Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE POLITIEKE KANT--DE POSITIE VAN NEDERLAND

DE POLITIEKE KANT .

Het vraagstuk der lijkverbranding, waaraan wij in een paar artikelen de aandacht hebben geschonken, heeft naast zijn materieelen en principieelen kant, welke wij in deze artikelen achtereenvolgens in beschouwing hebben genomen, nog een zijde, waarover wij in dit artikel een enkel woord moeten zeggen.

Het betreft hier den politieken kant van het vraagstuk.

De Regeering heeft, zooals bekend is, dezer dagen een nieuw ontwerp van wet tot aanvulling en wijziging der Begrafeniswet bij de Staten-Generaal ingediend ter vervanging van het nog altijd aanhangige wetsontwerp van dezelfde strekking, dat dateert van 27 September 1919. Laatstgenoemde wetsvoordracht heeft het echter nimmer tot de openbare behandeling gebracht. Bij de schriftelijke voorbereiding bleef het.

De reden, dat het ontwerp van wet niet afgedaan werd, lag in de moeilijkheid, welke de achtereenvolgende Kabinetten met de Volksvertegenwoordiging duchtten, nu tegelijkertijd met de herziening van de Begrafeniswet, ook het epineuse (doornige) punt der lijkverbranding aan de orde werd gesteld.

Deze moeilijkheid meent de Regeering thans onder de oogen te moeten zien, nu het overtreden van de bestaande Begrafeniswet steeds grooteren omvang gaat aannemen en daardoor de eerbied voor de wet en het gezag van de Overheid meer en meer wordt ondermijnd.

Dat het nieuwe wetsontwerp niet den weg van zijn voorganger zal opgaan, d.w.z. op de lange baan zal worden geschoven, staal wel vast. Het is zelfs te verwachten, dat uit hoofde van de overweging, welke wij noemden, het terzijde zetten van de Begrafeniswet, Regeering en Kamer spoed achter het werk zullen zetten om tot een definitieve regeling te geraken.

Hoe zal nu de houding van de Tweede Kamer ten opzichte van het nieuwe wetsontwerp tot; aanvulling en wijziging der Begrafeniswet zijn ?

Wanneer de partijen uitsluitend overeenkomstig hun beginsel stemmen zouden, zou er ongetwijfeld een meerderheid van leden zijn voor een radicaal verbod van lijkverbranding. De Protestantsch Christelijke partijen zijn van huis uit tegen crematie; zoo ook de Roomsch Katholieken. Wat de laatste betreffen, leest men in Het Katholieke Geloof van prof. dr. Ignatius Klug, kerkelijk goedgekeurd : „De Katholieke Kerk leert ons de lichamen der overledenen met grooten eerbied te behandelen. Zij geeft ons daarbij ook zelf het voorbeeld; de liturgische voorschriften bij de uitvaart in de kerk en de begrafenis behandelen het doode lichaam als iets heiligs".

Het is dan ook buiten twijfel, dat in principe de rechtsche groepen in de Tweede Kamer, die nog altijd de meerderheid in de Volksvertegenwoordiging hebben, niet een verbod van lijkverbranding zouden wenschen.

Toch vermoeden wij niet, dat er in het Parlement een meerderheid zal te vinden zijn, die de bestaande Begrafeniswet zal willen handhaven, doch dan met een verbod om lijken te verbranden. Daarvoor — zoo zegt men — heeft de lijkverbranding in te breeden kring van ons volk post gevat en aanhang gevonden en is zij in de practijk niet meer te keeren. Ook zijn er, die zich de vraag stellen, of een beroep op de Christelijke traditie voldoende grond oplevert voor een absoluut verbod van lijkverbranding, welke vraag zij ontkennend beantwoorden.

Velen zijn dan ook van meening, dat de totstandkoming van de wetsvoordracht, welke van de Ministers van Justitie en Binnenlandsche Zaken uitgaat, moet worden bevorderd. Zij staan daarbij op het standpunt, dat met de gelegenheid tot het cremeeren van de lichamen van overledenen niet verder mag gegaan worden, dan op dit oogenblik geschiedt; het consolideeren, het regelen dus van den bestaanden toestand.

En aan die voorwaarde voldoet het voorstel der Regeering.

Het wetsontwerp stelt voorop, dat de Overheid oordeelt, dat het begraven de normale wijze van lijkbezorging is, en dat zij de lijkverbranding afkeurt. Voorts bepaalt het, dat er van eenige uitbreiding van het aantal crematoria (lijkovens) geen sprake mag zijn. Het blijft bij het eene crematorium, dat ons land, thans te Westerveld in de gemeente Velzen bezit. Er worden justitieele waarborgen gegeven, die in het geval, dat een misdaad wordt ontdekt, noodig zijn.

Zij, die na hun dood verbrand willen worden, moeten dit bij uitersten wil hebben beschikt. De zekerheid wordt verlangd, dat geen verbranding plaats heeft tegen den wil van de overledene. Een dood geboren of overleden minderjarig kind onder de 18 jaar kan worden verbrand, wanneer de ouders schriftelijk mededeelen te wenschen, dat het kind verbrand zal worden en zij schriftelijk verklaren, dat naar hun beste weten het kind geen bezwaar tegen lijkverbranding had. Daarbij komt nog, dat verbranding van een minderjarig kind niet mag plaats vinden indien, overeenkomstig regelen, vast te stellen bij algemeenen maatregel van bestuur, blijkt, dat het kind — en daarop wezen wij reeds in ons eerste artikel — tot een Kerkgenootschap behoort, dat tegen lijkverbranding bezwaar heeft. Ten aanzien van het laatste ligt het in de bedoeling, dat de Kerkgenootschappen vóór het tot stand komen van den algemeenen maatregel van bestuur van hun bezwaar tegen lijkverbranding kunnen doen blijken.

De Regeering hoopt, dat bij aanneming van het wetsontwerp de lastige kwestie van de lijkverbranding van de baan zal zijn. Wij gelooven dit niet. Nu reeds verkondigen de voorstanders van de lijkverbranding het luide, dat de thans voorgestelde aanvulling en wijziging van de Begrafeniswet hun in geenen deele voldoet. Zij hebben daarbij hen aan hun zijde, die, al zijn zij voor hun personen geen voorstanders van lijkverbranding, toch uit een verkeerd vrijheidsbegrip meenen, dat lijkverbranding op voet van gelijkheid met het begraven van overledenen moet behandeld worden. Zoo zullen wij zien gebeuren, dat het regeeringsontwerp in de Staten-Generaal aangenomen wordt, en voorts dat de ontevredenen bij elke gelegenheid, die zich voordoet, zullen blijven pleiten voor een regeling, waarbij aan de lijkverbranding meer en meer ruimte zal worden gegeven.

Eenmaal op het hellend vlak gebracht, zal de wettig tot stand gekomen lijkverbranding verderen voortgang maken.

Onder erkenning van het moeilijke van het geval en het lastige probleem, voor welks oplossing de Regeering staat, met betrekking tot den eerbied voor de wet en het hoog houden van het gezag der Overheid, zou het ons toch leed doen, wanneer de oplossing van het lijkverbrandingsvraagstuk zóó tot stand kwam, dat de crematie in onze wetgeving een plaats werd ingeruimd.

Intusschen moeten wij nu maar afwachten hoe het verder met het wetsontwerp tot aanvulling en wijziging der Begrafeniswet zal gaan.

DE POSITIE VAN NEDERLAND

Er doen zich heel wat bezwaren voor om in een weekblad als De Waarheidsvriend, waarvoor de kopij tijdig gereed moet zijn, onderwerpen te behandelen, waarvan zich het aspect (voorkomen) telkens wijzigt.

Zoo staat het b.v. met de krijgsbedrijven in den oorlog, welke reeds gedurende acht maanden een groot gedeelte van Europa teistert. Toch geeft, hetgeen in de laatste weken geschied is, wel aanleiding om een paar dingen vast te stellen, die ook voor de neutrale landen leerzaam zijn.

Wij noemen er voorshands twee.

In de eerste plaats de agressieve daad van Duitschland tegen Denemarken en Noorwegen. Zonder dat iemand er aan dacht, werd Denemarken zonder eenigen tegenstand door het Duitsche leger bezet en landden in het andere Scandinavische Rijk Duitsche troepen, die de hoop koesterden, dat ook dat Rijk zich zonder slag of stoot zou overgeven.

Men spreekt van een coup (slag) van Duitschland tegen Scandinavië, welke tot in de details, de kleinste bijzonderheden toe, vooraf was georganiseerd en meent er dan ook verzekerd van te zijn, dat hetzelfde het geval is, ten aanzien van een eventueelen inval in Nederland.

Natuurlijk kan reeds een plan in elkander zijn gezet om ook ons land te bezetten ; doch dit behoeft uit het gebeurde in de Noordelijke Rijken van Europa niet te volgen.

Zooals bekend is, geschiedde de agressie (aanval) van Duitschland kort na de actie der Geallieerden inzake het leggen van mijnenvelden in de territoriale wateren van Noorwegen. Deze daad beteekende voor Duitschland, dat de toevoer van metaalertsen naar dat land uit de mijnen in het noorden van Zweden via de haven van Narvik onmogelijk zou worden.

Dit laatste nu moest ongedaan gemaakt worden. Duitschland kan voor het voeren van den oorlog niet buiten ijzererts.

Doch wie zegt, dat Duitschland door spionnen niet lang te voren op de hoogte was gebracht van de plannen der Geallieerden. Is dit zoo, dan laat het zich begrijpen, dat Duitschland tijd voldoende beschikbaar had, om zijn plannen tot invasie (vijandelijke inval) in Scandinavië tot in de puntjes te regelen.

Daarom behoeft het gebeurde in Denemarken en Noorwegen nog geen reden te zijn, dat ook de plannen tot het invallen in Nederland reeds gereed liggen.

Intusschen, hoe dit alles ook zij, ons land behoort op zijn hoede te zijn en te blijven. Daarbij sluit zich het tweede punt aan, dat wij vast kunnen stellen, n.l. dit, dat de ontwapeningspractijk voor Scandinavië bittere vruchten heeft opgeleverd. De Sociaal-democratische politiek van „geen man en geen cent voor de defensie", heeft de drie Noorsche Rijken — want ook in Zweden beteekent de weermacht niet veel — bedrogen doen uitkomen.

Scandinavië is machteloos. Door eigen schuld wordt het het tooneel van den oorlog.

De Sociaal-Democraten rekenen niet met de zonde, niet met de waarheid der Schrift. En dan komt men altijd bedrogen uit. Gelukkig hebben in Nederland de Vrijzinnig-Democraten en de Sociaal-Democraten niet de leiding van zaken in handen gehad. Dan zou de toestand in ons land dezelfde zijn geweest als in Scandinavië. Onze weermacht is echter paraat en in staat om met Gods hulp eiken tegenstander tegen te staan.

Bovendien heeft Duitschland belang bij een zelfstandig Nederland. Ons land is het stootkussen tusschen de belligerente (oorlogvoerende) partijen.

Doch afgezien van dit alles, moge in deze donkere tijden onze verwachting van den Heere zijn.

God regeert, en dat stelt gerust.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 april 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

STAAT EN MAATSCHAPPIJ

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 april 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's