Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKE RONDSCHOUW

DE VERWOESTE STAD

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE VERWOESTE STAD

Terwijl we dit schrijven, zien we vanuit ons huis niets dan verwoeste straten met troostelooze puinhoopen ; alles ligt verbrand, dor en droog, vol stof en rook. Dat is door den oorlog, die zoo plotseling kwam, met ongekende en ongetemde woede losbarstend over ons land, met een ontstellende beslissing binnen vijf dagen, van Vrijdag 10 Mei tot Dinsdag 14 Mei daarop volgend. Bommen zijn over onze stad uitgestrooid zooals niemand zich dat had gedacht, met angst, schrik en beven voor honderden en duizenden, met verwoestingen, die met geen pen zijn te beschrijven. Elk relaas blijft achter bij de werkelijkheid. Nooit gezien, nooit beleefd, maar met een wreede werkelijkheid, die alle beschrijving te boven gaat.

Drie van onze Hervormde kerken zijn een puinhoop geworden. Eerst de mooie Zuiderkerk, toen de prachtige kathedraal, de Groote of St. Laurenskerk, ook de Westerkerk aan de Kruiskade. De Luthersche kerk is niet meer. Twee van de Geref. kerken zijn verwoest. Van het kerkgebouw der Evangelische Gemeente staan alleen de muren nog voor een gedeelte, waarachter onze Mulo-school beschutting vond, terwijl tal van andere scholen zijn verbrand. De Chr. Geref. kerk is ook niet meer ; van de Roomschen liggen tal van kerken, waaronder zeer merkwaardige gebouwen, in puin. Alles op één dag, in een paar uur, door een geweldig bombardement, waarbij de huizen, ook ons huis, schudden en beefden tot diep in den grond, met verwoesting na verwoesting, door brand verergerd.

Plotseling kwam de oorlog, Vrijdagmorgen. Bruggen werden opgeblazen, het land werd onder water gezet, het leger kwam in volle actie, doch de oorlog kwam en woedde kort, maar geweldig ; Dinsdagmiddag gaf ons leger de wapens over, zooals nu vandaag het Belgische leger deed.

De verwoeste stad. Dat is wat wij nu voor oogen hebben. Kerken en scholen zijn tot puinhoopen geworden. Heele wijken van onze kerkelijke gemeente zijn weggevaagd als door een wervelwind. Rotterdam en Kralingen zijn zwaar, zeer zwaar getroffen. Waaraan we denken nu ?

Aan Jeruzalem, dat verwoest lag in de dagen van Nehemia.

De Rotterdammers zeggen : niet bij de pakken neerzitten, doorwerken zullen we...... Wij zeggen dat ook. Maar we schrijven liever verder nu af wat we in het boek Nehemia lezen, temeer, omdat we den avond vóór den oorlog — toen niemand aan zooiets dacht — in Ameide's kerk gesproken hebben over Nehemia 2 vers 20 : „Toen gaf ik hun ten antwoord en zeide tot hen : God van den hemel, die zal het ons doen gelukken, en wij Zijne knechten zullen ons opmaken en bouwen".

Hoe zullen we bouwen ? En waarom is de verwoesting over ons gekomen ? Hoort wat de profeet zegt : „Jeruzalems muur is verscheurd en zijne poorten zijn met vuur verbrand. En ik zat neder en weende en bedreef rouw eenige dagen, en ik was vastende en biddende voor het aangezicht van den God des hemels. En ik zeide : Och, HEERE, God des hemels. Gij groote en vreeselijke God, die het verbond en goedertierenheid houdt dengenen, die Hem liefhebben en Zijne geboden houden: laat toch Uw oor opmerkende en Uwe oogen open zijn, om te hooren naar het gebed Uws knechts, dat ik heden voor Uw aangezicht bid, dag en nacht, voor de kinderen Israels, uwe knechten ; en ik doe belijdenis over de zonden der kinderen Israels, die wij tegen U gezondigd hebben : ook ik en mijns vaders huis, wij hebben gezondigd.

Wij hebben het ganschelijk tegen U verdorven, en wij hebben niet gehouden de geboden, noch de inzettingen, noch de rechten, die Gij uwen knecht Mozes geboden hebt. Gedenk toch des woords, dat Gij uwen knecht Mozes geboden hebt, zeggende : Gijlieden zult overtreden en Ik zal u onder de volken verstrooien ; en gij zult u tot Mij bekeeren en mijne geboden houden en die doen : al waren uwe verdrevenen aan het einde des hemels. Ik zal ze vandaar verzamelen, en zal ze brengen tot de plaats, die Ik verkoren heb om mijn Naam aldaar te doen wonen.

Zij zijn toch uw knechten en uw volk, dat Gij verlost hebt door Uwe groote kracht en door Uwe sterke hand.

Och, Heere, laat toch Uw oor opmerkende zijn op het gebed uws knechts, en op het gebed uwer knechten, die lust hebben Uwen Naam te vreezen".

Zoo lezen we bij Nehemia,den man Gods die één is met zijn volk.

En dan kunnen wij er nu, iets beter dan voorheen, verstaan wat Nehemia ons verder meedeelt :

En ik kwam te Jeruzalem en maakte mij des nachts op, ik en weinige mannen met mij, en er was geen dier met mij dan het dier, waarop ik reed. En ik trok uit bij nacht en ging poort in en poort uit, straat in en straat uit en ik brak de stukken af van de verbrande Miuren en er was vanwege het vele puin geen plaats voor het dier, waarop ik reed. Zoo ging ik van het eene einde van de stad naar het andere einde, en het was overal verwoesting.

Toen zeide ik tot de oversten des volks en de priesters : Gijlieden ziet de ellende, waarin wij zijn, dat Jeruzalem woest is, en zijne poorten met vuur verbrand zijn : komt en laat ons Jeruzalems muur opbouwen, opdat zij niet meer een versmaadheid zijn.

En ik gaf hun te kennen de hand mijns Gods, die goed over mij geweest was. Toen zeiden zij : laat ons opstaan, dat wij bouwen, en zij sterkten hunne handen ten goede".

Neen, wij willen volstrekt niet zeggen, dat wat nu met ons gebeurd is en wat in de dagen van Nehemia met Jeruzalem gebeurd is, precies gelijk is te achten.

Maar wij hebben wel te gedenken aan de woorden van Nehemia : „ik doe belijdenis over de zonden, die wij tegen U gezondigd hebben : ook ik en mijns vaders huis, wij hebben gezondigd".

Om dan ook te gedenken nu aan de volgende woorden : Och, Heere, laat toch Uw oor opmerkende zijn op het gebed Uws knechts, en op het gebed Uwer knechten, die lust hebben Uwen Naam te vreezen".

Moge het ook onder ons leven met het oog op ons land en ons volk : „God van den hemel, die zal het ons doen gelukken, en wij. Zijne knechten, zullen ons opmaken en bouwen".

Er moet gebouwd, opgebouwd worden op elk terrein des levens. Laat ons met belijdenis van onze zonden, onze persoonlijke zonden en onze gemeenschappelijke zonden, de handen in elkaar slaan, hopende en vertrouwende op den God des eeds en des Verbonds, Die ons roept en Die ons helpen wil !

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 mei 1940

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

KERKELIJKE RONDSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 mei 1940

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's