Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de kerkelijke Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de kerkelijke Pers.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

„De Nederlandsche tradities''

In zijn boek „De nood des tijds" schrijft Prof. Dr W. J. Aalders een hoofdstuk over „Stijlloosheid". In stijl ziet hij de uitdrukking van eenheid. Daarom is stijlloosheid het ontbreken van deze eenheid. Stijl is dan ook streng onderscheiden van mode. De mode komt en gaat, zonder dat men weet waarom. Haar wezenlijk kenmerk is : vluchtigheid. Een goede stijl echter is duurzaam ; heeft iets eigens en zelfstandigs. Een tijd kunnen - wij dan ook stijlvol noemen, als deze een zekere eenheid vertoont in alles wat hij doet, o-mdat daar een eenheid van leven en levensopvatting ten grondslag ligt.

Wanneer deze eenheid van leven en levensopvatting ontbreekt, dan, ja, dan ontbreekt de vaste lijn, de besliste keuze. Dan wordt het leven gericht door wat zich voordoet en opdringt. Dan worden wij feitelijk geleefd. Zelfs de dienst van God kan zijn stijl verliezen.

De dienst is dan niet onvoorwaardelijke gehoorzaamheid van de mensch aan den Heere. Neen, men doet wat aan godsdienst, zooals men ook aan andere dingen doet. Zoodoende heeft men geen vast punt, geen ware steun. De levensverbanden worden uiteengerafeld.

Overal is de disharmonie. Ook — aldus Prof. A. — geldt dit met betrekking tot het verleden. Traditie wordt feitelijk niet gekend. Onder traditie wordt dan verstaan „de met eerbied aanvaarde schat van het verleden". Men wil in alles modern zijn, up to date. Men wil leven uit de eerste hand. Zelf probeeren. Zelf vinden.

Inderdaad moet de sleur veroordeeld worden. Maar de gewoonte, die zich bewust is van haar afkomst en verantwoordelijkheid is goed, is juist traditie. Wie hiermee rekent, beseft dat in de geschiedenis een groot kapitaal van stoffelijke en geestelijke goederen is opgetast. De wisselende gebruikers zijn de opeenvolgende generaties en personen. Het overgeleverde moet onverkort en zoo mogelijk vergroot doorgegeven worden aan hen, die volgen. Fakkeldragers moeten er zijn, die in den nacht het licht brandend houden en doorgeven. Zoo gezien, is traditie niet dood, maar levend, onderstelt het juist geestelijke eenheid. Waar dit alles ontbreekt krijgen we ook stijl-loosheid. Ongetwijfeld heeft het niet aan allerlei reacties tegen deze stijlloosheid ontbroken. Men wil weer stijl, een bepaalde stijl, ook in onzen tijd. De vraag is natuurlijk, welke stijl dit zal zijn en van welke eenheid deze stijl de uitdrukking zal zijn, met welke traditie deze stijl rekening zal houden. In ons laad hebben wij meer dan één traditie. Men ziet in het verleden meer dan één schat, die met eerbied moet worden aanvaard. We worden derhalve geplaatst voor de keuze. Zooals Dr Koopmans in Woord en Geest in een artikel over „De Nederlandsche tradities'' ons plaatst voor de keuze :

Erasmus of Calvijn.

De schrijver wijst er op, dat het van belang is, wat wij nu feitelijk onder de Nederlandsche tradities in dieperen zin hebben te verstaan. Een oneindige verwarring van geest kan hierdoor worden voorkomen. Van meet af aan, dat wij van „Nederland" spreken, sinds de opstand tegen Spanje, treden in onze geschiedenis samen op: het humanisme en het Calvinisme. Nu eens waren er strubbelingen, dan weer op bepaalde punten samen optrekken, ook trad nu 't een, dan 't ander weer meer op den voorgrond. Maar beide zijn er geweest. En het geestelijk gehalte onzer geschiedenis wordt door de erasmiaansche en de calvinistische strijd bepaald.

De hoop wordt uitgesproken, dat in der tijden druk de erasmianen en de calvinisten beiden zich van hun besten kant zullen doen kennen. Dan eerst kan duidelijk worden, wat ons waarlijk beweegt. Maar het wordt van de grootste beteekenis geacht, dat beiden het op de belangrijke punten niet eens zijn en moeten kunnen blijven. In het forceeren van „eenheden" wordt geen heil gezien. Dit kan slechts vertroebelend werken op de duidelijkheid van het christelijk getuigenis ten aanzien van de vragen, die ons thans bezighouden. Samenwerking zal er wel op bepaalde punten kunnen zijn. Maar dan toch altijd een samenwerking met een „toevallig" karakter. Want ze staat toch steeds in het licht van déze wetenschap, dat de Calvinisten het met de humanisten oneens zijn en moeten zijn. Het laatste woord, dat Calvinisten voor humanisten hebben, zal toch altijd moeten zijn : kom, ga met ons en doe als wij. Er moet maar niet aangedrongen worden op samenwerking van Calvinisten en humanisten, maar op de keus tusschen Erasmus en Calvijn. Hetzelfde geldt van die groepen, die in wijderen zin tot de humanisten zijn te rekenen. Hierbij moet dan bedacht worden, dat het tenslotte niet om de tradities gaat. Maar om de gehoorzaamheid aan het gebod van Christus. Wij zijn eerst christenen, dan Nederlanders. Dit fundamenteele christelijke inzicht kan nooit heelemaal een traditie-element worden. Christen-zijn is een zaak van geloof. In de geloofsstrijd vroeger gaf God er eeti vrij Nederland bij. Of God dit herhalen zal, kan niemand zeggen. Maar wat we in elk geval noodig hebben, is een nieuwe gehoorzaamheid aan Christus' gebod. Daarin ligt alleen zieleheil en heil voor Nederland. Wat zou het schoon geweest zijn, als wi| in ons land slechts van één traditie hadden kunnen spreken, n.l. de Calvinistische. En wat zou het daarbij kostelijk geweest zijn, indien deze traditie in breeden kring een levende traditie gebleven ware. Waardoor de stijl van ons geheele volksleven werd bepaald. Dan zou hierdoor gebleken zijn, dat er door Gods genade eene eenheid in ons volk gevonden werd, gevormd door de keuze voor de waarheid Gods, zooals deze door Calvijn werd vertolkt. Helaas kunnen we daar nu niet van spreken. Ja, waarlijk, we kunnen er zelfs in de Kerk niet van spreken. En dat is toch wel buitengewoon droevig en ontstellend. Dat is ook de oorzaak, dat de geestelijke drijfkracht voor het volksleven ontbrak en dit volck een prooi werd van allerlei verderfelijke geesten, die in plaats van een zekere eenheid oneindige verbrokkeling teweegbrachten. Daardoor was er nog wel wat traditie, maar traditie welke niet meer gedragen werd door een levende, geestelijke eenheid en alzoo eene verstorven traditie, van welke geen vernieuwende invloed meer uitging op het leven in zijn ondexsoheidene gebieden. Verval, inzinking, verwording is hiervan het gevolg geweest. Want het humanisme. Erasmus, heeft triumfen gevierd. Is veelszins tot heerschappij gekomen. Door verval van binnen en invloeden van buiten. In zijn geschrift „Kerk en Staat" wijst Prof. Severijn hierop. Bij het versterven van de geloofskracht der Reformatie verachterde het kerkelijk leven gestadig en verloor de Kerk allengs haar invloed op het volk, omdat die Kerk zelf spoedig een strijdtooneel werd der geestelijke stroomingen, die deels vijandig aan de religie der Schriften, niet nalieten het volk te doorzuren tot nadeel van de bloei van Kerk en natie. Door het verschil van meeningen is het vaak tot de scherpste conflicten gekomen. Daarbij is het Calvinisme, dat in deze gewesten zegevierde, telkens ten strengste afgekeurd en voor „drijverij" gehouden. Hierbij moet in het oog gehouden worden dat het religieuse leven, dat het Calvinisme bezielt, niet wel beoordeeld kan worden door hen, die dit leven niet kennen. Dit toegegeven, zal toch steeds een Gereformeerde actie en kerkijver gevaar loopen aan scherpe veroordeeling bloot te staan. Op ondergeschikte punten nu kan er verschil van denkwijze worden toegestaan. Als onder ondergeschikte punten dan maar niet worden opgenomen punten, welke de hartader van het religieuse leven in het Calvinisme treffen. Al heel spoedig is er een kring ontstaan van invloedrijke menschen, die zich nog wel gaarne onder de „Gereformeerden" rangschikten, doch die zich spoedig zou openbaren als strijdig met de Calvinistische beginselen. Hierbij komt een groep van andersdenkenden op de voorgrond, die in de toekomst de gevaarlijkste vijand van de Gereformeerde religie zou blijken, omdat deze groep zich eerst bedektelijk en dan openlijk verzetten gaat tegen het gezag der H. Schrift. Deze groep wordt gevormd door de aanhangers van het Humanisme, de geestelijke verwanten van Erasmus. Dit is een richting onder kerkelijke vlag die den mensch op den voorgrond plaatst en zijn zelfstandigheid en vrijheid zoekt te bevorderen. De souvereiniteit Gods, door Calvijn met grooten nadruk ten grondslag gelegd aan de Gereformeerde theologie, werd in beginsel ingeruild tegen de zelfstandigheid van den mensch. Aanstoot werd genomen aan de leer der praedestinatie. Zekere geloofswaarheden werden aangenomen en het teedere leven van den verborgen omgang des geloofs werd veronachtzaamd. De nadruk werd meer op de zedeleer dan op de religie gelegd. Aan de leer werd weinig waarde gehecht. Al verder gleed men af, doordat men zioh geestelijk vrij ging wanen. De autoriteit der H. Schrift moest verdwijnen. Deze vrijheid lis echter vreemd aan het beginsel der Hervorming. Hier vinden wij de vaderen van het modernisme. De godgeleerden van dezen geest vinden hun plaats onder de Remonstranten. Zij leveren een betreurenswaardige bijdrage aan het verval der Kerk.

Bij onze Gereformeerde vaderen gaat het juist om de vrijheid. God te dienen naar ide Schriften. De kracht des geloofs is zich van God verkoren te weten. Onverzettelijk waren zij waar het ging om de eere van 's Heeren Naam. De leer van de souvereiniteit Gods is maar niet een beschouwing, een opvatting, maar geboren uit de levende betrekking, die ontdekt en gewerkt wordt door den H. Geest. „In het aanschijn der goddelijke Gerechtigheid is geen plaats voor een Libertijn. De mensch is niet vrij. Vrij zou hij zijn, als hij met gerechtigheid bekleed bij God kon wonen. Die gerechtigheid ligt als gave der genade in den Christus, in wien de hoogste vrijheid voor Zijn volk is weggelegd Daarom kon eene botsing tusschen Libertijn en Calvinist niet uitblijven en naar de geestelijke zijde is steeds de strijd in de Kerk en in het hart een strijd tusschen den mensch, die streeft naar de souvereiniteit en God, die Zijn eere afdwingt. Het is de worsteling der gansche wereld". (Kerk en Staat, bldz. 9—16). Wanneer we de geschiedenis der Kerk in ons land nagaan, dan zien wij dat het steeds de bedoeling geweest is van allen, die voor Erasmus kozen, van Humanisten, Libertijnen, Remonstranten, enz. enz., om de handhaving van tucht en belijdenis te voorkomen. Met dit doel, om zich vrijheid te verwerven voor eigen, met de Gereformeerde belijdenis beslist in strijd zijnde leeringen. Dat was niet alleen vroeger zoo, maar dit is nóg zoo. Bij alle roepen! om eenheid en

Concentratie

hebben wij dit wel te bedenken. Dan moet er toch iets zijn, waarin we één zijn en waarom wij ons concentreeren. Dan is het niet anders dan struisvogelpolitiek, ook in ons kerkelijk leven, om dan maar te doen alsof we 't allen eens zijn over de schat, die ons door de vaderen is overgeleverd. Dat is niet zoo. Er is nog steeds ondermijning der belijdenis, welke van de schat der Kerk getuigt. En dat geschiedt nog steeds terwijl men de naam Gereformeerd voor zich opeischt. Maar onder deze vlag kan er heel wat verwantschap schuilen met Erasmus.

Een minimum-belijdenis, een grootste gemeene deeler heeft nooit kracht tot saambinding en concentratie gehad en zal het ook nooit hebben. Wie hier iets hoopt, diens hoop is ijdel. In de „Geref. Kerk'' wijst Dr J. C. K. hierop. Gewezen wordt op de „eenheid", welke door de Synodale organisatie van 1816 werd verkregen. Dit was een eenheid naar staatsmodel. Geen openbaring van geestelijke eenheid, veeleer een verhindering van geestelijke eenheidsopenbaring. De schijneenheid viert hoogtij op godsdienstig gebied. Geen eenheid door het geloof, maar ten koste van het geloof. Door deze opgelegde eenheid wordt de geestelijke verdeeldheid van het partijwezen in de hand gewerkt. Gewezen wordt op Dr Hoedemaker, die zich met kracht keerde tegen alle partijwezen. Wat tot vereeniging kon dienen werd gaarne aangegrepen. De doopkwestie moest het punt zijn, waarom alle nuanceeringen der orthodoxie zich konden vereenigen. Het werd teleurstelling. Door algemeenheid bleek het niet in staat tot krachtige, blijvende saambinding. Dr H. schrijft daarvan zelf „In de kapittelkamer van de Janskerk te Utrecht zag men Doedes en Kuyper, Van Toorenenbergen en Vos, Van Oosterzee en Buitendijk, Groen van Prinsterer en Van Wassenaar, ja, wie niet al, vereenigd. De vergaderingen spelden geen kwaad". „En toch — als een zeepbel spatte alles uiteen en de ervaring bewees ook mij, dat men voorgoed had af te zien van iedere poging, om eenheid en vrede te zoeken door het verzwijgen van de waarheid, die de H. Geest Christus' gemeente, in den loop van achttien eeuwen uit het Woord had geleerd". De concentratiekracht school dus niet in een algemeenheid of een grootste-gemeene-deeler van gemeenschappelijke overtuigingen. Die kracht school alleen in de Gereformeerde confessie, waarin was uitgedrukt, „'t geen de H. Geest Christus' gemeente in den loop der 18 eeuwen uit het Woord had geleerd".

We zullen ook nu wel doen, indien we hierop acht geven.

Alle pogingen tot Kerkherstel, of hoe ge dit „herstel" verder ook noemen wilt, zullen schipbreuk lijden, wanneer wij weer willen beginnen met algemeenheden en grootste gemeene deelers. Hierin zit altijd weer de kiem voor nieuwe twisten en tweedrachten, terwijl bovendien van een herstel zóó geen sprake kan zijn. We moeten kiezen voor „Calvijn". Of liever gezegd : voor Gods Waarheid, zooals deze beleden wordt in wat de H. Geest Christus' gemeente in den loop van 18 eeuwen heeft geleerd". Alle humanisme, libertinisrne, remonstrantisme, gaat in tegen de leering des H. Geestes, onder welke naam het ook ingang tracht te vinden en gevonden heeft. Het moet als vreemd, ja als vijandig aan de belijdenis worden uitgezuiverd. Zoo niet, dan zal het steeds meer van de Waarheid Gods aftrekken en de Kerk doen versterven. Dan zal het leven naar de belijdenis steeds minder worden. Daarom juist mag er geen verzwijgen zijn van wat Gods Geest de Kerk heeft geleerd. We moeten daarbij wèl beseffen, waar het op aankomt. Wij moeten zelve op de leerschool des Geestes om te buigen voor Gods souvereiniteit, voor het gezag des Woords, om alleen uit genade te leven, om te roemen en kracht te vinden in Gods verkiezende daad. Dan eerst zal de concentratiekracht der belijdenis recht worden verstaan. En zal deze ook in het kerkelijk leven, en daardoor in het volksleven openbaar kunnen worden. Dan is „Gereformeerd" ons geen modewoord, maar dan is het aanduiding van een levensstijl, welke uitdrukking geeft aan de ware geestelijke eenheid dergenen die uit Gods Waarheid leven.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 augustus 1940

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Uit de kerkelijke Pers.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 augustus 1940

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's