Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

NAAR JERUZALEM!

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

En zij waren op den weg, opgaande naar Jeruzalem, en Jezus ging vóór hen; en zij waren verbaasd en Hem volgende, waren zij bevreesd. Marcus 10 vers 32a.

NAAR JERUZALEM!

We vinden in ons tekstwoord Christus met z'n discipelen op weg naar Jeruzalem. Het loopt tegen het Paaschfeest, de tijd, waarin duizenden Joden uit alle streken des lands, zelfs uit de verstrooiing, zich opmaken om zich te spoeden naar Jeruzalem om daar te midden van de groote gemeente, maar ook in eigen engen familiekring het Pascha te vieren en daarbij de groote daden des Heeren te gedenken.

Temidden van deze feestgangers vinden we ook Christus met Zijn discipelen. Ook Hij zet z'n treden temidden der stammen Israels, die opgaan naar de stad Gods om daar met z'n discipelen het Pascha te vieren.

Wanneer wij echter het feit, dat Christus met de Zijnen op weg is naar Jeruzalem, alleen zouden willen verklaren uit Zijn begeeren om daar met de Zijnen het Pascha te gebruiken, dan hebben we daarmede de allerdiepste beweegreden van Z'n opgang naar de Stad des vredes niet uitgezegd. Zijn gaan naar Jeruzalem hebben we toch te zien in het licht van het Woord, door Hemzelven onderweg tot z'n discipelen gesproken : „Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en de Zoon des menschen zal worden overgeleverd in de handen der Overpriesters en Schriftgeleerden, en zij zullen Hem dooden".

Christus is op weg naar Jeruzalem, niet zoozeer om daar het Pascha te vieren, als wel, en daar gaat het om, om daar het Pascha te vervullen.

Het Pascha des Ouden Verbonds was toch schaduw en profetie van heerlijker dingen, n.l. van het andere Pascha, van het andere Paaschlam, dat volmaakt, zonder gebrek, zonder smet en zonder vlek Zichzelven geven zal tot een volkomen verzoening van de schuld van Zijn volk: Het Pascha, waarvan Johannes de Dooper getuigde : Zie, het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt.

Het bloed van het Paaschlam des Ouden Verbonds moest vloeien om aan Gods recht te voldoen en gestreken aan de deurpost van Israels kinderen tot een teeken, waarborgde het de voorbijgang van den Engel des Verderfs. Zóó moest eens vloeien het bloed van het volmaakte Paaschlam, om voor eens en voor altijd te voldoen aan het geschonden en daarom eischende Recht des Heeren, om tot een teeken aangebracht aan de harten van al Zijn kinderen, te schenken voorbijgang van het eeuwig verderf.

Dit volmaakte Paaschlam nu te zijn, daarvan is Christus zich ten volle bewust. Gods Zoon en der menschen staat Hem de wetenschap klaar voor den geest, dat Hij geresolveerd is de eisch des Vaders geheel te volbrengen en Gods recht geheel en al te voldoen. Dat de taak op Zijn schouders rust. Zijn leven te stellen voor de schapen. Zich te laten ontkleeden, opdat Zijn volk bekleed zal worden. Zich te laten binden, opdat Zijn volk zal ontbonden worden. Zijn bloed te laten storten, opdat door dat bloed al de Zijnen geheiligd en gerechtvaardigd zouden worden voor God.

Klaar staat dit alles gegrift in de Middelaarsziel van het Paaschlam en om dat alles nu te vervullen, vinden we Hem op weg naar Jeruzalem, op weg naar de offerplaats.

Ja, we mogen wel zeggen, dit klare bewustzijn van het Paaschlam te zijn, drijft Hem als den volmaakten en gewilligen Borg voort op den weg naar het lijden. Duidelijk blijkt dat uit onzen tekst als we lezen: Ze waren opgaande naar Jeruzalem en Jezus ging vóór hen.

Wij menschen zouden meenen : elke schrede, die Christus dichter naar de offerplaats voert, waar Hij Zichzelven zal overgeven in den dood moet Hem toch wel zeer, zeer zwaar vallen. De Evangelist teekent het ons echter gansch anders. Vóór de discipelen uit, snelt Christus als een gewillig Paaschlam naar het offeraltaar. Hij tracht niet te ontkomen aan het lijden, neen, Hij zoekt het en bewust van wat Hem wacht, snelt Hij heen vóór Zijn volgelingen uit, om het te gaan volbrengen. Onwederstandelijk getrokken tot Zijn Borgtochtelijk werk, gaat Hij, den weg naar het lijden met haast.

Daarin openbaart Christus de ijver Zijner ziele om te doen de wil des Vaders. Zijn spijze toch is het te doen de wil Desgenen, die Hem gezonden heeft. En dit is de wil desgenen die Hem gezonden heeft, dat Hij geen enkele verliezen zou uit het bundelken der levenden bij den Heere, die de Vader Hem gegeven heeft. Om die wil te volbrengen, heeft Hij het op zich genomen in de Raad des Vredes in te gaan in de gelijkheid des zondigen vleesches van z'n volk en in Zijn menschelijke natuur in te gaan in de ellende des doods om te voldoen aan Gods recht en daarmede de verkorenen Gods de gerechtigheid voor God weder te geven.

Op weg nu naar Jeruzalem, staat de wil des Vaders te trillen in Zijn Middelaarsziel en tot hiertoe in Zijn gehoorzaamheid aan de wil des Vaders de gunste van den Vader ervarende, brandt Zijn hart van blakende ijver om de wil van Dengene, die Hem zond, ten einde toe te volbrengen. Zijn ziel strekt zich uit tot de volkomen vervulling van Gods wil. Zóó wil het Vader, dat stuwt den Zoon op weg naar Jeruzalem.

In Zijn verlangen om te mogen komen te Jeruzalem op de offerplaats, om daar voor een uitgeofferd volk zichzelven te geven tot een volmaakte zoenofferande, openbaart Christus echter ook z'n uitnemende zondaarsliefde.

Want terwijl z'n ziel bezig is met het lijden, dat aanstaande is en Zijn ijver brandt om in gehoorzaamheid aan den Vader den weg te gaan, denkt Hij aan al degenen die Hem van Zijn Vader gegeven zijn. Zijn verlangen om te geraken aan de offerplaats wordt aangeblazen door de gedachte aan diegenen, wier namen in de stilten der eeuwigheid ter verlossing gespeld zijn. Terwijl Hij den weg naar Jeruzalem gaat, trekt aan Zijn Middelaarsoog voorbij die gansche schare van verkorenen Gods, al die armen, al die gebrekkigen, al die kreupelen, al die lammen, al die naakten, al die blinden, al die kranken, al die strijders, al die tobbers, al die verbrokenen en al die verslagenen.

Zooals onder het Oude Verbond de namen der kinderen Israels stonden te fonkelen in de edelgesteenten op de bortslap van den Hoogepriester, wanneer deze voor zijn volk in het binnenste heiligdom van den tempel het werk der verzoening ging verrichten, zoo staan op den weg naar Jeruzalem de namen van al de Zijnen te stralen in het Middelaarshart van Jezus Christus. En ziende op hun ellende en hun jammer, is het Zijn oneindige zondaarsliefde, die Hem stuwt op Zijn weg naar de offerplaats en bewogen met hun lot, zal Hij niet rusten voordat het voor hen alles volbracht zij, Gods recht voldaan en de schuld betaald. Aanbiddelijk, Lam, dat henensnelt naar Jeruzalem, de plaats der offerande.

Vol aanbidding zijn ongetwijfeld de discipelen nedergeknield bij zulk een gewilligen Borg. Maar neen, hoe gansch anders is de houding van de volgelingen van Christus. Lees onzen tekst, die spreekt voor zichzelf: „En zij waren verbaasd en Hem volgende, waren ze bevreesd".

Met verbazing en vreeze volgen ze Christus. Tot tweemaal toe heeft de Heere hen toch verkondigd dat Hij moest henengaan naar Jeruzalem om daar veel te lijden van de Overpriesters en de Schriftgeleerden, om daar te sterven aan het hout. En nu zien ze dit wondere, dat Jezus vóór hen uit zich spoedt naar Jeruzalem. Zij speuren Zijn haast. Zijn begeerte en Zijn verlangen om zichzelven over te geven in den dood.

Dit nu verstaan ze niet. Want verstrikt in de wanbegrippen van een aardschen Messias, besluipt bange vrees hun harten dat het nu misschien met hun vereerden Meester zal afloopen en al hun idealen de bodem zal worden ingeslagen.

Dat Christus deze bange weg gaan moest. Dat Hij het Pascha worden moest. Dat zijn bloed moest worden uitgestort om het geschonden Recht van God te herstellen, want dat er geen verzoening mogelijk is zonder voldoening daarvan, begrijpen ze nog niets, eerst later zal de Geest Gods hun het volle licht daarover schenken.

Nu verstaan ze er nog niets van. Wat heeft echter de verwondering der discipelen den mensch van den modernen tijd veel te zeggen.

Want ook de mensch van dezen tijd weet geen raad met het Paaschlam, dat gewillig de weg gaat naar Jeruzalem. Elken mensch is deze gewillige Hoogepriester, die tegelijkertijd is het gewillige Paaschlam, een rots der ergernis, zoolang deze mensch nooit iets begreep van het volmaakte recht Gods.

Wie echter bij het licht van Gods Heiligen Geest in het onkreukbaar Recht Gods wordt ingeleid en er iets van leert verstaan dat er geen verzoening met een heilig en rechtvaardig God mogelijk is dan alleen wanneer aan Zijn heilig Recht is voldaan, die mensch gaat iets er van verstaan waarom dat Paaschlam moest gaan naar Jeruzalem. Hij krijgt dat Paaschlam noodig voor z'n eigen leven. Ingeleid in de rechtvaardigheid Gods, verstaat hij toch dat bij hem zelven niets gevonden wordt waarmede voldaan kan worden aan Gods recht en nedergebogen in de diepten der verlorenheid, schreit de vraag door zijn ziel: „Waar vind ik een Borg, die intreedt voor mij; waar vind ik een Middelaar, die al mijn schuld, die bij God om betaling roept, voldoen kan".

Hoe wonderlijk als dan het Paaschlam, dat gewillig dragend de schuld van Zijn volk, naar Jeruzalem snelt, om daar aan Grods recht te voldoen en Zijn bloed te geven tot een rantsoen voor velen, dien mensch wordt voorgesteld. Wat eerst een ergernis was en een dwaasheid, het wordt dan schoon en liefelijk en de arme roept: Geef mij Jezus of ik sterf; buiten Jezus is geen leven, maar wacht eeuwig zielsverderf.

Hij buigt zich vol aanbidding neder bij zulk een Pascha en smeekt om Zijn bloed aan de poort des harten: „Ontzondig mij met hysop en ik zal rein zijn, wasch mij, Heere, zoö zal ik witter zijn dan sneeuw".

Hebt gij, mijn lezer, het waarachtige Paaschlam reeds zoo leeren waardeeren ? Is de gestalte van Hem, die zich uitstrekt in heilig verlangen naar Jeruzalem om het verlossingswerk te volbrengen, u lief, omdat ge in Hem alles vindt wat ge in uzelven mist ? Waar ge in u zelven vindt enkel ongehoorzaamheid, daar vindt ge in Hem enkel gehoorzaamheid om Gods wil te volbrengen. Waar ge in uzelven moet zeggen niets te kunnen vinden dat aan Gods Recht zou kunnen voldoen, daar heeft Hij een overvloedige gerechtigheid aan den dag gebracht in den weg van Zijn lijden en sterven voor z'n volk.

Christus op weg naar Jeruzalem. Zich haastend om het werk te volbrengen, gestuwd door de wil des Vaders en de liefde voor z'n volk. Hij worde u dan boven alles lief! Dan alleen zal uw levenslied zijn: „Wij gaan op naar Jeruzalem". Want omdat Christus eens opging naar Jeruzalem om Zich te geven voor z'n volk, reizen toch al Gods kinderen naar het nieuwe Jeruzalem, de eeuwige stad des Vredes, om daar eeuwig het Pascha te vieren, en te zingen van het Lam dat geslacht is en waardig is te ontvangen de eere, de aanbidding en de dankzegging.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 maart 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 maart 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's