Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

PETRUS’ LOFZANG

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, die naar Zijn groote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden, tot een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u. 1 Petrus 1 vers 3 en 4.

Wanneer Petrus, de apostel van Jezus Christus, aan de Christenen in Klein-Azië zijn brief gaat schrijven, begint hij met de wonderheerlijke lofzang, waarvan de Kerk van alle eeuwen 't overdenken niet moede wordt.

Hij schrijft aan vreemdelingen in de verstrooiing, wonend temidden der heidenen, die te lijden hebben om des geloofs wille. Zij moeten ervaren dat het komen achter Christus medebrengt zelfverloochening en het opnemen van het kruis. Hij noemt hen „uitverkoren vreemdelingen" en leidt hun verkiezing af uit hun roeping tot het geloof in Jezus Christus, dus uit de vrucht, en spreekt ook van de heiligmaking des Geestes. „Zoo stelt hij ze dan onder die uitverkorenen Gods, in zooverre als zij zich bewezen door de Geest Gods wedergeboren te zijn, want God maakt niet heilig, dan die Hij eerst uitverkoren heeft". (Calvijn).

Het Woord der prediking is den lezers geworden een kracht Gods tot zaligheid, zoodat zij werden getrokken uit hun oude leven, zonder God en zonder hope in de wereld, tot Gods wonderbaar licht en het geloof in Hem. De levenskracht van den opgestanen Christus is ook de bron van hun leven.

Door Zijn kracht werden zij opgewekt tot een nieuw leven. Zonder dat, kan een mensch het Koninkrijk Gods niet zien en nog veel minder ingaan. Maar waar Gods Woord wordt verkondigd, daar werkt Zijn levendmakende Geest, want het Woord Gods is niet dood, maar levend en krachtig. Daar worden wonderen des heils gewrocht en dooden in hun strijd tegen Göd, leeren vragen naar God als verbrokenen van hart, blinden in hun ongerechtigheid leeren hun schuld zien en belijden, dooven in hun onwilligheid leeren opmerken en beven voor Gods Woord. Zoo is daar in Klein-Azië bij de lezers van Petrus' brief de vijandschap des vleesches gebroken en zijn de harten verteederd, zoodat zij zich voor God leerden verootmoedigen en hun zaligheid buiten zichzelf leerden zoeken. Daar werd de prediking van Jezus Christus, gestorven en begraven, doch opgewekt uit de dooden, een boodschap van heil en leven en werd de gemeente vergaderd die haar zaligheid in Hem leerde zoeken en vinden.

Het Woord der zaligheid werd hun een kracht tot zaligheid, waar het met geloof gemengd werd en als goddeloozen in zichzelf vonden zij in Hem de vrijspraak en het leven. Dat leven des geloofs was een vrucht van Christus' opstanding, want Hij is het leven en die in Hem gelooft, heeft het eeuwige leven. Zij leerden verstaan dat in Zijn sterven hun sterven aan de zonde gewaarborgd was en in Zijn opstanding hun het leven bereid. Door Zijn kracht werd de zonde in hen gedood en zoo werden zij herboren tot een leven des geloofs, in heiligmaking.

De opstanding van Christus was de bron van hun opstanding en hun leven. Door een oprecht geloof Christus ingelijfd, vonden zij in Hem hun leven, als Die de zonde had verzoend en het leven verworven, hun gerechtigheid voor God.

Zoo mochten zij openbaren de vruchten der verkiezing in bekeering en geloof in het Evangelie, hetwelk vrucht is van den Heiligen Geest. Fontein van hun heil was Gods vrijmachtig welbehagen, waardoor zij geleid werden tot de gehoorzaamheid des geloofs, in de reiniging door Christus' bloed.

Wondere weldaden zijn hen geschonken en schenkt de Heere aan Zijn Kerk, die Hij roept tot het geloof in Zijnen Zoon.

Zijn deze menschen nu geen menschen, die voortgaan van kracht tot kracht ? Neen, integendeel, zij schijnen niet gerekend te hebben met het kruis, dat komen zou, en vinden hun wederwaardigheden vreemd. Zij staan met een hart vol droefheid naar de aarde gewend, met de oogen vol tranen en leven niet uit wat in Christus is gegeven. Maar juist daardoor wil Petrus door dit schrijven hoofd en hart doen opheffen naar den hemel, waar Christus is, opdat zij bedenken zouden welk een heil in Christus is geschonken en hoe God om Zijnentwille hen een God en Vader is, die hen als kinderen en erfgenamen heeft aangenomen, en alle kwaad ten beste wil keeren. Juist in hun leven, vol lijden, moet de hoop op de heerlijkheid opbloeien uit de opstanding van Christus. In zijn brief zal Petrus daarom heel het leven gaan stellen in het licht van het lijden en de heerlijkheid van Christus.

Doch bij begint direct met zijn lofpsalm, teneinde zijn lezers indachtig te maken wat de Heere hen gegeven had: Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus! Dwars tegen hun klagen in, zingt Petrus zijn geloofszang. Dwars tegen hun ervaringen in, doet hij zijn getuigenis hooren.

Welk een schoon begin! Voor den God en Vader van onzen Heere Jezus Christus is de eerste plaats! Komt, maakt God met mij groot! Want Hij moet geloofd en geprezen worden. Hij moet verhoogd en Zijn reddende daden in Christus moeten geloofd in eeuwigheid en altoos!

Hoe heeft de Heere Zijn liefde tot ben doen uitgaan in de gave van Christus en de roeping tot Hem, zoó, dat zij mloesten komen. Welk een Christus is gegeven, welk een Heere heeft hen gekocht, welk een Vader is nu hun Vader!

De boodschap, door Petrus beluisterd, na de verrijzenis van Christus : Ik vaar op tot Mijnen Vader en uwen Vader, tot Mijnen God en uwen God", hebben immers ook de lezers mogen verstaan!

O, wanneer verstaan wordt welk een rijkdom hun deel is, zullen zij toch de wereld kunnen verlaten en als vreemdelingen hun taak hier verrichten. Want hier is hun werkplaats, maar hun burgerschap is in de hemelen!

Geloofd zij God, de Vader van den Heere Jezus Christus!

Petrus spreekt er echter niet alleen van dat de opstanding van Christus de grond en bron van hun leven is, doch zegt nader, dat zij door die opstanding opgewekt zijn tot een levende hoop.

Hoe heeft hij dat ook zelf gekend ! Toen het geloof der discipelen bij Jezus' sterven ijdel scheen te zijn geweest, was tevens alle hoop vergaan. Het klonk zoo klagend uit de mond der Emmaüsgangers : Wij hoopten ........., maar hun hoop was vergaan. Allle levenslicht was gedoofd, alle levenshoop ontnomen. Zoo was het ook wel met Petrus, in zijn verscheurende smart en rouw.

Gansch hun hope was op Hem gesteld, doch met Hem dreigde alle hoop voor goed te vergaan!

Tot dat zij werden geleid tot de zekerheid van Zijn verrijzenis en de Heere hen teeder leidde tot de blijdschap des geloofs: De Heere is waarlijk opgestaan! Toen heeft die opstanding gewekt een levende hoop, een hoop op Hem, die als vrucht van het geloof in Hem, leven deed. Petrus is geworden de apostel der hoop. Geen wonder dat hij schrijft: wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden. Iets verder zegt hij : dat God Christus uit de dooden heeft opgewekt en Hem heerlijkheid gegeven, opdat ons geloof en hoop op God zijn zou.

Want te weten dat de Verlosser leeft, dat Hij niet meer sterft, doch Gode leeft, is wel een rijke bron van levende hoop. Het feit van Zijn verrijzenis, gepaard met het werk van den verrezen Herder, moest de hoop wekken. Want Petrus weet nu, met de vreemdelingen in Klein-Azië, in hun hoop op Hem niet beschaamd te zullen uitkomen. Hij zal Zijn kudde blijven onderwijzen en leiden. Hij Mijft de Hoogepriester, de Voorbidder voor Zijn Kerk ; Hij is de Koning, die Zijn kudde in alle strijd niet vergeet: Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet ophoude!

De Kerk des Heeren mag hopen op Hem, op het werk door Hem volbracht, op Zijn werk voor Zijn Kerk, in den hemel, op Zijn Woord en belofte.

En wanneer het geloof der broederen in Azië verflauwt en de hoop zijn kracht verliest, wijst Petrus als getuige des Heeren er op, dat zij door de opstanding van Christus wedergeboren zijn tot een levende hoop !

Die hoop mag zich uitstrekken naar de toekomst en met innig verlangen verbeiden de volle vervulling van Gods belofte,

„Zoo gelooft het geloof, dat God waarachtig is; de hoop verwacht dat Hij te gelegener tijd Zich waarachtig zal betoonen. Het geloof gelooft, dat Hij onze Vader is ; de hoop verwacht dat Hij Zich als zoodanig jegens ons zal gedragen. Het geloof gelooft, dat ons het eeuwige leven geschonken is; de hoop verwacht, dat het eens geopenbaard zal worden. Het geloof is het fundament, waarop de hoop rust; de hoop voedt en versterkt het. Want evenals niemand iets van God kan verwachten, dan wie ,ijn belofte geloofd heeft, zoo moet wederom de zwakheid van ons geloof. wil het niet als 't ware vermoeid bezwijken, ondersteund en gesterkt worden door geduldig hopen en verwachten''. (Calvijn).

Zoo mag de Kerk des Heeren voortgaan in geloof en hoop, een geloof, gevoed door Gods Woord, en een hoop, gegrond in Christus' verrijzenis. De hoop op Hem mag zich uitstrekken verder dan dood en graf, zoodat heel dit leven gesteld wordt in het licht van de komende heerlijkheid. Wanneer het geloof levend mag wezen, gevoed door Gods vaste belofte, dan is er een voortgaan van kracht tot kracht, met opgeheven hoofde.

Arm is hij, die hoop voedt buiten Christus. De hoop der wereld stelt zoo teleur. Welk een verwachtingen blijven er achter voor de poorten van den doodenakker, hetzij reeds lang tevoren beschaamd, hetzij bij het naderen van de eeuwigheid. Alle hoop op een deel hebben in de erve der heiligen, is buiten het geloof in Christus ijdel.

Ja, lezer, ga zonder Hem niet voort. Want dan wacht u een andere erfenis, dan die aan Gods kinderen bereid is, namelijk Gods toorn, vergaderd als een schat! Kunt gij voort op uw levensweg zonder Hem, die uw schuld verzoenen kan en u bekleeden met het kleed Zijner gerechtigheid ? Neen, en nogmaals neen!

Hoort nog naar Gods roepstem! Weet, dat de Heere met zoo rijke beloften tot u kwam, dat de Drieëenige u betuigde van alle heil, in Hem bereid, opdat gij Hem zoudt aanhangen, betrouwen en liefhebben! Smeek den levenden Christus dat Hij Zijn levenskracht doe werken in uw leven, opdat gij. ontvangen moogt een hart, dat naar Hem vraagt.

Opent uwen mond, Eischt van Hem vrijmoedig. Op Zijn trouwverbond!

Wendt u naar Hem, die alles heeft en geeft aan hen, die needrig knielen. Want alleen als de levende Borg en Middelaar het fundament uwer hoop is, kunt gij getroost wezen.

Heden, zoo gij Zijn stem hoort, verhardt u niet!  Nog vraagt Hij wien gij zoekt, waar uw hart naar uitgaat.

Laat u door Gods Woord ontdekken en verbrijzelen en kom als arme tot Hem. Wederstaat toch niet het Woord des heils. Zonder Jezus en deel aan Hem, geen levenstroost, geen levenshoop, geen erfenis, dan de rampzaligheid.

Maar Hij wil treurenden leiden en brengen tot dat geloof, dat ook de levende hoop voortbrengt. Welgelukzalig, die den Gekruiste zoeken. Hij leeft. Zijn Kerk ten goede! Hij heeft Zich ontfermd over Petrus en hem gebracht tot de blijdschap des geloofs en de levende hoop. Hij richte uw oog en hart hemelwaarts, waar Jezus Christus is, aan de rechterhand Gods en geve u uzelf met waarachtig vertrouwen aan Hem over te geven, opdat gij niet twijfelen moogt of de Heere wil om het eenig slachtoffer van Christus eeuwig uw genadige Vader zijn, uw zonde niet toerekenende.

Hij werke met Zijn kracht alzoo in uw leven, dat gij metterdaad moogt gelooven en gij herboren wordt tot een levende hoop. De Heere wil hier alle nooddruft der Zijnen vervullen en troosten ook met het blij vooruitzicht. Hij troost de Kerk van allle eeuwen, wanneer Hij doet verstaan dat de levende hoop gericht is op.... de onzegbaar heerlijke erfenis, waar Petrus van spreekt.

Een onverderfelijke, een onbevlékkelijke en een onverwelkelijke erfenis is het, waarop de levende hoop zich richten mag. Laten de bedrukten daarop mogen zien. Het is niet te vertolken, hoe groot het heil is dat de Heere Zijn kinderen bereidt, in de volle verlossing van alle schuld, in de volle gemeenschap en gunst Gods en het dienen van Hem, dag en nacht in Zijn tempel.

Paulus bidt daarom, dat de geloovigen in Efeze mogen ontvangen : verlichte oogen uws verstands, opdat gij moogt weten, welke zij de hope Zijner roeping en welke zij de rijkdom der heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen".

Petrus noemt die erfenis : onverderfelijk, niet vergankelijk. Alle aardsche goederen zijn aan het verderf onderworpen. Maar de erfenis van Gods kinderen, hen uit genade bereid, is onverderfelijk! Daar zal geen zonde kunnen vernielen of verderven.

Die erfenis wordt verder geteekend als : onbevlekkelijk, niet te bezoedelen. Hier op aarde wordt schier alles door de zonde bezoedeld. Aan hoevele erfenissen kleeft de smet van onrecht. Niets wordt hier geheel zuiver bewaard. Maar de erfenis van Gods kinderen is onbezoedelbaar. Satan kan er niet bij en de zonde evenmin. En wanneer Gods kinderen de erfenis krijgen, zijn zij der zonde afgestorven en is bezoedeling onmogelijk.

Ten slotte zegt Petrus, dat de erfenis onverwelkelijk is. Want hier op aarde is het bloeien en welken. Na de lentepracht komen de herfstwinden en vallende bladen en geknakte bloemen. Doch de erfenis van Gods Kerk is onverwelkelijk. Daar is immer bloeiend leven, daar zal de liefde niet welken, de aanbidding niet verdorren, de dankzegging niet verflauwen: De zaligheid zij onzen God, die op den troon zit, en het Lam!

Ja, deze onverderfelijke, onbevlékkelijke en onverwelkelijke erfenis wordt in den hemel bewaard voor de geloovigen. Zoo zorgt de Heere, dat dit heil hun niet zal ontgaan. Het ligt in Zijn trouwe, almachtige handen vast!' Zoo roept Hij Zijn kudde toe: Ik bewaar voor U.

Ja, ook de erfgenamen worden bewaard. Op aarde gaat soms een erfenis verloren voor hen, die er op hoopten. Doch soms sterven de erfgenamen, voor zij konden erven. Wanneer de Heere de erfgenamen van de hemelsche erfenis niet bewaarde, zou ook hen de erfenis ontgaan. Want satan, wereld en eigen hart houden niet op aan te vallen en zoo de Heere niet bewaarde, was er geen hoop.

Maar Hij bewaart. Hij bidt voor hen dat hun geloof niet ophoude, dat hun hoop niet verga. Hij is als een vurige muur rondom Zijn volk!

Geloofd zij God, die levende hoop geeft op zulk een erfenis. Geloofd zij de Heere, die levende hoop geeft, door de opstanding van Jezus Christus!

Moogt gij hooren haar het woord van Petrus en Hij geve u, die op Hem hoopt, met opgeheven hoofde te verwachten, die straks Zijn dienaren inleidt in de erfenis : Komt in, gij gezegenden, beërft het Koninkrijk, dat u bereid is voor de grondlegging der wereld.

Opdat gij met Petrus moogt instemmen in het nieuwe lied, dat Hij Zelf leert: Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, die naar Zijn groote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden ; tot een onverderfelijke en onbevlékkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor ons.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 mei 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's