Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn. Mattheüs 6 vers 21.

Dit is een diep menschkundig woord uit de bergrede, een woord van de allergrootste en heiligste waarheid en niet minder ook van denheiligsten ernst. Of denkt gij, lezer, misschien dat dit niet zoo is ? Het hart des menschen toch trekt altijd weer naar dien schat, dien het zich boven alles heeft uitgezocht, en gelijk nu die schat is, zoo wordt langzamerhand de richting, de stemming, ja, geheel de gesteldheid van 't hart. Waar het menschelijke hart voor liefde is geschapen, daar moet het dan ook iets hebben, waaraan het zich geheel toewijden kan. Waar is het hart van de jonge moeder, die zich over het wiegje van haar zuigeling neerbuigt, om met ingehouden adem zijn eerste slaap te bespieden ? Waar anders dan bij dezen schat, dien zij voor geen geld ter wereld zou willen afstaan en dien gij haar niet zoudt kunnen ontrooven, zonder eerst haar leven te nemen ? Immers wat het hart als zijn hoogste goed beschouwt, daarmede vereenzelvigt het zich ; daarin schept het alleen behagen en met alles wat daarmede in betrekking staat.

Wat de mensch liefheeft, daarin leeft hij; daarvoor besteedt hij al zijne krachten ; daarnaar richt hij zijn .tijd in; daarnaar vormt hij zich zelf en neemt het in zijn wegen op, zoodat hij één wordt met het voorwerp van zijn welgevallen.

Zoo waarachtig is het woord van den Heere Jezus : Schat en hart, zij zijn op den duur even weinig te scheiden als licht en schaduw; ja, wat nog meer zegt, gelijk uw schat is, zoo wordt ook van lieverlede uw hart. Was uw schat van vleesch, gij wordt geheel zinnelijk; was uw schat van metaal, goud of zilver, uw hart wordt inwendig zoo hard als het metaal zelf, versteend zelfs. Uw afgod drukt niet slechts zijn beeld in u af, maar zijn natuur in u over ; want wat gij liefhebt, daarin leeft gij, en waar gij in leeft, dat zijt gij in het diepst van uw innerlijk wezen.

Wèl mocht dan de Heere met dit woord Zijne opwekking aandringen om geen schatten op aarde te vergaderen, maar den schat in den hemel te zoeken. Want is nu het voorwerp, waarop wij ons hart zetten. behoorende tot deze wereld, genot, eer, macht, geld, dan zal ons hart aardschgezind zijn en niet edeler of beter dan deze dingen ; niet beter dan dood metaal, hoogmoed, zinnelijke begeerte. O, wie peilt de diepte, waartoe een menschenhart zinken kan, dat geen hooger goed kent, dan waarvan de waarde naar een aardsche maatstaf berekend wordt. Immers blijft de oude spreuk nog altijd waar :

Wie 't aardsche zoekt. Vindt aardschen last En gaat op wind en stof te gast".

Hoe menigeen is er, die nog voor korten tijd lang niet ongevoelig was voor goede en heilige indrukken, bij wien de wereld, waarmede hij nooit geheel gebroken had, ongemerkt wederom het verloren grondgebied innam! De gehechtheid aan, de zorg voor, de eisch van den aardschen schat — noemt dien nu verder, met welken naam gij maar wilt, — heeft hem weldra zoó geheel vervuld, dat hij doof werd voor de ernstigste roepstemmen en dood voor alles, behalve voor dat vergankelijke goed, waarmede hij als het ware innerlijk is samengegroeid.

Met hoe meer inspanning wij nietige en zondige dingen najagen, hoe liever wij daaraan denken, hoe menigvuldiger wij ons daarmede onledig houden; maar ook des te nietiger en zondiger zijn wij zelven. De mensch, die uit de aarde aardsch is, niets hoogers nastreeft dan wat uit de aarde is, wordt een aardplant, een steen of een dier, mogelijk iets van al deze drie tegelijk.

O, hoeveel zaliger hij, die zijn hoogsten schat reeds hier mocht vinden in de geestelijke en eeuwige dingen ! Zijn hart geven aan de wereld en hare schatten, is hetzelfde als zichzelve wegwerpen, zich tot het slijk verlagen; daartoe toch is onze ziel te kostelijk; deze ziel, die de eeuwigheid in zich draagt; die onsterfelijk is; die van God is en tot Hem weerkeert.

Ziet de hemelsche, geestelijke dingen, deze schat trekt ook zijn bezitter en werkt onzichtbaar, maar met kracht en deelt iets van zijn eigen natuur aan zijn eigenaar mede. Gelijk de bij naar honig, de magneetnaald naar het noorden, de zonnebloem naar het zonlicht trekt, zoo voelt de ware Christen zich meer dan door iets anders aangetrokken door den boven alles dierbaren Schat, die zich in den hemel bevindt ; want dan is uw schat geestelijk en gij wordt geestelijk en hemelschgezind, omdat Christus, Die die Schat is, en God de Vader, Die hem geeft, in waarheid uw leven vervult. Hij trekt uw hart naar boven, naar den hemel, waar Hij leeft, verhoogd aan de rechterhand Gods des Vaders. Gij wordt daarom niet onverschillig, veel min ongeschikt voor wat u op aarde omringt; gij wenscht geen enkel deel uwer dagelijksche taak te verzuimen; gij zult ook de goederen en gaven der aarde niet klein achten, maar die veeleer met wijsheid en nauwgezetheid gebruiken, geleid door de wijsheid van Hem, Die alles beheert naar Zijn eeuwigen en onveranderlijken raad. Maar toch, machtiger dan het liefste op aarde, trekt u het hemelsche aan; en nu en dan ontwaakt daar binnen het stille heimwee der kinderen Gods naar het Vaderhuis, waar de schatten vergaderd zijn, die geen mot en roest kunnen verderven, of dieven doorgraven en stelen kunnen.

Daarom kan de Koning der Koningen het toeroepen aan al Zijn onderdanen: „Vergadert uw schatten in den hemel; want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn". Waar is onze schat en waarheen strekken bovenal de uitgangen van ons hart zich uit? De Heere weet het van een iegelijk onzer en wij kunnen, het weten, zoo wij niet moedwillig vreemdeling bleven in de kleine wereld binnen in ons. Geeft ons geweten op die vraag een verontrustend en vernederend antwoord, dan Hem gevraagd, dat Hij ons hart losmake van een wereld, die het kluistert, zonder het rust en vrede te geven; dat Hij het zoó geheel vervulle en herscheppe en trekke, tot het ons onmogelijk wordt Hem langer iets te ontzeggen. Liefde tot het aardsche kan slechts door een krachtiger liefde worden overwonnen ; dat is, door de Liefde, die God geeft en doet indalen in het gemoed van alle bekommerden en verslagenen over de zonde. Dan wordt men verblijd met de hope, dat schat en hart onmogelijk ver vaneen kunnen blijven, maar na een weinig tijds voor eeuwig bijeen zullen zijn, het hart om zijn Schat geheel te genieten, en de Schat om het hart geheel te vervullen.

Mochten wij nevens U, o God, niets op aarde, niets in den hemel hebben, waaraan wij ons hart geven en de krachten onzer ziel wijden. Gij alleen zijt alles waardig !

Muiden

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juni 1940

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juni 1940

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's