Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de kerkelijke Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de kerkelijke Pers.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De taak der Kerk.

De taak der Kerk.

Dat er verschil van meening bestaat over de taak der Kerk, is ons genoegzaam bekend. Maar dat er nog zooveel verschil van meening gevonden wordt over dit onderwerp in hetzelfde kamp, is misschien niet allen bekend. Reeds wezen we er op dat R. in De Wachter zich keerde tegen Prof. Hepp's artikelen in Credo over het spreken en zwijgen der Kerk. Thans ziet R. zich tot zijn leedwezen genoodzaakt den degen te kruisen met Prof. Dr H. H. Kuyper over wat deze hooggeleerde schreef in de Heraut. Liever ware het R., wanneer hij adhaesie kon betuigen met wat beide hoogleeraren schreven. Hij kan dit echter niet. Als consequentie van hun opvatting ziet hij „dat de taak van de Kerk in de wereld veel te veel beperkt wordt en de Kerk geplaatst wordt in een hoek, waar zij niet behoort, zoodat zij in haar optreden van haar kracht beroofd wordt". Daarom gaat R. enkele artikelen schrijven over „de Taak der Kerk". Prof. Hepp bracht in zijn artikelen ter sprake „De Kerk als instituut en de Kerk als organisme". In zijn tot dusver verschenen artikelen wijdt R. aan deze onderscheidingen dan ook een groot gedeelte. R. begint met er de nadruk op te leggen dat we de Kerk als organisme en als instituut niet gelijk moeten stellen met de onzichtbare en zichtbare Kerk. Hij citeert hiervoor o.a. Prof. Dr A. G. Honig, Handboek Gereformeerde Dogmatiek (blz. 715). „Meermalen worden de termen „de onzichtbare Kerk" en „de Kerk als organisme" met elkander geïdentifiëerd. Dan, dit is onjuist. Instituut en organisme zijn beide benamingen van de Kerk naar hare zichtbare zijde " R. bespreekt dan eerst „de onzichtbare en de zichtbare Kerk". Hiermee worden niet /wee kerken bedoeld, maar twee zijden van dezelfde Kerk. En deze twee zijden behooren bijeen. Wij mogen hier geen scheiding maken, waarbij de nadruk aileen gaat vallen op de onzichtbare Kerk en de zichtbare als iets minderwaardigs wordt behandeld. Met verschillende citaten van Steen, Doekes, Bos, wordt dit dan gestaafd. Het verdient aanbeveling dat men ook onder ons deze zaak ernstig onder de oogen ziet en bestudeert. Laat men er Bavinck's dogmatiek maar eens op naslaan. Dan kunnen we daarin lezen hoe volgens Seeberg de onderscheiding zichtbare en onzichtbare van Luther komt. Deze onderscheiding diende dan oorspronkelijk alleen „om tegenover Rome uit te spreken, dat het wezen der Kerk in het onzichtbare lag, in het geloof, in de gemeenschap met Christus en Zijne weldaden door den Heiligen Geest, maar volstrekt niet, om aan de zichtbaarheid, aan de realiteit der Kerk eenigermate afbreuk te doen". Later werd deze onderscheiding echter in anderen zin gebruikt. „Onzichtbaar werd de Kerk nu genoemd, niet omdat ze eene geestelijke zijde had en dies voorwerp des geloofs was, maar wijl de kring der geloovigen door ons niet kan gekend worden; en zichtbare Kerk werd de naam, niet voor de openbaring der geloovigen in belijdenis en wandel, maar voor de ongeloovigen, die vroeger door Luther en de belijdenisschriften niet tot de Kerk maar tot het regnum diaboli gerekend werden. Idee en werkelijkheid, wezen en verschijning werden daardoor los naast elkander gesteld. De geloovigen vormden eene onzichtbare ecclesiola in de zichtbare ecclesia. De Gereformeerde leer komt hiermee in hoofdlijn overeen, hoewel ze niet onbelangrijke eigenaardigheden vertoont. Calvijn verstaat onder de onzichtbare Kerk „de gezamenlijke uitverkorenen, die alleen Gode bekend zijn en daarna onderscheidt hij de Kerk als de algemeene menigte der menschen verspreid in de wereld, „die zichtbaar is en ook hypocrieten in zich bevat, maar toch ook in zooverre weer onzichtbaar en voorwerp des geloofs, als wij niet weten kunnen, wie daarin de ware geloovigen zijn. In drieërlei opzicht kan de Kerk dus onzichtbaar heeten. 1e. als algemeene Kerk, „omdat een bepaald persoon de Kerk op andere plaatsen en in andere tijden niet waarnemen kan." 2e. als vergadering der uitverkorenen die eerst bij de wederkomst van Christus voltooid en zichtbaar zal zijn. 3e. omdat wij in de Kerk de ware geloovigen niet van de hypocrieten kunnen onderscheiden. Zichtbaar wordt dan de Kerk genoemd omdat zij „in belijdenis en wandel openbaar wordt, of als instituut met ambten en bedieningen optreedt, of niet alleen ware geloovigen doch ook hypocrieten bevat. We vatten de artikelen van R. weer op.

De Kerk als organisme mag dus niet gelijk gesteld worden met de onzichtbare Kerk en de Kerk als instituut niet met de zichtbare Kerk. Beide, de Kerk als organisme en de Kerk als instituut raken de zichtbare zijde van de Kerk. Deze onderscheiding zegt ons, waarin de Kerk voor ons zichtbaar en kenbaar wordt. In den grond der zaak vindt R. de terminologie onjuist en verwarring stichtend. Dit komt z.i. uit in de artikelen van Prof. H. H. Kuyper in De Heraut. Hierin zegt Prof. K. dat we de Kerk als organisme te verstaan hebben als „de vrije actie der geloovigen als profeet, priester en koning."

Naast de geïnstutieerde Kerk stelt hij dan „het lichaam van Christus, waarvan Hij het Hoofd is en wij zijn leden." Van dit lichaam moet alle actie op allerlei terrein uitgaan. Van de Kerk als instituut wordt het volgende gezegd door Prof. K.: „De Kerk als instituut is door Christus en door Zijne Apostelen in het leven geroepen als eene geheel nieuwe organisatie in ons menschelijk leven, voor haar zijn door Christus en de apostelen bepaalde ambtsdragers aangewezen en de taak, die deze ambtsdragers te vervullen hebben, is door Christus zelf bepaald. Ze is om het Woord en de Sacramenten te bedienen, om de Kerk te regeeren en tucht te oefenen en om voor de armen te zorgen. Het profetisch, koninklijk en priesterlijk ambt van Christus wordt in dien zin door deze ambtsdragers voortgezet. Maar m: eer dan die taak is aan deze geïnstitueerde Kerk en haar ambtsdragers niet opgedragen. Zoodra de geïnstitueerde Kerk deze opdtacht overschrijdt en nu in het gezin, op de school, en de maatschappij of in den staat zich zou willen opwerpen om hierin leidsvrouw te zijn, zou ze haar. bevoegdheid overschrijden." Volgens R. is het standpunt, waarvan Prof. K. uitgaat, onjuist. Veelmeer moet de éénheid der Kerk gezien worden zoowel in instituut als organisme. Met Bavincks' woorden is het kort te zeggen „De Kerk als vergadering der geloovigen wordt voor ons op tweeërlei wijze openbaar, in ambten en genademiddelen als instituut, en in de gemeenschap des geloofs en des levens als organisme". In zijn boek „De Kerk" heeft Dr Steen de opvatting van Prof. Bavinck samengevat. Deze samenvatting legt R. zijn lezers voor. En 't is goed dat ook wij daarvan kennis nemen. Bavinck leert duidelijk :

a. Men dwaalt zoowel rechts als links ; links (Rome) vereenzelvigt vergadering der geloovigen met haar organisatie in het instituut, rechts vereenzelvigt of legt althans nauw verband tusschen onzichtbare kerk en organisme, zichtbare Kerk en instituut.

b. de onderscheiding: Kerk als instituut en Kerk als organisme, geldt voor de zichtbare Kerk, en zooals de zichtbare Kerk een geestelijken achtergrond heeft in het onzichtbare, die haar wezen vormt, zoo heeft ook èn instituut èn organisme in die onzichtbare Kerk haar geestelijken achtergrond en wezen.

c. De Kerk openbaart zich dus op aarde in organisme èn instituut. Van den aanvang af treedt de Kerk in tweeërlei gedaante op ; op hetzelfde oogenblik is zij vergadering der geloovigen en moeder der geloovigen.

d. Deze onderscheiding beteekent dus, dat de Kerk bestaat uit de geloovigen, die één zijn (organisme) en die nu ook een taak krijgen, een regeering, organen (instituut).

e. Organisme en instituut gaan altijd samen en zijn nooit te scheiden. De vorm van het instituut moge veranderen — b.v. onder N. Testament zelfstandig, onder O. Testament in gezin, in staat — de Kerk is steeds èn organisch èn institutair.

f. Het instituut is geen product der gemeente, maar instelling van Christus en het heeft een geestelijken achtergrond. En als werkingen, uitgaande van het Hoofd der gemeente, behoort het tot het wezen der Kerk.

g. Organisme en instituut, vergadering-zijn en moeder-zijn kunnen niet gescheiden worden als het lichaam van Christus en een apart predik-instituut — plus tuchthandhaving enz., van de leden daarvan — (deze scheiding maakt Prof. Dr H. H. Kuyper in de genoemde Heraut-artikelen, R.), maar door de Kerk vergadert Christus Zijn Kerk. De Kerk als vergadering wordt in beide, in instituut en organisme, openbaar, evenals de Kerk als moeder, dat is, als organisme en als instituut. Ambt en gave zijn beide aan de gemeente gegeven."

Terecht voegt Dr Steen hieraan toe (pag. 64 en 65) : „Deze uitspraken van Prof Bavinck laten uit duidelijkheid niets te wenschen over. En op grond van de Schrift is er wel niets tegen in te brengen. Ze laten integendeel ahe Schriftuurlijike gegevens zuiver tot hun recht komen.

En juist door deze onderscheiding wordt dus een helder inzicht geschonken in het stuk der Kerk.

Christus heeft Zijn Kerk gesticht, één Kerk, Zijn lichaam. Dat zijn alle de zijnen, verbonden door den H. Geest, die hen aan Christus en aan elkander verbindt. Een deel is reeds in den hemel, het triumfeerend deel, een deel op aarde, het strijdend leger. Onder die geloovigen op aarde zijn ook huichelaars. De Heere alleen kent degenen, die de Zijnen zijn. Maar voor ons is de Kerk gansch die schaar, die zich schaart onder de vaan van Koning Christus, de geloovigen — kenbaar aan belijdenis en wandel — en hun zaad.

Die schare geloovigen op aarde vormt een eenheid. Op tweeërlei wijze bewerkt de Heilige Geest die eenheid. Hij verbindt elk geloovige aan Christus en aan elkander, zoodat zij Christus liefhebben en elkander liefhebben, zoodat zij de eenheid met Christus en met elkander in het leven openbaren. Dat is de „Kerk als organisme". Maar aan diezelfde schare geloovigen op aarde werkt de H. Geest ook nog op andere wijze. Hij woont in haar, centraal, als in een heiligen tempel. Door dien H. Geest regeert Koning Christus haar. Niet echter zonder middelen. Hij gebruikt daarbij Zijn Woord, dat Hij door mensehen laat bedienen. Zoo krijgen wij ambten en bedieningen, door den Geest van Christus tot tweeërlei doel gebruikt, en wel:

a. om de Kerk te regeeren en te bewaren, en b. om de Kerk te vermeerderen. Dat is de „Kerk als instituut". En zoo ziet men, dat èn organisme èn instituut zich naar buiten openbaren, beide geestelijken achtergrond hebben, niet gescheiden kunnen worden".

Inmiddels gaat Prof. Hepp in Credo voort met zijn artikelenreeks „Zwijgen en spreken van de Kerk". Men moet volgens Prof. H. dan wel in het oog houden, dat er zijn:

1. beginselen, die rechtstreeks uit de Schrift voortvloeien, gelden voor elken tijd en het geheele leven, geen enkel gebied uitgezonderd ; 2. afgeleide beginselen, die deels genormeerd zijn aan de Schrift, maar ook deels uit ervaring zijn geput.

De Kerk heeft dus te spreken over alle beginselen onder 1. genoemd en over die beginselen, bedoeld onder 2, die haarzelf raken. Schrijft de Schrift iets niet direct voor, dan mag de Kerk zich daarover ook uitlaten, wanneer het blijkens de ervaring tot nut der Kerk strekt in een bepaald deel der wereld. In dit licht wordt nu gezien de uitspraak, die de Synode der Gereformeerde Kerken van Amsterdam deed in 1936 inzake het lidmaatschap van N.S.B, en C.D.U. Enkele Synodeleden waren het hiermee niet eens. Van dezen werd niet geëischt dat zij zich zouden conformeeren. Daarmee wordt dan de beschuldiging, als zouden de Kerken „verpolitiekt" zijn, van de hand gewezen. De Synode van Sneek 1939 vond de weg terug en leidde die een eindweegs af, naar 't oordeel van Prof. H.

Zelf was hij ook tegenstander van het besluit van '36. Dit heeft dus niets te maken met de omstandigheden van thans, Deze meening wordt daardoor niet beïnvloed, maar dit standpunt is „zuiver principieel omlijnd".

We zien, dat hier met „De taak der Kerk" een belangrijke zaak is aangesneden. Dit prikkele allen, die daartoe in de gelegenheid zijn, tot ernstige studie. Misschien — een zwak woord voor onze sterke begeerte in dezen — vindt onze Bondsvoorzitter Prof. Severijn in dit alles aanleiding om over deze aangelegenheid in De Waarheidsvriend onzen lezers van voor­lichting te dienen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 januari 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Uit de kerkelijke Pers.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 januari 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's