Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Verbond Gods

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Verbond Gods

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Woord en belijdenis.

Woord en belijdenis.

De handhaving der belijdenis hangt ten nauwste samen met den eerbied voor het Woord Gods. Dat kan niet anders, omdat zij is opgekomen uit het leven der kerk naar het geloof, dat den heiligen is overgeleverd. Jezus Christus, die de weg en de waarheid en het leven is, is immers ook het levende Woord, waarvan de Heilige Schrift getuigt. En ofschoon de belijdenis onder het Woord staat en aan het Woord moet worden getoetst, is het toch ook zoo, dat de kerk, die uit het Woord leeft en door Gods Geest wordt geleid, den inhoud van haar geloof in de belijdenis tot uitdrukking heeft gebracht, en dat veelal naar aanleiding van een strijd, dien zij had te voeren om de leer, die den heiligen is overgeleverd, te bewaren. Uit den strijd om de zuiverheid des geloofs kwam de belijdenis der kerk op. Dat wil dus zeggen, dat zij werd geboren onder omstandigheden, waarin het ging om de handhaving van het geloof, dat den heiligen is overgeleverd. Zij vond haar oorzaak in de wakkerheid en waakzaamheid der kerk in dagen van gevaar, als het geloof werd bedreigd door kettersche leeringen of in zijn grondbeginselen aangetast. De belijdenis is een vrucht van de getrouwheid der kerk in haar roeping om het pand te bewaren, dat haar door God werd toebetrouwd. Het ligt dus, voor de hand, dat diezelfde getrouwheid ook over de belijdenis waakt. Het is een en dezelfde roeping, die haar doet waken over de handhaving der belijdenis en welke haar doet strijden voor haar reinhouding naar het Woord. Verzaking dier roeping beteekent in den grond der zaak verzaking van de belijdenis, die de kenmerken draagt van haar leven en daarvan de openbaring is. Daarom ook duidt het op verachtering van het leven der kerk, als zij de tucht der belijdenis laat verslappen of ganschelijk nalaat. De eerbied voor het Woord gaat verbleeken en de weldadige invloed van de religie op het volksleven wordt ingeboet. Het een is een gevolg van het ander. Dat kan trouwens niet anders. Immers de belijdenis is een vrucht van den strijd des geloofs. In dien strijd gaat het om het geloof naar den Woorde Gods. Het gezag des Woords is daarbij beslissend, en niet anders dan op grond van het Woord en krachtens de haar door dat Woord toegewezen autoriteit kan de kerk beslissingen omtrent haar belijdenis nemen en heeft zij dat ook gedaan. Het schriftuurlijk voorbeeld daarvan vinden wij in de Handelingen der apostelen (Hand. 15), terwijl de verordeningen werden overgebracht naar de gemeenten om die te onderhouden (Hand. 16 : 4). Over de roeping en den plicht der kerk om haar belijdenis te onderhouden en te handhaven, kan dus geen twijfel zijn. Juist daarin is een voortdurend appèl op Gods Woord, opdat niet alleen de leer, maar ook het leven der kerk den regel des geloofs in eere houde. 

In verband daarmede behoeft het geen nadere verklaring, dat een kerk, die dezen regel niet onderhoudt, in ernstig verval moet geraken. Zij komt in een staat van verwarring, welke in het einde hopeloos wordt, zooals dit het geval is met de Hervormde Kerk. In haar bloeitijd droeg zij een nationaal karakter. Haar belijdenis heet de Nederlandsche geloofsbelijdenis. Doch sedert haar een organisatie werd opgelegd, welke met haar wezen niet overeenkomt en een opvatting van de handhaving der belijdenis huldigde, welke met den eisch der belijdenis zelf in strijd op haar niet-handhaving moest uitloopen, werd zij ook in de vervulling harer roeping belemmerd, omdat zij niet naar haar confessie kon leven. Zij kon zich niet meer openbaren naar de beginselen van haar leven. Een en ander leidde tot conflicten, scheuringen en inwendige verdeeldheid. De geschiedenis van onze vaderlandsche kerk, zooals men nog gaarne en typeerend spreekt, in de negentiende eeuw kan daarvan getuigen. En nu willen wij niet beweren, dat de organisatie van 1816 de eenige oorzaak is van de kerkelijke ellende, want ook vóór dien bleven de teekenen van verval niet verborgen, maar niemand kan ontkennen, dat de organisatie, welke haar werd opgelegd, in strijd is met haar aard en wezen, zoodat zij op haar beurt een ontwikkeling van het kerkelijk leven in de hand heeft gewerkt, die steeds verder uit den koers dreef en alle pogingen om) tot haar eigen orde terug te keeren heeft doen mislukken.

Vele geneesmeesters hebben hun advies laten hooren en "vele zijn de pogingen geweest om in dezen toestand verandering te brengen, zonder dat het gewenschte doel werd bereikt. En waar de kerk practisch een kerk van verschillende richtingen is geworden, spreekt het vanzelf, dat ook verschillende wegen tot reformatie, reorganisatie en herstel werden aanbevolen en nagestreefd. De werkelijkheid is eenmaal niet anders, de richtingen zijn er en van de autonomie der plaatselijke kerk is weinig meer over dan juist op het stuk van de leer. Thans heerscht er een leervrijheid, welke in een gezonde kerkelijke saamleving geen erkenning kan vinden zoolang men prijs stelt op de onderhouding van de gemeenschap der kerken.

Immers de gemeenschap der kerken heeft haar grond in het geloof, dat den heiligen werd overgeleverd, zooals dat in haar gemeenschappelijke belijdenis wordt beleden. Oneenigheid op het stuk der belijdenis, zoo zij althans afwijking beteekent in de voorname stukken des geloofs, breekt de onderlinge gemeenschap. Zulk een afwijking is feitelijk openbaring van de breuk. Die voornaamste stukken grijpen uiteraard het hart van de leer der zaligheid uit genade, alleen om bet bloed van Christus. Welnu, wanneer eenige kerk daarin te kort schiet en zich onder het Woord niet buigen wil, heeft zij daardoor reeds zich afgescheiden van de Waarheid en van degenen, die haar belijden. Uit de eenigheid des geloofs volgt vanzelf de eenigheid in belijden. Daarin is de gemeenschappelijke band der kerken, en zoo onderhouden de kerken haar eenigheid in de handhaving harer belijdenis. Men behoeft dus niet naar de eenigheid te zoeken. Die is er in het gemeenschappelijk geloof, waarvan de belijdenis getuigt. Zulk een eenigheid kan ook niet worden gemaakt. Zij kan alleen tot openbaring komen en komt ook tot openbaring, omdat het geloof een levende kracht is. Het gaat hier echter over de openbaring van de eenigheid des geloofs in de kerkelijke saamleving als de gemeenschap dergenen, die door hetzelfde geloof en dezelfde belijdenis verbonden zijn en daarom schuldig naar dienzelfden regel ook kerkelijk te wandelen. Met het oog daarop hebben wij er ook op gewezen, dat er persoonlijk een grootere of kleinere afstand kan wezen tot het geloof, hetwelk in de belijdenis is neergelegd. Over den aard van dezen afstand werd gesproken. Maar dit neemt tiiet weg, dat de kerk de zorg en de waakzaamheid over de belijdenis niet kan overlaten aan degenen, die op een afstand staan. Niet wat iemand of een groep van personen krachtens hun persoonlijke overtuiging belijden kunnen, maar het geloof, dat den heiligen werd overgeleverd, heeft de kerk te belijden en dat op een zoo volkomen mogelijke wijze. Indien derhalve een kerkelijke organisatie of gemeenschap om welke oorzaak ook de handhaving der belijdenis liet varen, en een toestand ontstond, waarin velen zich onder de belijdenis niet voegen, haar niet als zoodanig in eere houden en zulks ook niet wenschen, dan is de eenigheid des geloofs in oneenigheid verkeerd.

Zulk een gemeenschap vertoont het tegendeel van wat zij: behoort te zijn. Zij is een veelheid van individueele meeningen en inzichten op het stuk der religie geworden. Het overgeleverd geloof is in kwestie gesteld en daarmede is duidelijk geworden, dat ook het gezag van Gods Woord, ja Gods Woord in kwestie is gesteld. Men discussieert over de grondslagen van religie, geloof en kerk, als over disputabele zaken en stelt zich daarmede op een standpunt buiten de zaak. Wie zoo handelt, voegt zich niet onder het Woord, maar zet zich daarnaast en zelfs daartegenover. En nu moet men goed verstaan. Hoewel het recht en billijk zou zijn, dat een iegelijk zich voor Gods Woord buigt, weet hij; die dat door Gods genade heeft geleerd, dat de mensch in zijn natuurlijken staat eer tegen het Woord staat, en dat hij onwetend is omtrent de ware religie, die naar de Heilige Schriften is. Het is daarom niet ongewoon, dat de heiligste zaken disputabel worden gemaakt, zoodat ook over het Woord en zijn goddelijk gezag, alsmede over andere hoofdstukken des geloofs geheel anders wordt geoordeeld dan met het geloof der kerk overeenkomt. Het vreemde is niet, dat velen zich met dat geloof niet kunnen vereenigen, ook niet, dat er desondanks en uit verschillend motief belangstelling is voor de religie en wat haar aanbelangt, welke op haar beurt inzichten en stellingen naar voren brengt, die op gespannen voet staan met het leven en de belijdenis der kerk. Dat is alles begrijpelijk, maar in de kerkelijke gemeenschap kan zulks niet worden toegelaten. Daar beeft alleen het Woord recht van spreken. Het geloof discussieert niet over het gezag des Woords, omdat het uit het Woord leeft. Het discussieert niet over het geloof, dat den heiligen werd overgeleverd, want het geloof is de gemeenschap der heiligen. Dit alles heeft niet tengevolge dat men in de kerk over eenig stuk der belijdenis niet zou kunnen discussieeren. Doch het ligt in den aard der zaak, dat de beslissing in zulk geschil aan de kerk is, wier belijdenis het raakt en dat zij haar standpunt bepaalt van uit den regel des geloofs, d.i. de Heilige Schrift. Zoo is het altijd weer het gezag des Woords, dat over de belijdenis waakt. Wanneer de eenigheid des geloofs zoek is, kan het dus de weg niet zijn de verdeelde inzichten tot eenheid te brengen, door een soort belijdenis op te stellen bij wijze van een accoord van gemeenschap. Indien deze toch met het overgeleverd geloof in de voornaamste stukken van de leer zou overeenstemmen, is er geen bezwaar de rechten van de belijdenis, welke nog altoos de belijdenis der kerk is, te erkennen en deze te handhaven. Indien zulk een belijdenis echter langs de hoofdstukken heengaat, zich daaromtrent niet uitspreekt of in een zin, die met de fundamenteele stukken van het geloof, dat den heiligen is overgeleverd, niet overeenkomt, kan dit slechts een bron van nieuwe oneenigheden zijn, wijl daarmede het karakter der kerk wordt aangetast. Bovendien staat het niet zoo, dat de belijdenis der Drie Formulieren van Eenigheid in de Hervormde kerk vergeten en slechts een historisch document zou zijn het tegendeel is veeleer waar. Niet alleen is die belijdenis nog altijd de confessie der Hervormde kerk, welke in den boezem der kerk nog vele aanhangers vindt, maar ook de gescheiden kerken, de gereformeerde gemeenten en welke verder waren te noemen, omhelzen dezelfde belijdenis. Als wij spreken over de geloofsgemeenschap, welke door de gereformeerde confessie wil bepaald zijn, is die derhalve breeder dan de schare, welke haar in de Hervormde kerk wenscht gehandhaafd te zien. De openbaring van die geloofsgemeenschap in één kerkelijk verband zou niet alleen overeenkomen met den eisch der gemeenschappelijke belijdenis, zoodat die door allen, die haar aanhangen en liefhebben, behoort te worden gezocht, doch bij den oprecht geloovige leeft ook de hartelijke begeerte, dat het tot zulk een openbaring moge komen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 augustus 1940

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Het Verbond Gods

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 augustus 1940

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's