Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET VERBOND GODS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET VERBOND GODS

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXIII.

Wij blijven nu bij die belofte, omdat de belijdenis daarop ziet en ds. W. ook zijn voorstelling aan deze vastknoopt. (Zie blz. 247).

Zijn bezwaar gaat tegen een onderscheiding van het zaad Abrahams naar het vleesch en naar den geest.

Wij willen den hoogsten Profeet en Leeraar over deze dingen hooren en wijzen op Johannes 8. Daar beroemen de Joden zich het zaad van Abraham te zijn. (vs. 39). En wat antwoordt de Heere daarop ? „Indien gij Abrahams kinderen waart, zoo zoudt gij de werken van Abraham doen". En verder : „Gij zijt uit den vader den duivel, en wilt de begeerten uws vaders doen", (vs. 44).

Zoo maakt de Christus dus een onderscheid tusschen het geestelijk zaad van Abraham en de kinderen der ongehoorzaamheid.

Dit getuigenis is op zich zelf voldoende om aan te toonen, dat het zaad Abrahams in den mond Gods een geestelijk geslacht wordt genoemd, dat uit God is. Dit wordt klaar bevestigd door den Heere Jezus Christus, als Hij in hetzelfde verband zegt: ,,die uit God is, hoort de woorden Gods, daarom hoort gijlieden niet, omdat gij uit God niet zijt". (vs. 47).

Daarom wordt ook Abraham een vader der geloovigen genoemd. Die gelooven, zijn het zaad Abrahams.

Wanneer nu belijdenis en formulieren handelen over den kinderdoop, raakt de belijdenis den doop van de kinderen der geloovigen. Zij staat dus op het plan des geloofs. Het geloof ziet Abraham en zijn zaad in het licht der waarheid, waarop wij zooeven hebben gewezen. Voor het geloof staat het vast, dat het gansche zaad Abrahams in het Verbond der zaligmakende genade Gods begrepen en in Christus geheiligd is.

Dit neemt niet weg, dat het gansche zaad van Abraham alleen bij God bekend is en niet aan de menschen. Het is ook den profeten reeds geopenbaard, dat de zegeningen der zaligmakende genade Gods niet tot het volk Israël zouden beperkt blijven, maar ook de heidenen zouden worden toegebracht. Dit werd door God zelfs aan Abraham reeds bekend gemaakt, zoodat het zaad Abrahams in geestelijken zin niet aan Israels bloed is gebonden, maar zich over de gansche menschheid uitstrekt.

Anderzijds is het duidelijk, dat allen, die tot het zaad Abrahams geordineerd zijn in geestelijken zin, ook naar het vleesch uit de menschheid geboren worden, de Israëlieten uit Abraham, de niet-Israëlieten uit de vaderen der heidenen. En als God beval dat al wat mannelijk was in Israël, zou besneden worden naar eisch van Zijn Verbond, dat op het geestelijk zaad ziet, is daarin toch niets ongerijmds, omdat het natuurlijke eerst is en daarna het geestelijke. Het geestelijke wordt in het natuurlijke geopenbaard.

Ten aanzien van den doop aan de kinderen der geloovigen staan de verhoudingen niet ongelijk, hoewel eenigszins anders. Voor de volksgemeenschap in Israël kwam de geloofsgemeenschap der kerk onderscheid maken tusschen een volk des Verbonds en de wereld.

Idealiter gezien, wil de kerk zich op het plan van Abraham als den vader der geloovigen stellen, waartoe de kerk als voorwerp des geloofs het recht heeft, want zij is het zaad Abrahams. Daarom belijdt zij als het zaad Abrahams,  dat uit God is en de waarheid hoort.

Realiter heeft de kerk op aarde zoomin als Israël kennis van het geestelijk zaad Abrahams, maar zij is er zeker van dat God het zal openbaren uit het geslacht dergenen, die zich in het geloof tot de kerk voegen. Bij de belijdenis, dat God het Verbond Zijner zaligmakende genade, d.i. de belofte des Evangelies van Christus, aan het geestelijk zaad Abrahams bevestigen zal, heeft zij geen anderen weg om het bevel van Christus op te volgen dan de kinderen der geloovigen onder die belofte te zien en daarom te doopen.

Ook daarin is niets ongerijmds, mits men zich houdt aan de belijdenis en de tucht der belijdenis handhaaft.

Met een verbond van tijdelijke bedeeling heeft dit niets uit te staan. Van zulk een verbond is nergens sprake. Het geldt hier een zaak van bediening van het eeuwige Verbond Gods. En vóór alles sta vast, dat God Zelf Zijn Verbond vervult, ook door de bediening, welke Hij den mensch, inzonderheid Zijn kerk, heeft bevolen en opgedragen. Zoo is de bediening van Woord en Sacrament het hoogste en voornaamste stuk, hetwelk Hij aan haar heeft toebetrouwd om haar dienstbaar te maken aan de vervulling van Zijn eeuwig Verbond.

Het zaad Abrahams wordt ons door het Woord van Christus klaar en duidelijk voorgesteld als een geestelijk geslacht, hetwelk de Heere in Christus ziet en gekend heeft en dat Hij in Zijn ondoorgrondelijke genade van de overige menschheid afzondert (heiligt) en in de nieuwigheid des levens herschept.

Dit werk is geestelijk en voor het oog verborgen. De Heere doet dit op een geestelijke wijze. Het is een werk van den Heiligen Geest, dat naar Zijn wil voltrokken wordt en, om het zoo uit te drukken, door de menschheid heengaat.

De belijdenis spreekt dit uit, als zij gewaagt van Christus, die Zijn gemeente vergadert, beschermt en onderhoudt.

En als de Heere nu heeft gewild, dat de bediening van Zijn Woord en Sacrament onder de menschenkinderen zou worden onderhouden, omdat Hij die wil dienstbaar maken aan Zijn genadewerk in Christus, dan heeft Hij Zijn verborgen werk des Heiligen Geestes daaraan willen verbinden. De uitstorting van den Heiligen Geest geeft daarvan een klaar getuigenis. Waar de bediening van Woord en Sacrament naar Gods bestel en orde wordt gevonden, daar is de Heere Zelf in het midden met Zijn Geest, gelijk de kerk dat belijdt : „met Zijn genade en Geest wijkt Hij nimmermeer van ons".

Nogmaals herinneren wij aan Paulus' woord: Het natuurlijke is eerst, daarna het geestelijke. (1 Cor. 15). Uit den natuurlijken mensch wordt de geestelijke mensch naar Gods verkiezing geboren. De bediening van Gods Woord komt dus tot natuurlijke menschen.

De Statenvertaling gebruikt dat woord ,,natuurlijk". Het oorspronkelijke en ook de omgeving van den tekst geven duidelijk te kennen, dat hiermede bedoeld is de mensch, die tot een levende ziel werd. (Genesis 2 : 7). Paulus wijst daarop in het 45e vers. Met natuurlijke mensch wordt dus bedoeld de mensch, dien God geschapen heeft, de aardsche mensch, het geslacht van Adam, zooals dat volgens de schepping bestaat.

Daartegenover stelt hij den geestelijken mensch. De eerste mensch is uit de aarde aardsch, de tweede is de Heere uit den hemel.

En nu de vraag : Met welken mensch heeft God bemoeienis genomen, met welken mensch wil Hij omgaan, welken mensch wil Hij doen deelen in Zijn gemeenschap en aan welken mensch begint Hij een werk der vernieuwing ?

Het antwoord is niet twijfelachtig : Met den aardschen mensch, den mensch, die uit Adam is, en dat nog wel gevallen en verzondigd, opdat Hij aan zulk eenen Zijn genade zou verheerlijken.

Niet zelden spreekt men van een Verbond, dat God met Zijn uitverkorenen heeft gemaakt en hetwelk de hoogste genadegaven Gods in Christus Jezus omvat. Wanneer er van zulk een Verbond kan worden gesproken, dan betreft dit een Verbond met menschen, die er nog niet waren, want het Verbond is van eeuwigheid.

Men moet dit wèl voor oogen houden, opdat de gedachte verre blijve aan een zeker contract, waarbij de mensch medesprekende partij zou zijn geweest. Indien ook al de mensch medegesproken zou hebben, dan zou dat alleen zijn in en door den eeuwigen Zone Gods, die in dat Verbond tot een Middelaar van dien mensch gesteld zou zijn. De uitverkorenen zelf vielen daar dus buiten. Zij waren er alleen in den Raad Gods en in hun hemelschen Advocaat.

Wie dus van een Verbond met de uitverkorenen wil gewagen, heeft daarin geen grond om van een soort overeenkomst te spreken. God is de God des Verbonds en de Zoon als de Middelaar is partij in het goddelijk overleg. De Heere stelt de eischen en voorwaarden des Verbonds en geeft ook de vervulling daarvan. Alle dingen zijn des Heeren en de Heere doet alle dingen.

Wil men dus het goddelijk voornemen omtrent de bestemming ten eeuwigen leven als het Verbond der genade met Zijn uitverkorenen aanduiden, dan kan dit nimmer de beteekenis hebben, dat alleen de uitverkorenen aanspraak op het sacrament des Doops zouden kunnen maken, alsof de Middelaar alleen aan heiligen Gods Verbond bediende. Deze echter treedt door Zijn Geest bij de bediening van het Verbond in al zijn deelen in gemeenschap met den aardschen mensch. Zoowel in de schepping en onderhouding als in de bijzondere bediening van het Verbond betreffende de uitverkorenen Gods handelt Hij met aardsche menschen uit het geslacht van Adam.

Hij gebiedt in Matth, 28 : 19: Gaat dan henen, onderwijst alle volkeren, dezelve doopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, leereride hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb.

Hij beveelt derhalve Zijn Woord te prediken aan de aardsche of natuurlijke menschen. Die zullen worden onderwezen, d.i. tot discipelen gemaakt en die zullen gedoopt worden en geleerd te onderhouden, wat Hij geboden heeft. Uit die aardsche menschen zal Hij door de kracht Zijner opstanding en genade nieuwe, hemelsche, geestelijke menschen, het ware zaad Abrahams, voortbrengen.

Het bevel der prediking en des Doops gaat dus uit tot aardelingen, opdat de hemelingen zullen worden geopenbaard.

De belofte des Evangelies ziet voorts zonder twijfel op den geestelijken mensch, maar zij komt tot den aardschen mensch. De Christus is een Heere ook van het sacrament en zijn bediening. Het ligt klaar en duidelijk in het koninklijk bevel, dat degenen, die onderwezen worden in het Woord, d.i. tot discipelen gemaakt zijn, ook gedoopt zullen worden. Zoo wil de Koning der Kerk Zijn Doop bediend hebben.

Ook van de voorwaarden gewaagt dit bevel. Vooreerst zegt het: Onderwijst alle volkeren, of zooals wij uit den grondtekst verstaan, maakt ze tot discipelen.

Hoe wordt nu aan deze voorwaarde voldaan ?

De ervaring leert, dat sommigen hooren en anderen niet. Sommigen willen onderwezen worden en anderen verachten het Woord Gods. Ook hierin wordt de werking der menigerlei genade openbaar, waardoor zij, die hooren, worden afgezonderd van degenen, die niet hooren. Zoo is er dus in het hooren een betrekking tot het Evangelie of de belofte des Verbonds. Krachtens deze betrekking komen zij onder het Woord, voegen zich onder zijn gezag en willen zij geleerd worden in de onderhouding van alles wat Christus geboden heeft.

Deze dingen stellen ons voor de verborgenheid des levens, welke voor het oog niet toegankelijk is. Zij leidt de gedachten naar de dingen, die niet gezien worden. Wie zal de draden naspeuren, welke in het werk Gods het geslacht van Adam en het ware zaad Abrahams als in een weefsel verbonden houden ? Dit gaat het menschelijk vermogen verre te boven en het voegt ons daarvan eerbiedig af te blijven. Doch de Heere weet wat Hij doet en Hij vergist zich niet.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 april 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

HET VERBOND GODS

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 april 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's