Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE HISTORIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE HISTORIE

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Luthers verklaring van Paulus' Brief aan de Galaten. Paulus wederstaat Petrus, vers 11—14. (III).

Hoofdstuk II.

Paulus wederstaat Petrus, vers 11—14. (III).

En ook de andere Joden veinsden met hem; alzoo dat ook Barnabas mede afgetrokken werd door hunne veinzing, vers 13.

Hier ziet ge klaar, dat Paulus aan Petrus veinzerij toeschrijft. Hieronymus daarentegen zegt, dat Paulus veinst. Wanneer nu Petrus huichelt, dan weet hij maar al te goed, wat waarheid, en wat geen waarheid is. Wie huichelt zondigt niet uit onwetendheid, doch handelt bedriegelijk, door iets voor te geven, wat met de waarheid in strijd is.

Ook anderen, zegt Paulus, vielen Petrus in z'n veinzerij bij, zoodat ook Barnabas, die Paulus' metgezel geweest was, en langen tijd met hem onder de heidenen het geloof in Christus zonder de Wet gepredikt had, verleid werd tot dezelfde huichelarij.

Ge hebt hier dus een duidelijke beschrijving van de zonde van Petrus ; huichelarij zou de aanleiding geweest zijn van de vernietiging van het (door de heidenen) aangenomen Evangelie, wanneer Paulus zich niet tegen Petrus over gesteld had.

Het is toch een wonderlijke zaak, dat God toen de jonge kerk en het evangelie zelf door middel van één enkel persoon heeft bewaard. Daar staat Paulus alleen Zijn metgezel Barnabas heeft hij verloren Petrus heeft hij tegen zich Zoo kan echter één persoon in een of andere vergadering méér uitrichten, dan al de samen-gekomenen bij elkaar.

Ik zeg deze dingen daarom, opdat wij het stuk van de rechtvaardigmaking met groote nauwgezetheid leeren, ten einde heel zuiver het Evangelie van de Wet te kunnen onderscheiden. Laten wij op dit punt toch niets doen door huichelarij, voor niemand ook maar een duimbreed wijken, willen wij ten minste de waarheid van het Evangelie en het geloof rein en ongerept bewaren ; want zij worden, gelijk ik gezegd heb, licht geschonden.

Laat de rede, de vijandin van het geloof, hier verre geweerd blijven ; want in aanvechtingen van zonde en dood stelt zij haar vertrouwen niet op de rechtvaardigheid des geloofs, omdat zij die ten eenenmale niet kent ; doch zij steunt op eigen gerechtigheid, of in het gunstigste geval op de gerechtigheid, die uit de Wet is. Zoodra echter de Wet en de menschelijke rede zich met elkaar verbinden, is de maagdelijkheid van het geloof geschonden. Niets staat er sterker tegenover het geloof dan de Wet en de rede, welke beide alleen maar met de grootste inspanning van alle krachten kunnen worden overwonnen ; en zij moeten overwonnen worden, wilt ge behouden en zalig worden.

Daarom : wanneer uw geweten door de Wet verschrikt wordt, en gij met het gericht Gods worstelt, — ga dan niet met de Wet of de rede te rade, maar fundeer u alleen op de genade en het Woord der vertroosting.

Zoo leidt ons het Evangelie, buiten en boven de verlichting der Wet en van de rede, in de schaduw van het geloof, waar de Wet en de menschelijke rede niets te maken hebben. Weliswaar moet de Wet gehoord worden, maar op haar plaats en tijd.

Zoolang Mozes op den berg is, en van aangezicht tot aangezicht met God spreekt, — zoolang heeft, maakt en handhaaft hij geen wet ; maar zoodra hij van den berg afgedaald is, is hij een Wetgever, en regeert hij het volk door haar. Het geweten moet dus vrij zijn van de Wet ; het lichaam daarentegen moet aan haar gehoorzamen.

Uit dit alles komt dus genoegzaam vast te staan, dat Petrus door Paulus niet om een kleinigheidje bestraft wordt, maar dat het gaat om het voornaamste stuk der christelijke leer, hetwelk Petrus door zijn veinzerij bijna aan de vernietiging had prijsgegeven. Want met Petrus huichelden Barnabas en de andere Joden, die allen gezondigd hebben : niet uit onwetendheid of boos opzet, maar uit vreeze der Joden, die hun harten beneveld hadden, waardoor zij niet inzagen, dat ze zondigden.

't Is waarlijk een wonderlijk geval, dat zoo groote mannen, als Petrus, Barnabas en de anderen waren, zoo snel en gemakkelijk ten val kunnen komen door een daad, van welke zij wisten, dat ze goed was, hetgeen zij te voren ook zelf geleerd hadden.

Dr. Staupitz heeft zeer terecht gewaarschuwd, dat het gevaarlijk is, op onze eigen krachten te vertrouwen, al zijn we nog zoo heilig en geleerd, en al hebben we iets nog zoo goed begrepen. Want juist in hetgeen we het beste weten, kunnen we toch vallen en ons vergissen : niet alleen tot schade van ons zelf, maar ook lot die van anderen. Laten we ons dus met de grootste nauwkeurigheid en deemoed bezig houden met de bestudeering der heilige schrift en ernstig bidden, teneinde de waarneid van het Evangelie niet te verliezen.

Derhalve zijn we met al onze gaven niets : hoe groot ze ook mogen zijn, tenzij we God er bij bezitten. Wanneer Hij Zijn hand van ons aftrekt, en ons aan onszelf overlaat, dan is onze wijsheid en onze kennis van geen beteekenis. Wanneer de Heere ons niet voortdurend staande houdt, aan zal ons de hoogste geleerdheid en zelfs de theologie niet baten, want in tijden van aanvechting kan het gebeuren, dat wij door de listen van satan geen oog hebben voor de woorden van troost, en ons alleen dreigementen voor den geest komen, en wij ons daardoor laten overstelpen. Daarom moeten wij leeren, dat wij, als God Zijn hand van ons aftrekt, gemakkelijk vallen en verleid worden. Laat niemand zich dus verheffen, en zich beroemen op zijn eigen gerechtigneid, wijsheid en gaven, maar laten we ons verootmoedigen, en met den apostel zeggen : „Heere, vermeerder ons het geloof". (Lucas 17 vers 5).

Maar ik zag, dat zij niet recht wandelden naar de waarheid van het Evangelie, begin vers 14.

Hier wordt ons aangaande de uitnemendste mannen en zuilen der kerk een wonderlijk voorbeeld voor oogen gehouden. Alleen Paulus' oogen zijn open, en alleen hij ziet de zonde van Petrus, Barnabas en de andere Joden, die tezamen met Petrus huichelden. Zelf zien ze hun zonde niet, maar meenen, dat ze juist handelen, en krachtens de wet der liefde de zwakke Joden een dienst bewijzen. Het was dus hoogst noodzakelijk, dat Paulus hun zonde niet door de vingers zag, maar berispte. Hij klaagt dan ook Petrus, Barnabas en de anderen, openlijk aan, zeggende, dat zij niet recht wandelden overeenkomstig de waarheid van het Evangelie, hetgeen zeggen wil, dat zij van de waarheid van het Evangelie afgeweken waren.

Harder had Petrus niet bestraft kunnen worden. En toch verdraagt hij deze bestraffing geduldig. Ongetwijfeld heeft hij haar in groote dankbaarheid aangenomen. 

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 februari 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

UIT DE HISTORIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 februari 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's