Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Moet een vrouw of een meisje in het huis des gebeds een hoed of een muts op hebben ?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Moet een vrouw of een meisje in het huis des gebeds een hoed of een muts op hebben ?

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Moet een vrouw of een meisje in het huis des gebeds een hoed of een muts op hebben ?

I.

De heer X te IJ, lezer van De Waarheidsvriend, vroeg mij per brief, wat mijn meening wel was over hetgeen er in het 11de hoofdstuk van den eersten brief aan de Corinthiërs te lezen staat over de verplichting, die aan de vrouw wordt opgelegd, dat ze een teeken van macht op haar hoofd moet hebben om der engelen wil.

Aan deze vraag is onmiddellijk vast te knoopen een tweede vraag, die ook in datzelfde hoofdstuk aan de orde wordt gesteld, of een vrouw het haar kort of lang zal dragen.

Met alle genoegen willen we een en ander trachten te schrijven over de eerste 16 verzen van dat 11de hoofdstuk uit den eersten brief aan de Corinthiërs.

We beginnen met de weergave van de verzen 2—6 van dit hoofdstuk :

„En ik prijs u, broeders, dat gij in alles mijner gedachtig zijt, en de inzettingen behoudt, gelijk ik u die heb overgegeven. Doch ik wil, dat gij weet, dat Christus het hoofd is eens iegelijken mans en de man het hoofd der vrouw, en God het hoofd van Christus.

Een iegelijk man, die bidt of profeteert, hebbende iets op het hoofd, die onteert zijn eigen hoofd ; maar een iegelijke vrouw, die bidt of profeteert met ongedekten hoofde, onteert haar eigen hoofd ; want het is een en hetzelfde of haar het haar afgesneden ware. Want indien een vrouw niet gedekt is, dat ze ook geschoren worde ; maar indien het leelijk is voor een vrouw, geschoren te zijn of het haar afgesneden te hebben, dat zij zich bedekke".

Het moet den apostel Paulus een oorzaak van vreugde zijn geweest, dat men in de Corinthische gemeente nog steeds aan hem dacht en dat men naar hem had willen luisteren. Nog steeds werden de inzettingen gehouden, zooals hij die had overgeleverd.

Toch waren er wel punten, waarover hij zich nog niet had uitgesproken. Godet zal in zijn verklaring misschien wel gelijk hebben, als hij zegt, dat zich de gelegenheid daartoe nog niet had voorgedaan, omdat er geen enkele vrouw geprobeerd had om in zijne tegenwoordigheid te beproeven, of zij het recht had om in de vergadering te spreken en wel te spreken met ongedekten hoofde.

De apostel brengt deze schijnbaar zoo eenvoudige kwestie onmiddellijk in verband met de hoogste betrekkingen, die er gedacht kunnen worden, n.l. die van den mensch met Christus en die van Christus met God.

Als de Heilige Geest het feit, of een vrouw met gedekten of met ongedekten hoofde in de vergadering komen zal, in verband brengt met de hoogste relaties, die zijn in te denken, dan mag niemand zeggen, dat het hier maar gaat over een kwestie van nul en geener waarde.

Met recht zegt Godet, dat ontrouw aan het goddelijk bevel, zelfs in de meest uitwendige aangelegenheden, een aanslag op de meest verhevene betrekkingen in zich kan sluiten.

We mogen eerst wel eens de vraag doen, welke toestanden de apostel Paulus in Corinthe op het oog heeft gehad. De wereldgelijkvormigheid was ook voor de ware discipelinnen van Koning Jezus in die heidensche stad Corinthe een groot gevaar. Het gevaar was groot, dat de vrouwen en de jongedochters uit de Christelijke gemeente de wufte heidensche vrouwen zouden navolgen in kleedij en in allerlei wulpsche zeden en gewoonten.

Er openbaarde zich in de Corinthische wereld een zelfde streven onder de vrouwen, wat zich ook in de Westersche cultuurstaten openbaart. Ook hier zien we vooral des zomers op de Veluwe vele vrouwen uit de stad, die zich, niet in een rok, maar in een heerenpantalon gekleed, in het publiek vertoonen.

Ze dragen een wandelstok, ze rooken net als de mannen en ze hebben het haar geknipt net als de mannen.

Ook in Corinthe waren er in de Christelijke gemeente blijkbaar ook al moderne vrouwen, die meenden, dat ze in de openbare vergaderingen der gemeente dezelfde rechten hadden als de mannen.

De apostel Paulus had immers geleerd, dat er in geestelijk opzicht tusschen man en vrouw in Christus absoluut geen verschil was. Welnu, de Corinthische vrouwen moeten het nu in dit schrijven maar eens hooren, dat de apostel Paulus het met deze beschouwingen volstrekt niet eens is.

In het 3de vers noemt de apostel drie levensverhoudingen. In de eerste plaats is er een menschelijke betrekking tusschen man en vrouw. Nog weer hooger staat de godmenschelijke betrekking tusschen Christus en den mensch ; op de hoogste trap staat de goddelijke betrekking tusschen God en Christus.

Het kan slechts verwonderen, waarom de apostel niet onmiddellijk begonnen is met de eerste verhouding, n.l. die van man en vrouw. Hij begint immers met de verhouding tusschen Christus en den mensch. Maar die verwondering moet onmiddellijk wegvallen, als ge bedenkt, dat de verhouding van Christus en mensch de verbindingsschakel vormt tusschen de beide anderen.

Er is nóg een vraag, die verschillend wordt beantwoord door de uitleggers. We lezen, dat Christus het hoofd is eens iegelijken mans. Nu is de vraag gedaan, of de apostel hier in 't algemeen spreekt, of er dus ook een heiden mee bedoeld is, of of we hier slechts te doen hebben met een uitspraak over de geloovigen.

Het is wel waar, dat Christus in betrekking staat tot al wat man heet. Hij is een Heere der heeren, ja een Koning der koningen. In dien zin is Christus het hoofd van een iegelijken man. Maar als we letten op hetgeen de apostel verder zegt, b.v. in vers 4 en 5, dan kan het, dunkt me, haast niet anders of de apostel heeft gedacht aan den geloovigen man. Van de vrouw wordt toch verondersteld, dat ze onder den man wil staan, en van Christus zij met eerbied gezegd, dat Hij God tot een hoofd wil hebben. Maar dan moet de betrekking tusschen Christus en den man wel opgevat worden als eene, die van den kant van den man erkend wordt.

Nu zou een andere lezer bij de lezing van het 3de vers de vraag kunnen doen, of Christus ook niet het hoofd is van de vrouw. Als Christin behoort de vrouw zeker evengoed als de man tot het lichaam, van hetwelk Christus het hoofd is. Als lid van het lichaam van Christus is ze niet de vrouw, maar veel meer de zuster van den man. Ja, het kan zelfs gebeuren, dat de vrouw haren wettigen man eenige schreden vooruit is op het pad des eeuwigen levens.

Maar men bedenke wel, dat het in dit vers niet gaat over de innerlijke, geestelijke beteekenis van den man en de vrouw. Het gaat alleen over het gezag. Het gaat eigenlijk alleen om de oorspronkelijke paradijs-ordinantie, welke aldus luidt : En tot uwen man zal uwe begeerte zijn en hij zal over u heerschappij hebben.

Naar haar innerlijke leven is dus Christus ook het hoofd der vrouw, maar als vrouw staat ze midden in het scheppingsleven onder de heerschappij van den man.

Ten teeken van de onderwerping aan de heerschappij van den man, was de vrouw verplicht een sluier te dragen. En nu was dit het verkeerde, dat ze dien sluier wel niet in 't openbare leven, maar dan toch in de samenkomsten der gemeente wilde afleggen.

Daarom waarschuwt de apostel, dat ze den sluier niet zal afleggen. De scheppingsordinantiën zijn door Christus niet te niet gedaan. Het Christendom heeft de vrouw uit hare degeneratie opgeheven. Het bracht verlossing voor de vrouw. Maar daar mag geen misbruik van gemaakt worden. De scheppingsordinantiën moeten geëerbiedigd blijven. De apostel wil het den vrouwen gemakkelijker maken om zich te stellen onder de heerschappij van den man, door er haar aan te herinneren, dat Christus als middelaar zich ook den vader heeft willen onderwerpen : Zelfs het Hoofd van den man, Christus, is aan God onderworpen.

In het 4de vers spreekt de apostel over het bidden en het profeteeren. Onder het profeteeren hebben we te verstaan het geven van openbaringen door den Geest des Heeren. De Kerk had nog geen Nieuw Testament. De openbaring Gods in de nieuwe bedeeling was nog niet in schrift neergelegd. Daarom had men de behoefte aan de onmiddellijke openbaring des Geestes.

De vraag, die nu echter allereerst moet beantwoord worden is deze, of we nu hier aan samenkomsten van de gemeente of aan huiselijke godsdienstoefeningen hebben te denken.

Ik ken een predikant, die van de laatste meening was. Bij het gebed en de Schriftlezing hadden alle vrouwelijke leden van het gezin den plicht te vervullen om een klein mutsje op te zetten, wat na de Schriftlezing en het gebed weer mocht worden afgelegd.

(Wordt vervolgd).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 februari 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

Moet een vrouw of een meisje in het huis des gebeds een hoed of een muts op hebben ?

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 februari 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's