Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE HISTORIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE HISTORIE

Luthers verklaring van Paulus' Brief aan de Galaten.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De apostel onderwijst Petrus, dat de rechtvaardiging alleen geschiedt uit het geloof : niet uit de werken, vers 15—21. (IX).

Vervolg vers 19. Het is dus wel een wonderlijke manier van zeggen : der Wet sterven is Gode leven, en der Wet leven is Gode sterven.

Deze twee dingen zijn dan ook met het menschelijk verstand in strijd. Velen verstaan ze niet. Gij echter wel.

Wie der Wet leeft, dat wil zeggen : wie door de werken der Wet zoekt gerechtvaardigd te worden, die is en blijft een zondaar, weshalve hij dood en veroordeeld is. Want de Wet mist het vermogen, om te kunnen rechtvaardigen en zalig maken ; veeleer beschuldigt, verschrikt en doodt zij den mensch. „Der Wet leven" is dus Gode sterven.

Wilt ge echter Gode leven, dan moet ge der Wet sterven, want „Gode leven" wil zeggen : uit genade en door het geloof om Christus' wil, zonder Wet en zonder werken, gerechtvaardigd worden.

Wenscht ge een christen goed en duidelijk te beschrijven, dan kan men zeggen : een christen is een kind van genade, dat vergeving van zonden ontvangen heeft, geen Wet meer kent, doch boven haar, benevens boven zonde, dood en hel uit is. Gelijk Christus bevrijd werd van het graf, en Petrus verlost werd uit de gevangenis, — zoo is een christen vrij van de Wet. En de houding van een christen tegenover de Wet is dezelfde als die van Christus tegenover het graf, en die van Petrus ten opzichte der gevangenis.

Aldus staat het met een iegelijk, die uit den Geest geboren is.

Het vleesch weet niet vanwaar het komt, en waar het heengaat, want dat kan alleen maar oordeelen naar den maatstaf der Wet.

De Geest daarentegen zegt : de Wet moge mij aanklagen ; zonde en dood mogen mij verschrikken, toch zal ik niet vertwijfelen.

Daarom : wanneer ik wroeging gevoel in mijn consciëntie vanwege de zonde, dan blik ik op naar de koperen slang, naar Christus aan het kruis, die voor ons tot zonde gemaakt is, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem (2 Korinthe 5 vers 21). Op Christus' schouders toch is alle ongerechtigheid van het menschelijk geslacht gelegd, alsook de Wet, de zonde, de duivel en de hel, welke alle aan Hem sterven, want door Zijn dood heeft Hij ze gedood.

Wij moeten deze weldaad van Christus met een vast vertrouwen aanvaarden ; van ons wordt niets anders gevergd, dan geloof, dat aannemen en vertrouwen moet, dat mijn zonde en dood veroordeeld zijn en afgedaan hebben in de zonde en den dood van Christus.

Zoo hebben wij steeds de meest overtuigende bewijsgronden, waaruit wel noodwendig de conclusie moet getrokken worden, dat alleen het geloof rechtvaardigt.

Heb ik eenmaal Christus door het geloof aangegrepen ; ben ik eenmaal der Wet afgestorven, gerechtvaardigd van de zonde, en door Christus bevrijd van den dood, den duivel en de hel, dan doe ik vanzelf goede werken ; dan bemin ik ook God, en dank Hem, tevens mijn naaste liefhebbend. Deze liefde vervolmaakt mijn geloof niet, doch veeleer omgekeerd : mijn geloof geeft de liefde haar vorm en sieraad. Zóó is onze theologie ; en de dingen, die wij leeren, gaan in tegen het menschelijk verstand ; ze zijn wonderlijk en ongerijmd.

De woorden van Paulus: „Door de Wet ben ik der Wet gestorven" zijn dus vol troost. Brengt een mensch zich deze troost op het juiste tijdstip te binnen, en leeft hij er werkelijk bij met heel zijn hart, dan is hij in staat, om krachtig alle gevaren des doods te weerstaan, als ook alle verschrikkingen der zonde en der consciëntie : hoezeer deze hem mogen aanvallen, beschuldigen, en tot wanhoop willen brengen. Weliswaar zal zulk een mensch ook verzocht worden : hetzij in z'n leven, hetzij als hij gaat sterven. Klaagt de Wet hem echter aan, en toont zij hem z'n zonde, dan zegt zijn consciëntie terstond : gij hebt gezondigd.

Houdt ge dus vast aan hetgeen Paulus hier leert, dan kunt ge gerust antwoorden : het is waar ; ik heb gezondigd.

God zal u dan straffen en veroordeelen. Toch niet !

Maar de Wet Gods zegt het toch ? Daar heb ik niets mee te maken !

Waarom hebt ge daar niets mee te maken ? Omdat ik een andere wet heb, die de Wet, welke gij bedoelt, het zwijgen oplegt. Ik heb de wet der vrijheid.

De wet der vrijheid ? Inderdaad, namelijk Christus. En door Hem ben ik vrijgemaakt van de Wet. Om die reden ook is de Wet, welke voor goddelooze lieden een Wet is en blijft, voor mij géén Wet. Mijn wet is de vrijheid, en deze wet bindt die, welke mij veroordeelt.

Evenzoo is het, wanneer de verschrikking des doods tot mij komt. Dan zeg ik : dood, ik heb met u niets te maken, want ik heb een anderen dood, die u dooden zal. De dood, die doodt, is dan ook sterker, dan de dood, die gedood wordt.

Op zoodanige wijze kan een geloovige alleen door het geloof zich oprichten, en afdoende getroost worden. Hoe zeer de duivel met al zijn macht hem ook aanvalt, en hem wil overstelpen met de verschrikking van een gansche wereld, — toch houdt een geloovige te midden van alle verschrikkingen de hoop vast, zeggende : mijnheer Satan, uw bedreigingen en verschrikkingen beroeren mij niet, want in Eén geloof ik, namelijk in Jezus Christus. Deze heeft de Wet te niet gedaan, de zonde veroordeeld, den dood verdelgd, en de hel verwoest. Deze Christus is, o Satan, uw Satan ! Want Hij heeft u gevangen genomen en gebonden, zoodat gij mij en allen, die in Hem gelooven, niet meer schaden kunt.

Dit geloof kan de duivel niet overwinnen. Integendeel. Hij wordt er door overwonnen, want „ons geloof", zoo zegt Johannes, „is de overwinning, welke de wereld overwint". En wie is het, die de wereld overwint, dan die gelooft, dat Jezus de Zoon Gods is ? (1 Johannes 5 vers 4 en 5).

In grooten ijver en verontwaardiging noemt Paulus de genade zelf een wet, terwijl zij in den grond der zaak niets anders is, dan de noogste en altijddurende vrijheid van genade, welke wij in Christus Jezus bezitten.

Waarom zou een christen, die Christus waarlijk door het geloof deelachtig geworden is, nog vreezen voor de Wet ? Hij zegt tot haar : ik hoor het wel, o Wet, dat gij gromt, en mij aanklaagt en wilt veroordeelen, maar daar maak ik mij niet druk om. Gij zijt voor mij net zooveel, als wat het ledige graf voor Christus was. Ik zie namelijk, dat gij gevangen en gebonden zijt aan handen en voeten, hetgeen u door mijn wet is overkomen.

Wat dat voor een wet is ? De wet der vrijheid, welke „wet" genoemd wordt, omdat zij de Wet, waaronder ik gebukt ging, gebonden heeft, namelijk die der Tien Geboden, in de plaats van welke ik nu een andere heb, namelijk die der genade, welke een wet is, die mij vrijmaakt.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 april 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's

UIT DE HISTORIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 25 april 1940

De Waarheidsvriend | 10 Pagina's