Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Recensie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Recensie.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding in de Wijsbegeerte der Wetsidee door Ds J. M. Spier.

Inleiding in de Wijsbegeerte der Wetsidee door Ds J. M. Spier.

Tweede herziene en vermeerderde druk. Uitgave van J. H. Kok N.V., Kampen 1940. Het wijst niet alleen op de belangstelling van velen, maar ook op de wenschelijkheid van een inleiding op de Wijsbegeerte der Wetsidee, dat zoo spoedig reeds een tweede druk noodzakelijk bleek. En het lijdt geen twijfel, dat deze introductie het velen gemakkelijker maakt kennis van deze wijsbegeerte te nemen. Ds Spier kan voldoening hebben van dezen arbeid. Hij is er in geslaagd op heldere wijze in groote lijnen de beginselen en hoofdbegrippen van deze philosophie uiteen te zetten. Klaarblijkelijk behoort hij onder haar aanhangers en vereerders van de beide auteurs, de Professoren Dooyeweerd en Vollenhoven, hoogleeraren aan de Vrije Universiteit. Wij bedoelen daarmede volstrekt geen kwaad te spreken, doch een weinig meer critiek zou aan dit werk ten goede komen, te meer, omdat de schrijver nu en dan de aandacht er op gevestigd heeft, dat deze wijsbegeerte zoomin in den kring der V.U. als daarbuiten onverdeelde instemming heeft gevonden.

De inleiding gaat b.v. over de „noodzakelijkheid van een Calvinistische wijsbegeerte" (blz. 9). Deze kan wel worden bepleit, maar is nog niet bewezen.

Reeds onmiddellijk doet zich de vraag voor, in hoeverre het juist is, zelfs of het juist kan zijn, van een Calvinistische wijshegeerte te gewagen. Men kan een wijsgeerig systeem met den naam van Calvijn versieren, omdat het b.v. ernst wil maken met de leer van de souvereiniteit Gods. Het is op zijn minst onzeker, of Calvijn daarmede ingenomen zou zijn. Het is inderdaad waar, dat hij het woord philosophie wel eens gebruikt in den zin van Christelijke of Schriftuurlijke wereldbeschouwing, doch zijn critische houding jegens de wijsbegeerte en de scholastiek maant tot groote voorzichtigheid. Calvijn is vóór alles theoloog. Het is zijn verdienste, aan de theologie haar principiën en methode te hebben gewezen. Die is ongetwijfeld een andere dan die der wijsbegeerte, welke hij voortdurend bestreden heeft.

Het komt ons voor, dat het de voorkeur verdient deze wijsbegeerte te noemen bij haar eigen naam : wijsbegeerte der Wetsidee. Op de vraag : wat is wijsbegeerte ? wordt geantwoord : De wijsbegeerte zoekt den blik der totaliteit, (biz. 14). „Zij is het wetenschappelijk denken over de ganse kosmos uit eigen naam : wijsbegeerte der wetsidee. In dit verband ware een kencritische beschouwing over de grenzen van het wetenschappelijk en wijsgeerig kennen op haar plaats geweest. De wijsbegeerte stelt de vraag naar den oorsprong, doch reikt het menschelijk verstand zoover daarop ook een antwoord te kunnen geven ? De oorsprong toch valt buiten de wereld van het voorhanden zijn.

Als Ds Spier zegt : Echte wijsbegeerte kan slechts Christelijk zijn (blz. 14), dan gaat het over den Oorsprong en is men op het terrein der religie. Het echte dezer wijsbegeerte dankt zij derhalve aan de kennis der openbaring.

Deze wijsbegeerte wil dan ook tot de religie gerekend worden, (blz. 16). Men kan dit toestemmen, indien men bedoelt dat ook de denkarbeid van den man des geloofs verschijnt in religieus licht en zich onderwerpt aan Gods Woord. Dan heeft men wijsbegeerte genomen in den zin van wijsgeerigen drang, de denkende beheersching der dingen.

Het resultaat daarvan kan dan een wijsgeerige structuur zijn, welke als zoodanig het adjectief Christelijk voor zich kan opeischen, maar nog geen recht heeft op erkenning als de Christelijke of ook maar de Calvinistische wijsbegeerte. 

Men zou geneigd zijn hier een overeenkomstig verband te zien als tusschen een bepaalde theologie en een op haar grondslagen gebouwde ethiek. Zulk een ethiek kan een vorm van Christelijke ethiek zijn, maar kan geen aanspraak maken de Christelijke ethiek te zijn.

Zelfs van de Calvinistische wijsbegeerte te spreken, zooals de schrijver telkens w'eer doet (b.v. blz. 19) kan niet worden toegestaan, omdat Calvijn geen wijsbegeerte heeft geschreven. Zoo luidt de conclusie op blz. 20 : „Daarom is de Calvinistische wijsbegeerte die wijsbegeerte, die in haar grond-opvatting voortdurend rekening houdt met de Heilige Schrift".

Inderdaad doet Calvijn dat. Hij gaat altijd van de Heilige Schrift uit, doch is dit niet in de eerste plaats Christelijk. Omdat het Christelijk is, daarom doet Calvijn het. Er zou dus alle reden zijn om meer algemeen van een proeve van Christelijke wijsbegeerte te spreken, zoo men daaraan behoefte heeft. Het gebruik van deze termen door elkander bewijst, dat men daarvan geen principieele kwestie heeft gemaakt.

Overigens is wel duidelijk, dat onze vergelijking met een theologische ethiek niet opgaat. Men wil de dogmatiek beperkt hebben tot de wetenschappelijke bearbeiding van het dogma. (blz. 21). Zij mag niet het gebied der wijsbegeerte aan zich trekken, (blz. 22). Integendeel : de dogmatiek zal haar vóóronderstellinigen hebben te ontleenen aan de  Calvinistische wijsbegeerte, (blz. 22).

Hier komt het zwakke punt aan den dag. De dogmatiek zal haar vóóronderstellingen ontleenen aan de wijsbegeerte : zij het ook de Calvinistische. Dat nu zou Calvijn niet toestaan. Hij heeft geen andere grond  voor de theologie dan het leven der religie overeenkomstig de leer der apostelen en profeten, m.a.w. de Heilige Schrift.

Nu ware het mogelijk de taak der dogmatiek als boven omschreven op één lijn te stellen met die, welke hier aan een Christelijke wijsbegeerte wordt toegekend, zoodat zij het dogma onderzoekt op haar schriftuurlijke waarheid en den samenhang der dogmata zoekt aan te toonen, van zelf sprekend op schriftuurlijken grondslag. Dat ware een zuiver theologisch vak. Maar dat wil de voorstander van deze Christelijke wijsbegeerte niet. Zij wil wat anders zijn en klaarblijkelijk een geheel eigen plaats naast de theologie ook in breederen zin innemen.

Deze positie wordt nog vreemder, als men het uitgangspunt dezer philosophic in aanmerking neemt. „Zo vindt de calvinistische Wijsbegeerte haar uitgangspunt in het door den Heiligen Geest herboren hart van den geloovige, die in dat hart deel heeft aan de openbaring Gods in Christus".

Dr Kuyper verdedigde een Christelijke wetenschap naast de profane op grond van de wedergeboorte. Hij zag dit organisch en sloot daarbij ook de doorwerking der regeneratie in. Calvijn echter leert, dat God ook gaven van verstand en kunst geeft aan niet-wedergeborenen, hij spreekt van goddeloozen. Daarmede is het beginsel voor een Christelijke beschouwing der dingen uit den aard der zaak niet uitgesloten, hoewel men met recht kan betwijfelen, of Calvijn het uitgangspunt in de wedergeboorte zou gesteld hebben. Dat kan men reeds daarom onwaarschijnlijk achten, omdat hij het geloof in God den Schepper onderscheidt van de kennis van God als Vader en Verlosser in Christus Jezus. De eerste kennis, welke is naar de orde der schepping, is door de zonde verduisterd, doch het Woord Gods is als een bril, waardoor de mensch klaarder ziet in het boek der schepping. Voorts noemt Calvijn de verlichting des verstands door den Heiligen Geest in onderscheiding van de meer bijzondere genade der wedergeboorte. Voor de kennis van den kosmos als de schepping Gods heeft deze onderscheiding in een meer algemeene en bijzondere werking der genade een beteekenis, die in het uitgangspunt dezer philosophic niet tot haar recht is gekomen. Bovendien is ook de wijsgeerige gave niet algemeen en men kan ook niet beweren, dat zij aan de wedergeboorte gepaard gaat. Afgezien ook van deze beschouwingen, staat men voor de vraag, of het uitgangspunt dezer wijsbegeerte voor haar beoefenaar niet den eisch der wedergeboorte dient te stellen, een eisch, die voorts niet aan des menschen oordeel is overgelaten.

In verband met de Kantiaansche kenleer wordt opgemerkt, dat men omtrent het bestaan Gods geen wetenschappelijke zekerheid kan krijgen. Daartegenover bepaalt deze philosophic haar stelling als religieuse daad van de erkenning harer verhouding tegenover God. De wijsbegeerte rust niet op de theologie, maar op de religie, (blz. 27). Inderdaad wordt alle wijsbegeerte bepaald door de religie van den wijsgeer. Daarin wordt de centrale werking der religie openbaar. Het absoluut karakter der Christelijke religie geeft dus een criterium tegenover een wereldbeschouwing, die daarvan niet uitgaat. Het religieus standpunt is beslissend. Met dat al is daarmede nog geen grond gelegd voor een wijsbegeerte, die wat anders wil zijn dan theologie. Deze omvat toch niet alleen de kennis van God, gelijk Hij zich jegens ons heeft geopenbaard, maar omsluit ook de kennis van Zijn werken in schepping en herschepping. Uit de religie der Schriften komt de theologie op, terwijl deze wijsbegeerte de pretentie heeft, niet op de theologie te rusten, maar op de religie, zoodat zij op haar wijze een zelfstandige tak naast de theologie op den wortel der religie wil zijn. Het is moeilijk in te zien, hoe zij dan niet voor haar grondstellingen afhankelijk is van de theologie c.q. van een theologische conceptie, gelijk zij trouwens in haar qualificatie Calvinistische wijsbegeerte reeds verraadt.

Waarin wil zij dan verschillen, niet van de dogmatiek volgens haar bovenaangehaalde bepaling, maar van de theologie in breederen zin ? Wellicht bedoelt zij een wijsgeerigen onderbouw eener Christelijke wetenschap, inclusief de theologie, waaronder ook de dogmatiek. De uitwerking der Wetskringen doel zulks vermoeden. Wellicht heeft de theologie zich dan tevreden te stellen met den pistischen Wetskring.

Indien dat zoo is, is het wel wat veel gevergd, de gansche theologie te onderwerpen aan de wijsbegeerte der wetsidee, die met alle waardeering, welke haar als wijsgeerige structuur toekomt, toch te zeer van de theologie afhankelijk is om zulk een aanspraak te doen gelden.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 juli 1940

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Recensie.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 juli 1940

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's