Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Schepsel Gods

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Schepsel Gods

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In zich zelf niets, omdat het een schepsel Gods is, maar dan toch schepsel Gods, door God in het leven geroepen, door Zijn kracht in het leven gehouden, door Zijn voortdurende zorg gedragen. Het scheppende Woord is de levende weg van God naar het schepsel. Gestalte, wijze van bestaan, ambt en bestemming zijn er krachtens het scheppende Woord, dat altoos den wil des Vaders doet. Zij worden gedragen door den levendmakenden Geest en de alomtegenwoordige kracht Gods.

Het schepselmatig bestaan is toch weer een bestaan op goddelijke wijze, hoezeer ook wezenlijk onderscheiden van den Schepper. Het is een goddelijke bestaanswijze, omdat zij door God geordineerd is. Het vindt zijn oorsprong in den wil Gods en zijn aanzijn in de werking van Zijn Woord en Geest.

Daarom moet men voorzichtig wezen met zijn oordeel aangaande de nietigheid en dit in het rechte licht stellen, want ziende op het werk Gods opent zich het aspect der goddelijkheid. Men kan dus ook zeggen, dat de gansche schepping op een goddelijke wijze bestaat, als men op het werk der schepping zelf ziet. Zij is geboren uit Gods wil, gestalte van Zijn Woord, openbaring Zijner goddelijke kracht en heerlijkheid en als zoodanig goddelijk.

En dat geldt naar aard en wijze van ieder schepsel ook van den mensch. Hij is niet God, maar een schepsel Gods en daarom een goddelijk schepsel. Aan ieder schepsel heeft de Schepper een kenmerk Zijner heerlijkheid ingedrukt. Het draagt de kenmerken Zijner heerlijkheid. Inzonderheid de mensch naar Gods beeld geschapen. Dat is Zijn uitnemende heerlijkheid.

De heerlijkheid van het schepsel is derhalve Gods heerlijkheid. Het heeft geen heerlijkheid in zichzelf, maar in God. Het is goddelijk in zijn oorsprong en bestemming, goddelijk in zijn afhankelijkheid van God. Zoo is de afhankelijkheid van alle creatuur ook haar heerlijkheid. De volstrekte afhankelijkheid is niet tegen ons, maar zij is veeleer de binding der hemelsche schatten. De gansche schepping is in en door die afhankelijkheid een spiegel der goddelijke heerlijkheid.

In de volstrekte afhankelijkheid is de harmonie en de saamhang van alle dingen gegeven. Ieder schepsel is, wat het naar den wil van God is. Zijn waarde ligt in zijn goddelijke bestemming.

Daaruit volgt, dat wij de waarde en de beteekenis der dingen alleen kunnen zien in het licht hunner schepping en goddelijke bestemming. En verder, dat wij van zulk een waardeering alleen kennis dragen, indien God daaromtrent te kennen geeft.

Onze kennis en waardeering zullen alleen dan het kenmerk harer goddelijkheid dragen, als zij ons van God gegeven kennis is en als zoodanig erkend wordt. Want ook hier staan wij wederom voor het werk der schepping, daar ook ons kenvermogen een schepsel Gods is en als zoodanig dienstbaar aan Zijn openbaring en aan de bestemming van Zijn wil.

De ware wetenschap rust in de openbarende werkzaamheid Gods. Zij is goddelijke wetenschap, niet in dien zin, dat zij wetenschap Gods is, maar dat zij op goddelijke wijze tot stand komt, krachtens zijn schepping en openbaring.

De erkenning van onze schepping is daarom van fundamenteele beteekenis voor ons gansche leven en voor al onzen arbeid, niet alleen op het gebied der Godskennis als een afgescheiden terrein, maar op alle terrein. Alle dingen verschijnen in goddelijk licht. De gansche wereld wordt theologisch d.w.z. in het licht der Godsopenbaring gezien, indien wij recht laten wedervaren aan de leer der schepping. Alles krijgt zijn waardeering en beteekenis in God, in zijn goddelijken oorsprong en bestemming, onder het aspect Zijner voorzienigheid.

Aangezien in de erkenning van God als onze Schepper en van onze schepping de eerste voorwaarde gelegen is van de rechte kennis en waardeering, moet daaruit volgen, dat ook de mensch zich zelf eerst recht zal leeren kennen, indien hij tot die erkentenis is gekomen en zich uit het oogpunt zijner schepping begint te kennen. Niet wat de mensch omtrent zioh zelf denkt, maar hoe hij naar zijn goddelijke bestemming geroepen is te bestaan en hoe hij bestaat. Daarin toch alleen is de mensch wat hij is en wat hij zijn moet.

Wat hij zijn moet. Dat stelt de vraag : Kan het dan ook anders. Kan hij ook een ander bestaan leiden dan hetwelk naar den wil Gods is ? Dat kan hij niet onder het aspect zijner nietigheid, maar dat kan hij wel onder het aspect van zijn roeping, waaraan zijn bestaanswijze als redelijkzedelijk wezen beantwoordt. Hij kan in strijd met zijn goddelijke roeping verkeeren, omdat hij een redelijk-zedelijk wezen is. Hij is alzoo geschapen, dat hij in strijd met zijn roeping kan handelen. Zijn bestaan als zedelijk wezen sluit dat in. En zoowaar ook zijn zedelijk wezen een schepsel Gods is, dat zich tegen Gods wil niet her- of derwaarts bewegen kan, brengt de aard van het zedelijke mede, dat hij in een bijzondere verhouding tot God staat, zoodat hij voor God verantwoordelijk is voor zijn doen en laten.

Deze verhouding involveert, dat hij weet met God van doen te hebben en derhalve, dat hij God kent als zijn Schepper en Onderhouder.

Dit is wederom alleen mogelijk als God zich aan hem bekend maakt. Aangezien niemand God kan kennen, tenzij Hij zich te kennen geeft, wordt ook de wijze, waarop hij God kent, door Hem en door Hem alleen bepaald en beschikt. Ofschoon die wijze schepselmatig is, is zij toch een goddelijke wijze. Zulk een kennis is ware Godskennis, omdat zij door God gegeven wordt. Zij is op zich zelf een schepping Gods. Op vrome wijze uitgedrukt: God stelt zich als de gekende God in creatuurlijke gestalte voor, neemt creatuurlijke gestalte aan. En gelijk men alweer op vrome wijze kan zeggen, dat de natuur God is (Calvijn), kan men evenzoo zeggen, dat de gestalte, welke God als door den mensch gekende God aanneemt. God is, omdat Hij zelf die gestalte aanneemt. Zij is bovendien een geestelijke gestalte.

God heeft den mensch naar Zijn beeld geschapen. En gelijk God zich zelf kent, is de mensch geroepen tot Godskennis. Dat is zijn levensbestemming en zijn leven. Hierin is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen en waarachtigen God en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt. (Joh. 17 : 3). Aangezien de mensch een ander wezen is en van God onderscheiden, zal ook de Godskennis van den mensch onderscheiden zijn van de goddelijke zelfkennis. De menschelijke Godskennis is evenzeer een beeld van de goddelijke zelfkennis, reeds omdat het goddelijke Zelf een ander is dan het menschelijke.

Zoo staat de mensch in een zedelijke levensrelatie tot God, dien hij in het door God geschapen beeld kent, en daarom is deze verhouding religieus-zedelijk bepaald.

Ook wat de menschelijke zelfkennis betreft, gaat deze zelfde verhouding door. Geschapen naar Gods beeld, staat de mensch ook tot zich zelf in een zedelijke betrekking. Hij is geroepen dat beeld te bewaren. Doch alweer om het te kunnen bewaren, is het noodig, dat hij zichzelf kent en zijn levensroeping verstaat.

Wederom komt het stuk der schepping aan de orde. De mensch is een geschapen wezen, dat geen bestand in zich zelf heeft. Daarom moet ook de grond zijner zelfkennis in hem ontbreken. Zelfkennis is kennis van den naar Gods beeld geschapen mensch. Zelfkennis eischt dus kennis van het beeld, zooals dat door den Schepper is beschikt. God alleen kan zich in een beeld voorstellen en alleen dat beeld, hetwelk Hij schept, is goddelijk.

Zoo gaat ook de menschelijke zelfkennis terug op openbaring. God alleen kan den mensch er van onderrichten, wie hij is en hoe hij bestaat. Ook deze schepselmatige kennis vindt haar oorsprong in God. Ook ten aanzien van zichzelf heeft de mensch slechts een beeldmatige kennis. Zijn zelfkennis is onmiddellijk gebonden aan zijn Godskennis. Ook dit heeft Calvijn reeds ill den aanvang van zijn Onderwijzing uiteengezet.

De menschelijke Godskennis en de zelfkennis wortelen in de Godsopenbaring, dus in de religie, en zonder deze missen zij haar waarheid. Vandaar dat wij spreken van 's menschen religieus-zedelijke verhouding tot God.

Mogen wijs dus zeggen, dat de mensch als geschapen wezen van God wezenlijk is onderscheiden en in zich zelf niets is, onder het aspect van zijn goddelijke roeping en bestemming is hij een levende Godsopenbaring, die op een bewuste en geestelijke wijze het beeld Gods in zich draagt. In de schepping Gods naar Zijn beeld geeft God zichzelf te kennen in schepselmatige gestalte.

De door God zelf geopenbaarde Godskennis mag men dus niet zonder meer niet-God of afgod noemen. Het is daarmede als met den mensch zelf. Die Godskennis heeft weliswaar geen grond in den naensch. Zij is schepselmatig en wezenlijk onderscheiden van Gods Zelfkennis. In zooverre kan men zeggen, dat de gestalte der Godskennis in ons menschelijk gemoed niet-God is. Maar als door God zelf gecreëerde kennis en gestalte is zij Gods werk, heeft daarin haar waarheid en werkelijkheid en is zij goddelijk en aan de goddelijke zelfkennis gelijkvormig in een door God zelf beschikte gestalte. Men heeft deze gedachte wel uitgedrukt onder het beeld eener evenredigheid of met een vreemd woord analogie, welke bepaald wordt door de grondverhouding van het eeuwige tot het schepselmatige. Deze evenredigheid betrekt men dan niet alleen op de kennis, maar op de gansche levensvervulling.

In zooverre deze betrekking heeft op de Godskennis, spraken de gereformeerde theologen van archetypische en ectypische Godskennis. De eerste ziet op de goddelijke Zelfkennis, de laatste op de schepselmatige Godskennis. Het moge intusschen duidelijk zijn geworden, dat de in het geding zijnde vragen van uit de leer der schepping een theologische behandeling erlangen, welke recht doet aan het refor­matorisch geloof.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 juni 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Schepsel Gods

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 juni 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's