Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

HET BROOD GODS

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Want het brood Gods is Hij, die uit den hemel nederdaalt, en die der wereld het leven geeft". Johannes 6 vers 33.

HET BROOD GODS

Wanneer wij voor een woord van den Heiland en Zaligmaker geplaatst worden, dan valt het ons altijd op, hoe eenvoudig en duidelijk de beeldspraak is, waarvan Hij zich bedient.

Terwijl Zijn woorden getuigenis afleggen van de diepste verborgenheden en ons dingen openbaren, die in geen menschenhart zijn opgeklommen, zijn ze toch steeds in zulk een vorm gegoten, dat men werkelijk niet tot de geleerden behoeft te hooren, om ze te kunnen verstaan. Zijn woorden zijn vaak zóó eenvoudig, dat hun beteekenis voor de wijzen en verstandigen verborgen is, maar den kinderkens wordt geopenbaard.

De moeite, die het Evangelie met den mensch heeft, vindt zijn oorzaak niet in de omstandigheid, dat het woord van Jezus in zulke duistere, onbegrijpelijke taal tot ons komt, maar veelmeer hierin, dat wij in de eenvoud van Zijn verkondiging niet willen en kunnen gelooven, omdat wij niet behooren tot de „eenvoudigen van hart".

Als hoogste Profeet en Leeraar bediende Christus zich tijdens Zijn omwandeling op aarde telkens weer van beelden, die de eenvoudigsten in den lande konden verstaan en hen direct toespraken, omdat ze aan het dagelijksche leven waren ontleend.

Om Zijn volk te leeren, wie Hij was, opdat zij Hem tot hun zaligheid zouden kennen, zegt Hij van Zichzelf : Ik ben 't Licht der wereld. Of : Ik ben de ware Wijnstok. Of : Ik ben de Goede Herder. Of: Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven.

Zoo zegt Hij in Johannes 6 : Ik ben het brood des levens! Het is alles taal, die voor zichzelf spreekt en maar voor één uitlegging vatbaar is. Het is een vorm van prediking geweest, die de schare er toe gebracht heeft te getuigen : „Deze spreekt als machthebbende en niet als de Schriftgeleerden".

Johannes 6 is een lang hoofdstuk en toch behandelt het maar één geschiedenis. Het is de geschiedenis van de spijziging der vijfduizend, welk wonder echter de aanleiding wordt tot een breedvoerig gesprek over het brood des levens. Wel niet terstond (want er lag een dag tusschen, zie vers 22), maar dan toch wel in direct verband daarmee, want velen der Joden, die wonderlijk gespijzigd waren, wisten niet goed meer, wat zij van Jezus van Nazareth moesten denken en kwamen daarom nog eens gaarne op die spijziging terug.

Zij hadden den vorigen dag al gepoogd om Hem koning te maken, want een mensch, die bij machte is om brood te geven aan duizenden tegelijk en dat zonder arbeid en om niet — zulk een mensch is waardig, dat men hem terstond huldigt en tot koning uitroept! Dat was hun toepassing geweest op het wonder der brooden. Broodchristenen zijn er blijkbaar altijd al geweest. Maar het was een toepassing, gesproten uit zuiver egoïstische motieven en daarom is de beteekenis van dat wonder al weer zoo langs hen heen gegaan.

En daarom zegt ook de Heiland, als Hij hen den volgenden dag weer in. grooten getale tot Zich ziet komen : „Voorwaar, voorwaar zeg Ik u, gij zoekt Mij, niet omdat gij teekenen gezien hebt, maar omdat gij van de brooden gegeten hebt en verzadigd zijt''.

Maar als om zich dan eenigszins te rechtvaardigen, gaan de Joden spreken over ander wonderbrood, waarvan de heihge geschiedenis melding maakte en waarvan hun vaderen in de woestijn hadden gegeten.

Mozes had immers ook een zeer talrijk volk onderhouden met het Manna, zoo zeggen ze, en de vraag ligt daarachter verscholen: „Zijt Gij méér dan Mozes? " Daarheen wijst tenminste heel sterk vers 30 : Zij zeiden dan tot Hem: „Wat teeken doet Gij dan, opdat wij het mogen zien en gelooven ? Wat werkt Gij ? '' m.a.w.: Heeft Mozes niet hetzelfde gedaan?

Dan zegt de Heiland : „Mozes heeft u niet gegeven het brood uit den hemel, maar Mijn Vader geeft u het ware brood uit den hemel: want het brood Gods is Hij, die uit den hemel nederdaalt en die der wereld het leven geeft".

Natuurlijk bedoelt de Heiland daarmee niet te zeggen, dat het manna in de woestijn óók geen wonderbrood zou geweest zijn. Hij bestrijdt allereerst de opvatting der Joden, dat het Mozes zou geweest zijn, die hun vaderen dat brood had gegeven. Dat Manna des hemels hadden zij alleen aan God te danken. — Wat ziet een mensch toch moeilijk op Hem, die de eerste Oorzaak is van al wat hij ontvangt! En dan in de tweede plaats: Dat Manna was toch niet het ware brood uit den hemel geweest, want (zie vers 49) hun vaderen hadden  het gegeten en waren tóch gestorven.

Het was slechts een afschaduwing van het ware brood, dat God de Vader in de volheid des tijds geven zou en dat ook het ware leven zou schenken, het eeuwige leven. Lees maar vers 51 : „Ik ben dat levende brood, dat uit den hemel nedergedaald is; zoo iemand van dit brood eet, die zal in eeuwigheid leven; en het brood, dat Ik geven zal, is Mijn vleesch, hetwelk Ik geven zal voor het leven der wereld".

Dit woord van den Heiland staat hier nog in den toekomenden tijd. Want nóg had Hij niet geleden, nóg was Hij niet gestorven. Nóg had Hij Zijn lichaam niet laten verbreken tot een verzoening voor de zonden Zijns volks, nóg had Hij Zijn ziel niet gegeven tot een rantsoen voor velen.

Maar toch wees Hij in dit woord reeds duidelijk op den dood, dien Hij sterven zou voor het leven der wereld.

Als wij zóó dit woord, dat wij boven deze meditatie schreven, zien mogen, eenerzijds in het licht van de geschiedenis van het Manna in de woestijn, anderzijds in het licht van het offer op Golgotha, waar Jezus Christus Zijn lichaam heeft laten verbreken, dan spreekt dit woord ons zeer duidelijke taal.

Sinds de mensch zich den geestelijken dood had gegeten, door te nemen van de vrucht des booms, waarvan God gezegd had : „Gij zult daarvan niet eten!", was er in deze wereld geen waarlijk zielevoedsel meer te vinden, want de mensch werd om zijn zonde verdreven uit het Paradijs; verdreven van den boom des levens.

Tóch heeft God in Zijn groote barmhartigheid nog weer het leven geopenbaard. Allereerst reeds in Zijn Woord, beginnende bij de moederbelofte, waarin Hij de overwinning van het leven beloofde.

En die belofte is vervuld. Het Woord is vleesch geworden. De Zone Gods werd ook Zoon des Menschen, die kwam om Zijn vleesch te geven voor het leven der wereld. Het leven kon niet anders geopenbaard worden dan door den dood des Zoons heen. En daartoe kwam Hij uit den hemel naar deze aarde. In Hem, in Zijn persoon, in Zijn werk, in Zijn Naam is het leven geopenbaard in een geestelijk doode wereld. Daarom zegt Hij tot de Joden: „Het brood Gods is Hij, die uit den hemel nederdaalt en die der wereld het leven geeft".

Hieruit volgt, dat het ware leven alleen besloten ligt in Jezus Christus, die als het brood Gods uit den hemel is neergedaald. Johannes heeft van Hem getuigd: „In Dezelve was het leven en het leven was het licht der menschen''.

Christus zelf noemt zich : De Weg, de Waarheid en het Leven. En hieruit volgt óók, dat alleen die mensch het ware leven bezit en het ware leven kent, die leeft, naar de ziel leeft bij dat brood Gods, d. w. z. die leeft door het geloof in Jezus Christus. Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven.

Mijn waarde lezer, is dat brood Gods ook uw zielespijze ? Heeft Gods Geest u reeds doen hongeren naar dat brood des levens ? Zalig zijn die hongeren! Want Jezus Christus is het brood Gods. En gelijk Israël dagelijks het manna ontving en gelijk wij voor ons lichaam dagelijks brood noodig hebben om te leven, zoo moet ook Jezus Christus, het brood Gods, dat uit den hemel is neergedaald, onze dagelijksche zielespijze zijn.

En bij Hem is nooit tekort ! Geen schrale rantsoeneering, neen, er is bij Hem overvloed. Vijfduizend, zoo zegt Johannes, werden gespijzigd en nóg een overschot van twaalf volle korven! En dan alleen nog maar de mannen meegeteld.

Zou er dan voor u tekort zijn, hongerende ziel ? Neen, van dat brood Gods geldt de roepstem des Evangelies : „Komt, want alle dingen zijn gereed!"

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 januari 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 januari 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's