Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Prediking en openbaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Prediking en openbaring

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij hebben de leer der openbaring gevolgd tot in haar verborgen voortwerking door den Heiligen Geest, die het verstand verlicht en door Zijn wederbarende kracht het zaligmakend geloof werkt. Deze werkingen ook onder de openbaring te begrijpen is wellicht wat ongewoon, maar kan moeilijk onjuist worden geacht.

De Godsopenbaring heeft een voorwerpelijke en een onderwerpelijke zijde : n.l. wat God openbaart en hoe het gekend wordt. Wat God openbaart is het voorwerpelijke. Het staat als tegenover ons. Zoo openbaart God zich in Zijn schepping. De gansche wereld is als een opengeslagen boek, waarin het kennelijke Gods als in letters groot en klein is uitgedrukt. Dat wat de algemeene openbaring aangaat.

Op overeenkomstige wijze staat het ook met de bijzondere openbaring. In den meest verheven zin is die in den Christus gegeven. Het Woord is vleesch geworden en heeft onder ons gewoond. In de vleeschwording des Woords heeft God de verborgenheden des heils op een volkomene wijze bekend gemaakt. En alle profetische openbaring door de eeuwen heen, die, zooals reeds vroeger werd aangetoond heilsopenbaring is, en saamhangt met de openbaring in Christus en het werk der verzoening, heeft God ons bewaard in de Heilige Schrift.

Zooals die daar voor ons ligt, hebben wij in haar de Godsopenbaring in voorwerpelijken zin. Alles wat God ons in de Heilige Schrift geopenbaard heeft ter zaligheid, zooveel ons noodig is in dit leven. (Art. 2 van de Ned. Geloofsbel.)

Doch nu de kennis van hetgeen God heeft geopenbaard: het kennen en verstaan, het erkennen en omhelzen der waarheid, gelijk dat geschonken wordt in het leven des geloofs. Een openbaring, die niet gekend wordt, leidt niet tot het doel, wordt niet tot openbaring in het binnenste. Zij is als een boek in een vreemde taal. Als men de taal van een boek niet kan lezen en verstaan, blijft het boek gesloten. Al bevat het nog zooveel schoone en merkwaardige mededeelingen, zij blijven voor zulk een verborgen.

Het kan zelfs zoo zijn, dat een boek in onze moedertaal is geschreven, zoodat wij de woorden wel kunnen lezen, maar den zin niet verstaan, omdat de zaken, waarover gehandeld wordt, zoover van ons afstaan en wij daarmede zoo weinig gemeenschap hebben, dat wij er niet bij kunnen. Het gaat ons verstand te boven.

Wellicht kan dit beeld ons helpen. Daar moet een innerlijke betrekking zijn met de geopenbaarde dingen, zoodat zij worden opgenomen en verstaan in hun zin en beteekenis.

Doch aangezien het kennen der goddelijke dingen niet in onze macht is, zal ook de betrekking, die tot zulk een kennis kan leiden en het kennen zelf zonder goddelijke werking niet gevonden worden.

Openbaring, welke niet tot kennis komt, kan, uit dit oogpunt gezien, geen openbaring in den vollen zin des woords genoemd worden.

 Een duidelijk voorbeeld daarvan vinden wij in de discipelen des Heeren, die zoo langen tijd Zijn persoonlijk onderwijs hadden genoten. Nochtans verstonden zij Hem niet. Na dezen zult gij het verstaan (Joh. 13 : 7), zoo hoorden zij uit den mond des Heeren. Wij denken ook aan het woord tot Petrus, als hij den Christus beleed : vleesch en bloed hebben u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader, die in de hemelen is. (Matth. 16 : 17).

Als wij dus gezegd hebben, dat de openbarende werking Gods nog voortwerkt, beteekent dat niet, dat Hij nog nieuwe openbaringen aan de Schriften toevoegt, maar dat Hij door Zijn Geest de kennis der openbaring werkt naar Zijn welbehagen.

Wij vestigen bijzonder de aandacht op deze zaak, omdat door velen eenzijdig de nadruk wordt gelegd op het Woord, terwijl het werk des Heiligen Geestes wordt veronachtzaamd. Dit hangt samen met een drang naar objectieve vastigheid in den strijd tegen individualistische opvattingen en practijken. Hoe voortreffelijk dat op zich zelf ook kan. zijn, mag dit toch niet ten koste van de waarheid gaan, welke het Woord over het werk des Heiligen Geestes ontsluit.

Dat wordt ons ook door de reformatoren anders voorgehouden. Zonder de verlichting van den Heiligen Geest, wordt door het Woord niets gewerkt. (Inst. III, 2, 33.). Calvijn gaat nog verder en wijst er op, dat God ook op een inwendige wijze door verlichting van Zijn Geest, zonder tusschenkomst der prediking, ware kennis omtrent Zichzelf heeft gegeven. (IV. 16. 18.) Weliswaar is het Woord het eenige zaad der geestelijke wedergeboorte, zegt hij in datzelfde verband, maar hij laat niet toe daaruit te concludeeren, dat de kleine kinderen niet door de kracht Gods kunnen worden wedergeboren.

Nu mag ook dit laatste niet tot verkeerde gevolgtrekkingen voeren.

Twee gevaren dreigen hier. Eenerzijds de veronachtzaming van den Heiligen Geest, anderzijds die van het Woord. In het eerste vervalt hij, die aan het Woord toeschrijft wat des Heiligen Geestes is, als ware het genoeg het Woord te hooren. Het voorbeeld van de discipelen des Heeren moge duidelijk maken, dat het onderwijs van het vleeschgeworden Woord zonder de openbarende daad des Vaders niet werkt tot geestelijke kennis. Hoeveel te minder mag men zulk een werking aan het geschreven Woord toekennen.

Wil iemand zeggen, dat hij met het levende Woord den Christus op het oog heeft, dan bedenke hij, dat de discipelen het bijzondere voorrecht genoten door dat levende Woord in dagelijkschen omgang onderwezen te worden en dat ook zij eerst verstaan hebben, nadat zij den Heiligen Geest ontvangen hadden.

Het tweede gevaar dreigt den ongehoorzame en trage van hart om de gave Gods in Zijn Woord te eeren, en die niet merkt op het bevel des Heeren : predik het evangelie aan alle creaturen. Daar is een onverschilligheid, die een uitvlucht zoekt in het zeggen, dat kerkgang niet zalig maakt, dat de Geest licht moet geven en dat de prediking anders geen kracht heeft.

Zij maken zich zelf daarin echter openbaar als geen lust hebbende tot de geestelijke dingen en trekken soms ook anderen af van hetgeen bevolen is.

Ook een valsche vroomheid, die meent het licht te hebben, kan een schijn van geestelijkheid aannemen, die aan het Woord Gods ontgroeid wil zijn, alsof dit niet tot een regel en richtsnoer des geloofs gegeven ware.

Zulke eigenwilligheden vallen buiten de orde en dienen met kracht bestreden te worden door herderlijk vermaan en onderwijs, doch mogen geen grond zijn om de Schrift te buigen.

Woord en Geest gaan tezamen, ja, het eeuwige Woord en de Heilige Geest zijn met den Vader één drievuldig Wezen. De Geest gaat uit van den Vader en den Zoon. Als Christus zegt : Mijn Vader heeft u dat geopenbaard en Hij zal u een anderen Trooster zenden, dan spreekt Hij van denzelfden Geest, die ook de Geest van Christus genaamd wordt. De Zoon, die de belofte des Heiligen Geestes ontvangen heeft van den Vader, heeft den Geest uitgestort (Hand. 2 : 33).

Men kan dus veilig zeggen : „Waar het Woord is, daar is ook de Geest des Heeren". Waar twee of drie in Mijnen Naam vergaderd zijn, daar ben Ik in het midden. (Matth. 18 : 20).

Men mag echter de werking des Heiligen Geestes niet mechanisch of sacramenteel aan de prediking verbinden, als ware de Geest Gods slechts een begeleidende of slaafsche kracht. Want èn de Zoon, èn de Heilige Geest zijn God en Personen in het drievuldig Wezen. Zij werken tezamen om den Raad Gods te volbrengen, zoo in alle dingen, ook in de toevergadering en heiliging Zijner Gemeente.

Het geloof mag belijden: waar het Woord zuiver gepredikt wordt, daar is de kerk, daar is de inwonende en werkzame Geest. (1 Tim. 1 : 14). Doch het geloof bazelt niet over de werking van Woord en Geest, maar zoekt de gehoorzaamheid des geloofs door den Heiligen Geest.

Het Woord onderricht en de Geest maakt levend tot kennis der verborgenheden Gods in Christus. Dat werk zal niet falen, maar God zal de Zijnen door den Geest der wedergeboorte toebrengen, wat wij van nature missen. Het Woord is het eenige zaad der wedergeboorte, zoo late men de samenkomst der gemeente niet na, maar het is God, die den wasdom geeft.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 december 1940

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Prediking en openbaring

Bekijk de hele uitgave van donderdag 26 december 1940

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's