Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE HISTORIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE HISTORIE

Luthers verklaring van Paulus' Brief aan de Galaten.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De apostel onderwijst Petrus, dat de rechtvaardigmaking alleen geschiedt uit het geloof: niet uit de werken, vs. 15—21. (XIV).

Hoofdstuk II.

Ik doe de genade Gods niet teniete, vers 21.

Men geve er nauwlettend acht op, dat men Gods genade verwerpt, wanneer men wil gerechtvaardigd worden uit de werken der Wet.

En wat kan er voor goddeloozer en vreeselijker zonde zijn, zoo vraag ik u, dan het verwerpen van de genade Gods, en het niet willen gerechtvaardigd worden door het geloof in Christus ?

Is het al erg genoeg, dat wij goddeloos en overtreders van al Gods geboden zijn, — wij voegen hieraan nog een zonde toe, die grooter is dan alle andere, welke daarin bestaat, dat wij de genade en de vergeving der zonden, die ons door Christus aangeboden wordt, rustig van de hand wijzen.

Geloof mij : deze godslastering is grooter en schrikkelijker dan eenig mensch onder woorden kan brengen. Paulus en de andere apostelen hebben geen zonde zóó op den voorgrond gesteld en bestreden, als de verachting der genade en de loochening van Christus, en toch wordt deze zonde lichtvaardig begaan.

Wie dus door de Wet wil gerechtvaardigd worden, verwerpt de genade. Wie heeft het ooit gehoord, dat wij door het houden van de Wet de genade verwerpen ?

Zondigen wij dus, als we de Wet houden ? Antwoord: wel neen!!

Wij verwerpen echter de genade, wanneer wij de Wet houden met de gedachte, dat wij door haar zullen gerechtvaardigd worden. Weliswaar is de Wet goed, heilig en nuttig ; maar tot rechtvaardigen is zij niet in staat.

Houdt men dus de Wet met de bedoeling door haar gerechtvaardigd te willen worden, dan doet men de genade teniet. Dan verloochent men Christus en Zijn offer. Men wil dan niet door een onschatbaren prijs zalig worden, maar door de gerechtigheid, die uit de Wet is, voor de zonden voldoen; of men wil door zijn eigen gerechtigheid de genade verdienen.

Zoo iemand nu lastert God en verwerpt de genade.

Het is verschrikkelijk om te zeggen, dat een mensch zóó doortrapt slecht kan zijn, dat hij zelfs Gods barmhartigheid en Zijn genade verwerpt. Doch iedereen doet dat, alhoewel toen daarvoor niet wil worden aangezien. Veeleer doet men het voorkomen, alsof men God de hoogste eer bewijst. Want indien de rechtvaardigheid door de Wet is, zoo is dan Christus tevergeefs gestorven, slot vers 21. Ik herinner er hier wederom aan, dat Paulus niet spreekt over de ceremonieele wet, doch over de Wet in haar geheel.

De woorden van Paulus mogen wel grondig overwogen worden, en wel door het stellen van de volgende vragen :

1. Is het waar, dat Christus gestorven is, of is het niet waar ?

2. Wanneer Hij gestorven is, — is Hij dan tevergeefs gestorven ?

"Hierop moeten wij stellig antwoorden, willen wij tenminste niet zonder meer voor dwazen gehouden worden, dat Christus inderdaad gestorven is, en dat zulks niet tevergeefs is geweest. Hij stierf niet voor Zichzelf, maar voor óns.

Wanneer het dus vast staat, dat Christus niet tevergeefs gestorven is, dan volgt daaruit, dat de rechtvaardigheid niet uit de Wet is.

Neem nu eens de beide wetten, te weten die der ceremoniën en die der Tien Geboden, en stel u voor, dat ge door eigen verdiensten den Heiligen Geest hebt verkregen, benevens de liefde (hetgeen te onderstellen eigenlijk een ongehoorde dwaasheid is, daar zulks nergens werkelijk voorkomt) ; en stel u verder voor, dat gij door te doen zooveel in uw vermogen is, genade verkrijgt, gerechtvaardigd zijt, en den Geest deelachtig wordt.... Dan hebt ge toch Christus niet van nood'e ? Bijgevolg is Hij u van geen nut, en dus tevergeefs gestorven.

Neem voorts de Tien Geboden zelf, die het voornaamste stuk der religie uitmaken. En breng eens één mensch te voorschijn, die krachtens de Wet der Tien Geboden gerechtvaardigd is. Wie door het houden der Wet meent gerechtvaardigd te kunnen worden, neemt Christus met al Zijn weldaden weg, wijl Hij dan in 't geheel van geen nut is.

Doch waarom werd Christus geboren ?

Waarom werd Hij gekruisigd ?

Waarom is Hij gestorven ?

Waarom werd Hij mijn Hoogepriester, die mij liefheeft, en die Zichzelf voor mij als een onuitsprekelijk kostbare offerande heeft overgegeven ?

Dit alles heeft Christus tevergeefs gedaan, wanneer het waar is, dat buiten de genade en buiten Christus in de Wet of in mij zelf gerechtigheid is te vinden.

Zou men een dergelijke godslastering kunnen dulden, en haar ongemerkt mogen laten passeeren ? Zouden we moeten aannemen, dat de Goddelijke Majesteit, die Zijn eigen Zoon niet ontziet, maar Hem voor ons heeft overgegeven, slechts een spel speelt, en niet in allen ernst handelt ? Eer ik dat toeliet, had ik veel liever, dat de „heiligheid" van alle papisten en werkers van eigen gerechtigheid, benevens de heiligen, de engelen en de duivel zelf, verzonken in den afgrond der hel, en voor eeuwig veroordeeld werden.

Ik wil, dat alleen op Christus gezien worde. Hij is voor mij een zóó groote schat, dat ik al het andere schade en drek acht.

Wat is alles, in hemel en op aarde, vergeleken bij den Zoon Gods, Jezus Christus, mijn Heer, die mij liefgehad en Zich voor mij overgegeven heeft! Het verwerpen der genade Gods is dus de grootste en meest voorkomende zonde, welke de werkers van eigen gerechtigheid begaan. Want zoolang zij door eigen verdiensten, werken en kastijdingen, of door de Wet zoeken gerechtvaardigd te worden, — zoolang doen zij, gelijk wij gezegd hebben, de genade Gods en Christus teniet.

Wanneer mijn zaligheid Christus zóó duur is te staan gekomen dat Hij voor mijn zonde heeft moeten sterven, dan is het zoo klaar als de dag, dat mijn werken en de gerechtigheid, die uit de Wet is, in vergelijking met dit heerlijk en kostelijk losgeld, van geenerlei beteekenis zijn.

De Wet met al haar werken en al haar gerechtigheid is maar een kleinigheidje (een halfje), vergeleken bij Christus, door wiens dood en opstanding mijn dood overwonnen is, en door Wien gerechtigheid en eeuwig leven mijn deel geworden zijn.

Zou ik nu een dergelijken niet te waardeeren schat verachten en verwerpen, en trachten door de Wet en de werken gerechtvaardigd te worden ? Terwijl Paulus betuigt, dat Christus de gerechtigheid mij om niet uit louter liefde geschonken heeft. Wanneer wij doen, alsof Christus tevergeefs gestorven is, dan lasteren wij Hem ; dan spuwen wij Hem in het aangezicht; dan treden wij den Zoon van God met voeten; en dan achten wij het bloed des nieuwen Testaments onrein.

Want ieder, die buiten het geloof in Christus om, zoekt gerechtvaardigd te worden, op welke wijze ook, die doet de genade Gods teniet; en hij veracht den dood van Christus, al zou hij met zijn mond nog zoozeer het tegendeel beweren!

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 juni 1940

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

UIT DE HISTORIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 juni 1940

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's