Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

DE GEBEDEN ALLER HEILIGEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En daar kwam een andere Engel, en stond aan het altaar, hebbende een gouden wierookvat ; en Hem werd veel reukwerk gegeven, opdat Hij het met de gebeden aller heiligen zoude leggen op het gouden altaar, dat vóór den troon is. En de rook des reukwerks met de gebeden der heiligen ging op van de hand des Engels voor God. Openb. 8 vers 3, 4.

Evenals in de brieven van Paulus hebben wij hier onder de „heiligen" de geloovigen te verstaan, 't Is dus over de gebeden der geloovigen, dat in dit Schriftgedeelte wordt gehandeld.

Elk geloovige is een bidder. Hij stort naar Gods bevel en naar de behoefte zijns harten van tijd tot tijd zijn ziel uit voor den Heere om Hem te loven en te prijzen, om Hem zijn nooden en begeerten bekend te maken, om Hem te danken voor de zegeningen en verlossingen, om Christus' wil geschonken. Al naarmate hij dichter bij den Heere leeft zal hij vaker en vuriger voor den Heere knielen en Zijn aangezicht zoeken in het gebed.

Het stuk van het gebed is een gewichtig stuk. Onze Catechismus noemt het terecht : het voornaamste stuk der dankbaarheid, 't Is ook een teer stuk. 't Betreft hier het ontboezemen van het inwendige leven, ja, van de diepste roerselen der ziel, voor den Heere.

Weet gij wat nu zoo verootmoedigend is ? Dat zelfs de gebeden zondig zijn ! Van alle gebeden moet gelden, dat zij met zonde bevlekt zijn. Zeker, het ware gebed is geen vrucht van eigen akker, is vrucht van de werking des Heiligen Geestes. En wat de Heilige Geest werkt is rein en volmaakt. Maar anderzijds : het is de mensch, de zondaar, die het gebed opzendt. Het gebed komt voort uit het zondige hart. Het gebed gaat door de poort van zondige lippen. Dientengevolge zijn alle gebeden, geen enkele uitgezonderd, met zonden dooraderd.

Zoo gij uzelf in uw bidden eenigszins kent, zult gij dit beamen. Wat tal van zonden kleven er aan dat heilig werk! Wat al een twijfel en kleingeloof, wat al een flauwheid en matheid, wat al een vaagheid en verwarring ! Bovendien : wat al een zelfzucht is er vaak in uw bidden !  Gij hebt dan schier uitsluitend het oog op uw eigen belangen. Ook kan het voorkomen, dat uw gebed niet vrij is van Farizeeuwschen hoogmoed. „Heere, ik dank U, dat ik niet ben als gindsche tollenaar !" Of ook wel: „Heere, ik dank U, dat ik niet ben als gindsche Farizeer!" En wordt gij geroepen tot openbaar gebed, hoe kunt gij dan maar al te veel op menschen zien! Gij let er dan meer op, wat deze of gene broeder of zuster er van zal zeggen, dan wat de Heere er van zal zeggen.

Hóe is het nu mogelijk, dat ook maar één gebed opstijgt tot den troon Gods in den hemel? Hoe is het nu mogelijk, dat ook maar één gebed aangenaam is bij God? God is toch de Heilige, Die de zonde niet kan gedoogen ? God is toch de volmaakte. Die de volmaaktheid eischt ? Welnu, zal dan van elk gebed niet moeten gelden, dat het niet welkom is bij God? Ja, dat het ons des te schuldiger stelt voor Zijn aangezicht?

Op die vraag geeft onze tekst ons het antwoord. De gebeden der geloovigen worden in het heiligdom hierboven geheiligd en gereinigd. En zóó stijgen zij op tot Gods troon. En zóó worden zij Gode tot een aangenamen reuk.

Het is een merkwaardig verband, waarin de woorden van onzen tekst voorkomen. Gij zoudt ze op deze plaats waarschijnlijk niet verwacht hebben. In dit gedeelte van zijn boek handelt de ziener van Patmos over de opening van de „zeven zegelen", waardoor hem symbolisch iets van het raadsplan Gods met de wereld en met de menschheid onthuld wordt. Zes zegelen zijn reeds geopend; geweldig waren de werkingen Gods, die de ziener als gevolg van deze opening aanschouwde. Als nu het zevende zegel geopend wordt, treedt er eerst een kleine pauze in, een pauze, in vers 1 aangeduid met de woorden: „een stilte omtrent van een half uur". In deze pauze nu wordt aan Johannes getoond, opdat hij het de Kerk des Heeren tot haar vertroosting melden zou, hoe de gebeden aller heiligen in den hemel worden geheiligd en gereinigd.

Staat deze openbaring nu geheel op zich zelf ? Staat zij nu geheel los van hetgeen vooraf gaat en hetgeen volgt ? Toch niet. De ontwikkeling van Gods raadsplan geschiedt niet buiten de gebeden aller heiligen om. De ontwikkeling van Gods raadsplan is vervulling van die gebeden. In onzen tekst wordt nu getoond hoe het mogelijk is dat de gebeden aller heiligen, in zichzelf zondig, toch meewerken tot vervulling van Gods raadsplan.

Meen nu intusschen niet, dat het slechts gebeden van zeer bijzonderen aard zijn, die in den hemel worden geheiligd en gereinigd. Neen, dat geschiedt met al uw oprechte gebeden. Zeker, gij hebt in onzen tekst in de eerste plaats aan bepaalde gebeden te denken. Gij hebt hier vooral te denken aan de gebeden voor het werk en de eere uws Gods. Inzonderheid aan de bede om de voleindiging van het Goddelijk wereldplan, wanneer de Bruidegom des hemels Zijn bruid zal vinden en haar zal voorstellen aan den Vader — de bede „Kom, Heere Jezus!" Maar voorts : gij moogt den troostrijken altaardienst in den hemel op al uw oprechte gebeden toepassen. Op uw gebeden in den nacht der benauwdheid en in den dag der verlossing, In Bethel en aan den Jabbok. In uw rust en in uw arbeid. In uw binnenkamer en aan den huiselijken disch. Voor uw brood en voor uw ziel. Voor uzelf en voor uw zaad. Voor uw Kerk en voor uw volk. Voor uw tijd en voor de toekomst. Kortom : op al uw gebeden.

Door Wien wordt de altaardienst hierboven nu verricht ? Door „een anderen Engel" — zoo lezen wij. Naar het gevoelen van de meeste Schriftuitleggers hebben wij onder dien „anderen Engel" Jezus Christus, den grooten Hoogepriester en Bedienaar des hemelschen heiligdoms te verstaan. Juist dat Hij hier genoemd wordt „een anderen Engel", wijst, naar onze kantteekenaren, heen naar „een Engel van andere natuur, dat is Christus". Wie zou ook anders gerechtigd zijn tot dit hemelsche priesterwerk ? Telkenmale wijst de Schrift dan ook tot onze bemoediging op dat priesterwerk van den grooten Verzoener. „Want Christus is niet ingegaan in het heiligdom, dat met handen gemaakt is, maar in den hemel zelven, om te verschijnen voor het aangezicht Gods voor ons". Hebr. 9 vs. 24 : „Wij hebben een Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, den Rechtvaardige". 1 Joh. 2 vs. 1.

Nu wordt ons in onzen tekst het werk van Christus in den hemel geteekend in een vorm, die ons onwillekeurig doet denken aan de bedeeling der schaduwen, inzonderheid aan de bediening van het gouden reukofferaltaar. Driemaal per dag trad de priester met vurige kolen van het brandofferaltaar de heilige plaats van tabernakel en tempel binnen, schudde ze op het reukofferaltaar uit en strooide er handenvol reukwerk over uit, dat als zinnebeeld des gebeds in gewijde wolken omhoog steeg. Welnu, deze dienst was afbeelding van den dienst, dien Christus in den hemel uitoefent, ons in onzen tekst aldus omschreven: „en daar kwam een andere Engel, en stond aan het altaar, hebbende een gouden wierookvat; en Hem werd veel reukwerk gegeven, opdat Hij het met de gebeden aller heiligen zoude leggen op het gouden altaar, dat voor den troon is".

Johannes ziet den anderen Engel naderbij komen en, met een wierookvat in de hand, post vatten bij het reukofferaltaar, om daar den altaardienst te verrichten.

Veel reukwerk wordt Hem gegeven. Vraagt gij, waarin dat reukwerk bestaat ? De Schrift zelf geeft ons een aanwijzing. In Efeze 5 vs. 2 lezen wij, dat „Christus zichzelven heeft overgegeven tot een offerande en slachtoffer, Gode tot een welriekende reuk". Wij hebben dus bij dit reukwerk aan de zoenofferande van Christus te denken.

Veel reukwerk wordt Hem gegeven. Veel reukwerk. Zijn er véél zonden in uw gebeden, is er ook véél reukwerk tot ontzondiging.

Veel reukwerk wordt Hem gegeven.. Opmerkelijk, dat er staat: gegeven. Het wijst ons er op, dat al het heilswerk van God uitgaat. God is er het middelpunt en uitgangspunt van. Uit God en door God én tot God zijn alle dingen.

En ziet: daar legt „de andere Engel" dat reukwerk met de gebeden van alle heiligen op het gouden altaar, dat voor den troon is. Gij verstaat de bedoeling. De verzoenende kracht van de dierbare eenige offerande van Christus moet dienen om de gebeden van alle heiligen te doen opstijgen tot God en aangenaam te maken bij God.

„En de rook des reukwerks met de gebeden der heiligen ging op van de hand des Engels voor God". Schoon wordt het uitgedrukt. Merkt gij het wel : de rook des reukwerks gaat voorop. Christus' werk is albedekkend, ook in den hemel. Het borgwerk van Christus gaat voorop en daarin schuilend de gebeden aller heiligen.

En hiermede is het raadsel verklaard ; hoe het mogelijk is, dat uw gebeden, uw zondige gebeden, opstijgen tot God, aangenaam zijn bij God.

Wat wordt Christus zóó dierbaar, ook voor uw gebedsleven! Neen, staak nu uw bidden maar niet, waartoe gij mogelijk geneigd zoudt zijn, ziende op uw onreinheid. Blijf bidden, ziende op den Borg!

Meen intusschen niet, dat van alle „gebeden" zou gelden, dat zij „klimmen voor Gods aangezicht als reukwerk, voor Hem toegericht, als offers, die des avonds branden". God sloeg den rook van Kaïn's offer neer. Althans: wij weten, dat God zijn offer niet aannam. Zie, velen wagen het een „gebed" uit te spreken, terwijl zij den Heiligen Geest wederstaan en Christus verwerpen. Nu, zulk een gebed vindt bij God niet die ontvangst, waarvan onze tekst ons spreekt. Integendeel: Hij vertoornt zich schrikkelijk over degenen, die Hem „naderen met de lippen, terwijl hun hart verre van Hem is".

't Gebed moet worden opgezonden in oprechtheid des harten, in geloofsverbonderiheid aan Christus. Maar dan: meen nimmer, dat uw gebed vruchteloos zou zijn omdat het zoo gebrekkig is of omdat gij geen volkomen geloof hebt. Zeker, in zich zelf aangemerkt is uw gebed verwerpelijk, maar: gij hebt een grooten Hoogepriester in het Huis Gods. Hij heiligt en reinigt de gebeden aller heiligen, van degenen, die met veel gebedsgenade begiftigd zijn af, tot de kleinsten in Sion toe. Ook de gebeden van de nedergebogenen, de armen van geest. Ook de gebeden van de tollenaars, die hun oogen nauwelijks durven opslaan. Ook de gebeden van hen, die nog niet eens logisch een gebed kunnen aaneenvoegen, maar slechts kunnen stamelen en zuchten.

Zij Christus uw toevlucht, zij Christus uw troost in al uw bidden. Verwacht het nooit van uw bidden, maar alleen van Hem. Zelfs uw beste gebeden zijn onvolkomen en met zonde bevlekt. Maar Hij reinigt alle gebeden, in Zijn naam opgezonden, van alle gebrek. Zoek veel, ook in uw gebedsleven, gemeenschap met Christus.

Aan Hem heeft de Kerk alles te danken. Aan Hem heeft zij het te danken, dat haar gebeden opstijgen tot God en aangenaam zijn voor God. Aan Hem heeft zij het ook te danken, dat zij, vaak op ongedachte en onverwachte wijze, tot haar groote verstroosting de verhooring ontvangt van haar gebeden. Christus — Hij is in alles de Heiland der Kerk!

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 juli 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 juli 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's