Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

UIT DE HISTORIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE HISTORIE

Luthers verklaring van Paulus' Brief aan de Galaten

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het doel der Wet. Vers 19—29

Hoofdstuk III.

Het doel der Wet. Vers 19—29. (VII)

en zij is door de engelen besteld in de hand des middelaars. Slot vers 19.

De apostel maakt hier geen uitstapje ; ook brengt hij niet iets ter sprake, dat hij zoomaar in het voorbijgaan aanstipt. Ook hier keert hij tot zijn uitgangspunt terug, namelijk tot de cardinale vraag: Is de Wet in strijd met Gods beloften ? De uitweiding, die de apostel hier gaat maken, vindt haar aanleiding in de zooeven genoemde vraag. Bovendien realiseerde Paulus zichzelf, dat het onderscheid tusschen Wet en Evangelie ook nog uitkomt in het feit, dat de Wet, die aan Gods beloften is toegevoegd, niet alleen in tijd van het Evangelie verschilt, maar ook wat gever en herkomst betreft.

De Wet is door de engelen gegeven (Hebreen 2 vers 2) ; het Evangelie daarentegen door den Heere zelf.

Het Evangelie overtreft de Wet daarom, omdat de Wet gegeven is door een dienaar des Heeren, terwijl het Evangelie door Hemzelf geschonken werd.

Ten einde nu de beteekenis der Wet te verkleinen, en de waarde van het Evangelie in het licht te stellen, komt Paulus er toe, om te zeggen, dat de duur der Wet maar kort geweest is (zij heeft namelijk slechts bestaan totdat de belofte Gods in vervulling ging). Het Evangelie echter, zoo zegt hij, blijft tot in der eeuwigheid. Van het begin der wereld af hebben de geloovigen zich verheugd in het Evangelie, door hetwelk zij zijn zalig geworden.

De Wet heeft dus een heel wat geringer beteekenis dan het Evangelie; zij is besteld door de engelen, die Gods dienaren zijn. Bovendien heeft zij maar kort beteekenis en kracht gehad. Het Evangelie evenwel is van den Heere zelf afkomstig (Hebreen 1 vers 2) ; het heeft een eeuwig karakter, wijl het voor alle tijden beloofd is. (Titus 1 vers 2).

Hier komt nog bij, dat de woorden der Wet niet alleen door engelen, die Gods dienaren genoemd worden, besteld zijn, maar verder nog door iemand, die veel geringer is dan een engel, namelijk door den middelaar Mozes, een mensch.

Christus, de schenker van het Evangelie, is geen dienaar, doch de Heere zelf. Hij is geen middelaar tusschen God en mensch overeenkomstig de Wet, gelijk Mozes dat is, doch Hij is Middelaar eens beteren testaments (Hebreen 12 vers 24).

En de middelaar is niet een middelaar van éénen, maar God is één. Vers 20.

Hier vergelijkt de apostel beide middelaars met elkaar. Een middelaar, zoo zegt hij, is niet een middelaar van éénen ; welke opmerking noodwendig twee partijen onderstelt, namelijk een partij, welke beleedigd wordt, en één, welke beleedigt. Er is hier sprake van iemand, die voorspraak noodig heeft, en iemand, welke deze niet behoeft.

Een middelaar is er dus nooit voor één mensch, maar altijd om op te treden tusschen twee partijen, en wel tusschen partijen, die het met elkaar oneens zijn over een bepaalde kwestie.

Zoo is dus Mozes een middelaar in den algemeenen zin van het woord. Hij treedt op als middelaar tusschen de Wet en het volk, dat de theologische strekking der Wet niet verwerken kan. Door Mozes' bemiddeling moet het volk de Wet leeren verstaan en begrijpen.

Wanneer de Wet het volk als in een omhulsel wordt voorgesteld, heeft zij haar oorspronkelijke majesteit verloren, en spreekt zij thans door den mond van Mozes. Op deze wijze verschrikt zij den mensch niet meer in dezelfde mate als te voren. De wezenlijke strekking der Wet wordt dan door den mensch niet meer verstaan. Men krijgt een gerust gevoel. De Wet doet dus twee dingen: zij sust den mensch en maakt een huichelaar van hem ; of zij doodt hem. Het eerste is 't geval, wanneer de Wet in een omhulsel wordt voorgesteld ; het tweede geschiedt, omdat het menschelijk hart de Wet in haar volle omvang en strekking niet verdragen kan. Wilt ge dus de Wet zonder omhuld te zijn beschouwen, dan moet ge óf Christus in het geloof aangrijpen, of ge moet uw toevlucht nemen tot den middelaar Mozes, die de verschrikking der Wet heeft verzacht.

Wanneer Paulus zegt, dat een middelaar niet een middelaar is van éénen, dan zegt hij dat, omdat Mozes niet zonder meer Gods middelaar kon zijn; want God heeft geen middelaar noodig. Ook is Mozes niet alleen middelaar des volks. Hij is middelaar tusschen God en het volk, dat van God vervreemd was, en met Hem niet onderhandelen kon.

Het ambt van middelaar bestaat dus in het verzoenen van twee partijen, die elkaar beleedigd hebben.

Mozes is een zoodanige middelaar, dat hij de scherpte der Wet verzacht, en haar zóó formuleert, dat zij verdragen en aangehoord kan worden. Hij mist echter het vermogen, om de Wet te vervullen.

Wat denkt ge, dat er gebeurd zou zijn, wanneer de Wet zonder bemiddeling vóór of na hem gegeven was ; wanneer er dus geen middelaar geweest was ?

Of het volk had vanwege de groote schrik en ontzetting moeten sterven, óf het zou een anderen middelaar dringend noodig gehad hebben, wanneer het tenminste al niet reeds aanstonds was verteerd.

Daarom : wanneer Mozes als middelaar weggenomen wordt en wanneer de mensch in zijn doodsstaat den toorn Gods wegens de zonden voelt, dan behoeft hij stellig een middelaar, wil hij niet tot vertwijfeling komen.

De ware middelaar, die een mensch noodig heeft, is Christus Jezus, die de scherpte der Wet niet verandert, gelijk Mozes, en die haar ook niet omhult, doch die den toorn der Wet wegneemt, en volkomen aan haar eischen voldoet.

En door middel van 't Evangelie spreekt Hij tot mij:

„Weliswaar bedreigt de Wet u met den toorn Gods en den eeuwigen dood. Doch verschrik niet, en sla niet op de vlucht. Houd u veeleer staande. Ik ga op uw plaats staan, en Ik zal te uwen behoeve aan de eischen der Wet voldoen."

Christus is derhalve een heel andere middelaar dan Mozes, wijl Hij bemiddelend optreedt tusschen een vertoornd God en een zondaar.

Bemiddeling van Mozes zou in dit verband niet helpen.

Er moest dus een middelaar komen, die aan de Wet voldoen kon, en die een vertoornd God verzoenen kon met een zondaar, die den eeuwigen dood verdiend had.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 maart 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

UIT DE HISTORIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 maart 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's