" (Grieksch : psychisch), d.w.z. van de ziel afhankelijk, gebonden aan de behoeften van deze aarde. Zelfs zonder den zondeval stond dus Adam nog beneden Christus, die méér was en hóóger. .De eerste mensch was door God hoog geplaatst, zonder zonde en schuld, maar het hoogste had hij nog niet bereikt. Er zijn in het Paradijs twee wegen en de mensch kon vallen. Na volstrekte gehoorzaamheid zou Adam het eeuwige leven als loon ontvangen. Uit den staat der rechtheid, zou hij dan komen in den staat der heerlijkheid. Maar — de mensch heeft gezondigd. Nu komt onze Heere Jezus Christus, onze Heiland en Zaligmaker, die den mensch tot offer, tot verlossing, tot zaligheid zou zijn. Toen nu Jezus uit de dooden opstond, had Hij een lichaam, dat van alle aardsche behoeften vrij was. Hij droeg niet langer onze zonde ; het ging niet langer onder pijn, honger, lijden, verzoeking. Zijn lichaam stond alléén onder invloed van den Heiligen Geest. Hij was in den staat der verheerlijking, geworden zijnde tot een levendmakenden Geest. Hij was de Heere uit den hemel. Spijs en drank had Hij niet meer noodig. Hij had nu een geestelijk lichaam. En een ieder, die in Jezus gelooft, heeft eens, op den jongsten dag, aan die heerlijkheid deel. Nu dragen wij een lichaam als Adam, door de zonde ontluisterd, maar door het geloof wordt eens in Christus alles anders. Dan is niet Adam, maar Christus ons hoofd. Dan is het niet de band des bloeds, maar de band des geloofs, die ons bindt. Dan viert Christus Zijn hoogste triomfen. Dan zijn alle dingen nieuw en wordt ons vernederd lichaam gelijkvormig gemaakt aan Zijn heerlijk lichaam. Dan behooren spijs en drank; verderfelijkheid en oneer tot het verleden, dan dragen wij niet langer het beeld van den aardschen Adam, maar dat van den hemelschen Christus. (Filipp. 3 vers 21). Nu zegt de apostel deze dingen te midden van Joden en Grieken, die ten opzichte van het lichaam, van het vleesch, zoo'n verschillende beschouwing hadden. En nu houdt hij tegenover de Joden staande : het verschil tusschen het aardsche en het hemelsche lichaam ; tegenover de Grieken betoogt hij : dat er gemeenschap is tusschen het lichaam van deze aarde en het verheerlijkte lichaam straks in den hemel. Dat zit zóó : De Joden stelden het zich voor, alsof de hemel eenvoudig de voortzetting was van het leven hier op aarde. Wel niet zóó erg als de Mohammedanen, die meenen, dat zij in den hemel door schoone vrouwen zullen worden bediend, maar het was toch een voorstelling van aanzitten met Abraham, Izaak en Jacob, en eten en drinken, met huwen en ten huwelijk geven, enz. Over de komende zaligheid dachten zij (en zij niet alleen !) op aardsche wijze ; terwijl het boven zooveel rijker, geestelijker, heerlijker zal zijn ! Paulus heeft dan ook tegenover die aardsche gedachten en voorstellingen de heerlijkheid van den hemel verkondigd. We zijn nu in het aardsche stadium als Adams kinderen, levende zielen, van de aarde aardsch. Maar straks zal Christus, de Heere uit den hemel, , de levendmakende Geest, ons Hoofd zijn en wij Zijne leden, en dan komt de hemelsche heerlijkheid met onvergankelijkheid, terwijl we zijn uit de aarde aardsch, aan de aardsche dingen onderworpen. Nu daalt het lichaam van ons, Adams kinderen, in oneer en zwakheid in het graf — straks staat het in Christus, ons Hoofd, óp in heerlijkheid en kracht, waarvan de belofte nu reeds ons deel is en de toekomst straks de werkelijkheid brengen zal in volle heerlijkheid. Nu is de prikkel, de angel van den dood weggenomen ; het sterven is geen uitgang naar den eeuwigen dood, maar een doorgang naar het eeuwige leven. Dan zal niet meer onze ziel met haar begeerten den levenskoers wijzen, maar als Gods Geest ons straks geheel vervult, dan is alles ènders geworden. Dan is het oude voorbijgegaan, zie, het is alles nieuw geworden. Zoo stond dus Paulus met dat geestelijk lichaam en dien levendmakenden Geest tegenover de grof stoffelijke en zinnelijke, vleeschelijke beschouwing van het Jodendom. Het lichaam op hooger plan ! Het aardsche zou het hemelsche worden, het aardsche, het geestelijke. Maar met de Grieken stond 't weer anders. Die verwierpen het vleesch, het lichaam was maar de kooi, waarin de ziel gevangen zit ; het lichaam was maar het steigerwerk bij den bouw van het huis en werd straks als waardeloos en uitgediend weggeworpen. Dat was het verachten van het vleesch. Terwijl de Schrift nergens spreekt van een kerker of van afbraak zonder meer ; veel meer van een tempel des Heiligen Geestes, met een geestelijken opbouw, die alles overtreft. Het hoogste voor den christen is dan ook niet, om maar van het lichaam af te komen, neen, het gaat om een verheerlijkt lichaam, om een hemelsch lichaam, onsterfelijk en geestelijk, inplaats van een aardsch lichaam, dat aan de aardsche dingen gebonden is. Zoo zaaien we de lichamen onzer geliefde ontslapenen; het omhulsel verteert, het aardsche en het verderfelijke valt weg, het zwakke en het zondige wordt wèg gedaan, maar de kiem blijft ; en het lichaam, dat in het Paradijs bestemd was voor den staat der heerlijkheid, maar door de zonde ontluisterd en verdorven, zal nu bij al de geloovigen worden opgewekt, in en door Christus, tot de hemelsche, onverwelkelijke heerlijkheid. Het opstandingslichaam wacht. Het geestelijk lichaam. Het hemelsch lichaam. Het heerlijk lichaam met de eeuwige jeugd, héél anders dan het lichaam der zonde, dat wij hier beneden met ons hebben omgedragen. En toch in wezen, in kern, hetzelfde lichaam. De Kantteekenaren hebben bij de Statenvertaling dit bijgeschreven: „Deze onze lichamen, die wij nu op de aarde hebben, worden afgelegd, zijnde nu aan de verderfelijkheid onderworpen ; maar opgewekt zijnde, zullen zij voortaan onverderfelijk zijn ; blijvende wel dezelfde lichamen, maar begaafd met andere hoedanigheden". Voor die in Jezus gelooven (over anderen spreekt 1 Cor. 15 niet) wachten niet de aardsche prikkels, de aardsche behoeften, de vleeschelijke kwalen, maar het hemelsch lichaam met hemelsche, geestelijke lusten en begeerten, die niet uitgaan naar spijs en drank, maar om God dag en nacht groot te maken en het lied des Lams te zingen (Openb. 22 vers 3 en 4). De Heidelb. Catech. zegt Zondag 22 vr. en antw. 57 : dan is dit mijn vleesch, door de kracht van Christus opgewekt zijnde, wederom met mijn ziel vereenigd en aan het heerlijk lichaam van Christus gelijkvormig geworden. Dit mijn vleesch — dat is het verband, dat ligt tusschen dit ons aardsche lichaam en het hemelsch lichaam (tegenover de Grieksche voorstelling verdedigd) gelijkvormig aan het heerlijk lichaam vaan Christus — dat is het verschil (tegenover de Joodsche voorstelling geponeerd). Noch de Grieksche wègwerking van het vleesch, noch de Joodsche voortzetting van het vleesch moeten we hebben. We moeten hebben de opstanding des vleesches ; maar een ander, een geestelijk, een hemelsch lichaam, niet met aardsche behoeften, maar vervuld met den Geest Gods, wacht ons straks. Verband en verschil.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 januari 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 januari 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's