Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

HET NIEUWE WETS-ONTWERP

HET NIEUWE WETS-ONTWERP

Tot de politieke aangelegenheden, welke gedurende vele jaren de publieke belangstelling hebben bezig gehouden, doch nog altijd niet tot afdoening werden gebracht, behoort het vraagstuk van de lijkverbranding.

Dit vraagstuk is thans een nieuwe phase (periode) ingetreden, doordat de Regeering het nog steeds aanhangige wetsontwerp, dat de lijkverbranding wilde regelen en beperken en dat van 27 September 1919 dateert, ingetrokken heeft en een nieuw wetsontwerp tot aanvulling en wijziging van de Begrafeniswet bij de Staten-Generaal heeft ingediend.

Het is bekend, dat de bestaande wet tot vaststelling van bepalingen, betreffende het begraven van lijken, het verbranden van lijken niet toelaat.

Dat dit laatste toch ongestraft kon en nog kan geschieden, is het gevolg van het arrest van den Hoogen Raad van 1 Maart 1915, waarbij beslist werd, dat weliswaar volgens de Begrafeniswet elk overleden persoon moet worden begraven, maar dat door de wet niemand met de naleving van deze verplichting is belast. Dientengevolge is er geen strafrechterlijke aansprakelijkheid, indien een lijk, instede van begraven, wordt verbrand.

Zoo zijn er in de 25 jaren, die na 1 Maarl 1915 zijn verstreken, meer dan 10.000crematies (lijkverbrandingen) geschied.

Het spreekt vanzelf, dat door dit in toenemende mate overtreden van de Begrafeniswet, zonder dat op de overtreding een strafvervolging volgt, de eerbied voor het Overheidsgezag wordt ondermijnd. Daarin kan natuurlijk niet worden berust.

Intusschen is de zaak -- zoo gezegd - - reeds een kwart eeuw oud. Dit wijst er op, dat het vraagstuk van de lijkverbranding niet op eenvoudige wijze tot oplossing is te brengen. De moeilijkheid daarvan zit hierin, dat zich ten opzichte van de doodenbezorging een practijk heeft gevormd en dat velen nu meenen, dat in toestanden, welke zich eenmaal, als de lijkverbranding, gevestigd hebben, niet behoort te worden ingegrepen. Zelfs gaan zij, die deze zienswijze toegedaan zijn en die daarbij spreken van vrijheid en recht ten opzichte van de crematie zoover, dat zij in beginsel in de wet het begraven of verbranden geheel willen vrijgelaten zien.

Ook de Regeering is in het door haar ingediende wetsontwerp van oordeel, dat het niet mogelijk is, om zonder tot een toespitsing van de tegenstellingen tusschen de verschillende bevolkingsgroepen te geraken, zonder meer terug te keeren tot handhaving van het beginsel van de bestaande wet, dat is, dat de doode ter aarde moet worden besteld het wetsontwerp erkent dus wettelijk de crematie. Wel gaat het ontwerp uit van de gedachte, dat begraving, als de normale vorm van lijkbezorging, zal moeten blijven gelden, doch dit verandert niets aan de zaak, dat de tegenwoordige toestand zal worden geconsolideerd (geregeld).

Naar in de toelichting op het wetsontwerp wordt medegedeeld, zal lijkverbranding alleen zijn toegelaten, indien de overledene zulks bij uitersten wil, een wilsbeschikking daaronder begrepen, heeft beschikt.

Doch tot welke moeilijkheden en consekwenties een begrafeniswet leidt, waarin lijkverbranding wordt opgenomen, blijkt uit de regeling, welke voorgesteld wordt met betrekking tot het cremeeren van kinderen. De daarvoor in het wetsontwerp ontworpen bepaling moet rekening houden, zoowel met den wensch der ouders als met bezwaren, welke bij het kind tegen lijkverbranding hebben bestaan of hebben kunnen bestaan.

Voor de uitwerking van deze beide beginselen wordt deze oplossing gekozen : in beginsel moeten beide ouders schriftelijk den wensch te kennen geven of hebben gegeven, dat hun kind verbrand wordt.

Ten aanzien van de bezwaren, welke bij het kind hebben bestaan of kunnen hebben bestaan, wordt een dubbele waarborg in het wetsontwerp voorgesteld : in de eerste plaats zal de nabestaande of betrekking, die verlof tot het verbranden van een overleden kind vraagt, schriftelijk moeten verklaren, dat naar zijn beste weten het kind geen bezwaar had tegen lijkverbranding ; bovendien zal verbranding van een minderjarig kind niet mogen plaats vinden, indien, overeenkomstig regelen, vast te stellen bij algemeenen maatregel van bestuur, blijkt, dat het kind tot een Kerkgenootschap behoort, dat tegen lijkverbranding bezwaar heeft.

Hoe dit alles echter te regelen zal zijn, vooral wanneer de Kerken zich daarbij hebben uit te spreken, lijkt ons niet heel eenvoudig.

Intusschen blijkt, uit hetgeen in de pers reeds over het voorstel der Regeering gezegd werd, dat de voorstanders van de lijkverbranding met de ontworpen regeling geen genoegen nemen. Wat de Regeering wil, gaat hen niet ver genoeg ; de Begrafeniswet moet gelijke rechten geven, zoowel aan hen die de overledenen willen laten begraven als aan hen, die de doode willen laten verbranden.

Zij echter, die voorstanders zijn van lijkverbranding, verliezen uit het oog, dat in een Christenland met heidensche gebruiken niet behoeft te worden gerekend. Van gelijke rechten kan en mag hier niet gesproken worden. Lijkverbranding behoort in een Christelijk land niet thuis. Het is een van die paganistische (heidensche) factoren, waarvan dr. Kuyper tijdens zijn ministerschap van 1901-1905 sprak. Met de verbreiding van het Christendom verdween destijds de lijkverbranding. Dat de lijkverbranding thans weer te midden van de Christelijke volkeren wordt binnengehaald, kan geen reden zijn om haar in onze wetgeving een plaats in te ruimen. Daarom is het noodig, dat een regeling tot stand komt, waarbij de lijkverbranding verboden wordt.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 april 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 april 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's