Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Credo der kerk en de symbolische formulieren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Credo der kerk en de symbolische formulieren

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Woensdag 24 Sept. had een vergadering plaats van de predikant-leden van den G. B. te Utrecht, waarin de Voorzitter refereerde over bovenstaand onderwerp.

Ondanks vele berichten van verhindering, was de opkomst goed. Zooals ook uit de bespreking is gebleken, had het onderwerp de belangstelling der vergadering. Gevolg gevende aan den uitgesproken wensch, nemen wij het referaat in zijn geheel op :

Het Credo der kerk en de symbolische formulieren.

Reeds in 1906 schreef de oud-hoogleeraar Dr J. J. van Toorenenbergen in de inleiding zijner „Symbolische Geschriften" over de crisis, welke de Hervormde kerk heeft door te staan als in geen vroeger tijdperk van haar geschiedenis. (XXXVIII) Hoe hij deze zaak zag?

Eenerzijds zag hij een confessioneele practijk opkomen, welke anderzijds een onoverkomelijk bezwaar moest opleveren : n.l. voor hen, die de practische belijdenis van het evangelisch beginsel der kerk en van hare voortdurende leiding door den Heiligen Geest even onmisbaar achten als 't blijven bij de Evangelieleer. (XXXVIII)

Welbeschouwd ligt het conflict naar deze voorstelling tusschen tweeërlei confessioneel standpunt. Immers de confessioneele practijken, waarvan hij spreekt, kunnen moeilijk anders bedoelen dan de strevingen van de confessioneele groepen, welke opkomen voor de erkenning en handhaving van de belijdenis der kerk. de Drie Formulieren van Eenigheid. (Men denke aan de oprichting der Confessioneele Vereeniging in de 60er jaren, aan de Doleantie, en aan de oprichting van den Gereformeerden Bond).

Deze confessioneelen achten niet alleen terecht, dat de kerk confessioneel bepaald is, maar verdedigen het standpunt, dat zij in den zin van de belijdenis der Drie Formulieren bepaald is, althans behoort te zijn.

De tegengestelde groep, door van T. genoemd, kan confessioneel worden geheeten in ruimeren zin en — in vageren zin — in zooverre zij de practische belijdenis van het evangelisch beginsel der kerk en het blijven bij de Evangelieleer onmisbaar acht.

De eigenlijke bedoehng van Dr v. T. wordt duidelijker, als wij zijn verdediging beluisteren van de „strenge bepaling, die de verklaring eischte, „dat alle de Artikelen en stukken der leer in alles met Gods Woord overeenkomen''" 1^)

Hij wijst er n.l. op, dat de Nationale Synode alle drie jaren bijeen zou komen, en dat daarbij de gewoonte van kracht bleef om in elke zoodanige Synode de belijdenis te herzien. 2^)

Hij wil dus zeggen : Men kan die onderteekening veilig eischen, vooreerst, omdat men geloofde, dat de belijdenis in alles met Gods Woord overeenstemde, en ten andere, omdat de voorgenomen herziening het sein telkens op veilig zou houden.

En nu komt het bezwaar van den Hoogleeraar voor den dag : Nu de herziening en verversching van de belijdenis der kerk sedert eeuwen is achtergebleven, nu hangt de bruikbaarheid van haar oude oorkonden van de wettigheid en de juistheid der onderscheiding tusschen het blijvend Credo en het aan verandering onderworpen dogmatisch samenstel af.

Hier wordt alzoo onderscheid gemaakt tusschen het blijvend Credo en het aan verandering onderworpen dogmatisch samenstel of systeem.

De zacht gewraakte confessioneele practijk neemt derhalve met het blijvend Credo ook het dogmatisch systeem der confessie, terwijl de voorstanders van de practische belijdenis van het evangelisch beginsel dit laatste willen afschudden om alleen bij het blijvend Credo bepaald te worden.

Overigens worden de oude oorkonden niet zonder meer verworpen, al wordt hun bruikbaarheid als geheel ontkend. Immers die bruikbaarheid wordt afhankelijk gesteld van de wettigheid en de juistheid der onderscheiding. Men zal dus wettig en juist onderscheid moeten maken tusschen het blijvende en het veranderlijk dogmatische.

Laten wij de wettigheid en juistheid even rusten, zoo kan men de onderscheiding van de substantie der symbolen, die de confessie uitmaakt, te midden van de accidenteele omschrijving in het algemeen of wil men in beginsel, niet wraken.

Wij zullen allen toegeven, dat het niet gaat om de belijdenisgeschriften, maar om de belijdenis der kerk in die geschriften. Wil men dat de substantie noemen, die de Confessie uitmaakt — daartegen is geen bezwaar. Wie dit niet zou willen erkennen, komt voor een moeilijk probleem, als hij aan het Convent van Wezel denkt, dat van de belijdenis spreekt, terwijl men die tegelijkertijd in de Gallicina, Belgica en in den Catechismus aanwees.

Op dezelfde wijze spreken wij van de gereformeerde belijdenis, welke nochtans in Drie Formulieren, verschillend in ontstaan en formuleering wordt omschreven. Naar de substantie is er slechts sprake van één belijdenis, hoewel de accidenteele omschrijving drieërlei is. Het Credo van ieder der formulieren is hetzelfde.

Indien iemand alleen kennis draagt van den Catechismus, kent hij de gereformeerde belijdenis, al kent hij niet de gereformeerde belijdenisgeschriften, van welke er trouwens nog meer zijn dan de Nederlandsche Geloofsbelijdenis en de Leerregelen tegen de Remonstranten. In die alle zal hij toch weer dezelfde belijdenis, de substantie vinden.

Kan derhalve in beginsel deze onderscheiding worden erkend — en wij constateeren, dat zij door Wezel en door het bestaan der Drie Formulieren erkend wordt, zoodat dit geen punt van discussie kan uitmaken, — van meer gewicht is de vraag, hoe die onderscheiding in concreto zou uitvallen, als men de belijdenis onder dien maatstaf beoordeelt. Deze vraag was niet alleen voor Prof. v. T. actueel, maar zij is het in de hedendaagsche situatie nog altijd.

Men denke aan degenen, die aan de Drie Formulieren wel een historische waarde toekennen als uitdrukking van het zestiende-eeuwsche geloof.  Ook v. T. gewaagde van de oude oorkonden.

Het eigenlijke Credo, de substantie, zooals wij het uitgedrukt vonden, is immers blijvend en daarmede hetzelfde in de zestiende en de twintigste eeuw. Alleen het accidenteele of veranderlijke zou zijn twin­ tigste eeuwsche gestalte, moeten aannemen.

Van T. noemt het een kerkelijke parade, zoo men de belijdenis het voorvaderlijk dogmatisch kleed zou omhangen. (XXXV) Men zou daaruit kunnen concludeeren, dat men het Credo in het gewaad eener nieuwmodische dogmatiek moet vertoonen.

Het maant voorts tot voorzichtigheid, als het Credo inmiddels wordt afgewisseld met het Evangelie, want al kunnen wij deze wisseling in zekeren zin toestaan, ingevoegd in het gewaad eener nieuw-modische dogmatiek kon het ook substantieele veranderingen ondergaan, die misleidend zouden kunnen zijn.

Het is daarom van belang te vernemen, wat men tot de kenmerken van het substantieele Credo en de accidenteele elementen rekent.

Dank zij de omschrijving van Sartorius, waarvan v. T. zich bedient, valt dit niet zoo onaannemelijk uit: het wij gelooven en belijden, de geloofswaarheden, de artikelen des geloofs. (E. Sartorius, Ueber die Notwendigkeit u. Verbindlichkeit der Kirchl. Glaubensbekenntnisse S 39—41).

Sartorius ziet die geloofswaarheden als organische bestanddeelen van de ééne Waarheid van het Hoofd, onder hetwelk alles vereenigd is. (Efeze 1 : 10). Op zich zelf is dat juist, men houde echter voor oogen, dat daarin tevens een theologische beschouwing of een theologisch samenstel wordt gegeven.

Nemen wij thans het Credo in de Ned. Geloofsbelijdenis en derhalve de artikelen, die aanvangen met het wij gelooven en belijden (waaronder zeker ook mogen worden aangeteekend die, welke met één dezer verba aanvangen), dan valt op enkele artikelen na, de geheele belijdenis onder het Credo.

Het accidenteele zal dus in de uitgezonderde artikelen en in de omschrijving van het Credo zelf zijn gelegen. En nu gaat het hierbij natuurlijk niet om letterknechterij, redactioneele wijzigingen en correcties in vorm en uitdrukking, want een ieder kan weten, dat de oude Synoden herhaaldelijk wijzigingen hebben aangebracht.

Accidenteel kan men noemen hetgeen b.v. tegen de Wederdoopers en dwalingen van den tijd is gericht. Daaronder kan men ook verwijzingen naar oude dwalingen rekenen.

Sartorius noemt historische voor- en naredenen, die slechts een inleidende, occasioneele beteekenis hebben en niet tot het symbool zelf behooren. Wel rekent hij tot het symbool de dogmatische, argumenteerende, apologetische en polemische bestanddeelen zonder dat zij evenwel daarom de eigenlijke verbindende substantie der symbolen vormen. (XXXII)

Wel tot het symbool behooren, hoewel niet de eigenlijke verbindende substantie: m.a.w. accidenteel en toch weer niet in volstrekten zin.

Sartorius ziet de dingen in theologisch verband en dat is ook juist.

Intusschen wordt het moeilijk het symbool op de soberheid van het Credo zonder meer terug te brengen, indien men toegeeft, dat de dogmatische, argumenteerende, apologetische en polemische bestanddeelen toch wel tot het symbool behooren.

Laat ons een voorbeeld zoeken. Ik denk aan art. X : Wij gelooven, dat Jezus Christus naar Zijn goddelijke natuur de eeniggeboren Zoon Gods is, van eeuwigheid geboren, enz.

Vergelijken wij daarbij art. XIX over de twee naturen, dan vinden wij daarin genoemde ibelstanddeelen. Stellen wij het sobere Credo daarnaast, zooals dat luidt in het Apostolicum, waarin eenvoudig de heilsfeiten worden genoemd, dan valt het niet moeilijk de opmerking van Sartorius te ver staan.

De genoemde artikelen van de Nederlandsche Geloofsbelijdenis geven heel wat dogmatische, apologetische en polemische argumentatie, waarin ook oudere symbolen zijn verwerkt.

Tevens wordt duidelijk, dat deze bestanddeelen zeker tot het symbool behooren en het is zelfs moeilijk houdbaar, dat zij de substantie niet zouden raken.

Wat is n.l. het geval ? De substantie staat in haar historische belichaming, d. w. z. in het licht van de worsteling der kerk om haar Credo zuiver te bewaren, een worstelirig, welke saamhangt met haar leven en die voortduurt tot op den huidigen dag en zal voortgang hebben, zoolang de kerk op aarde openbaar wordt.

Onderscheiding en scheiding zijn tweeerlei. Theoretisch kan men het Credo van de z.g. accidenteele elementen wel onderscheiden, doch te scheiden zijn zij nimmer.

Wij willen dat zoo straks nog nader toelichten aan het Apostolicum, doch eerst wat anders.

Verstaan wij v. T. goed, dan zou hij de substantie los willen zien van de historische belichaming. Daartegen rijst echter een bezwaar, waarvoor wij niet kunnen wijken op gevaar af voor confessionalisten gehouden te worden.

Laat ik dat practisch trachten te verklaren.

De ervaring is de beste leermeesteres en een iegelijk onzer kan weten, wat de ervaring in zijn leven beteekent. Wij nemen onze geschiedenis mede.

Stellen wij ons voor, dat wij in eigen levensworsteling het essentieele zelf zouden losmaken van de omstandigheden, waaronder wij bestaan, zoodat wij de historie van ons leven in een volkomen negatie deden opgaan, het stond met de opheffing onzer existentie gelijk.

Misschien acht men dit een dwaas voorbeeld, althans een hinkende vergelijking, maar het gaat om de bedoeling.

De kerk is een levende gemeenschap en als zoodanig heeft zij een geschiedenis. Zij staat met haar Credo in de wereld. Haar gansche bestaan in de historie is een openbaring van dat verborgene leven van Christus. In haar existentie wordt de kracht van dat Credo openbaar en verkrijgt het zijn vorm en uitdrukking. De kerk heeft de roeping dat Credo in de wereld te belijden en zuiver te bewaren tegen allerlei geesten, tengevolge waarvan haar symbool wordt uitgebreid met de genoemde argumenteeringen, welke zij in haar worsteling heeft gewonnen.

Zou men dit alles willen afscheiden terwille van het eigenlijk substantieele, dan gaf men tevens de vrucht der historische worsteling prijs.

Dit ware een onttrekken van het Credo aan de werkelijkheid van de existentie der kerk. Want hoezeer men ten deele met recht van de veranderlijke elementen in deze historie kan gewagen, men zal niet kunnen ontkennen, dat de mensch niet verandert. Vorm en naam mogen verschillen, uit een oogpunt van beginsel gezien, komen altijd weer dezelfde ketterijen voor den dag.

Men spreekt van de worsteling met het Hellenisme en inderdaad valt de historie van het oudste Christendom tot aan de Reformatie onder dat aspect. In de reformatie kwam de kerk zegevierend uit die worsteling te voorschijn en verrijkt met de ervaring der eeuwen! Zij vond haar Credo terug en bracht het uit zijn scolastieke vermenging klaar en duidelijk naar voren. Dit geschiedde overigens niet onbewust. Calvijn zag klaar in, dat God Zijn kerk door de eeuwen heen in stand had gehouden. Hij zag haar in haar worsteling en dit gaf hem een helderen blik op haar historisch bestaan als openbaring van het lichaam van Christus.

Hij had ook een helder gezicht op de dwalingen van zijn tijd en zoo werd hij de theoloog der reformatie, die de theologie haar wortel in de religie, haar regel in Gods Woord, en haar eigen methode aanwees. Bovendien kon hij haar in het licht der historie stellen en verkreeg zij dien rijkdom van dogmatische, apologetische en polemische argumenteering, die haar kenmerkt en zich ook afspiegelt in de reformatorische symbolen.

Onder dit aspect kan men het te meer betreuren, dat de symbolische formulieren sedert 1618/19 hun regelmatige herziening hebben gemist.

Men zou kunnen onderstellen, dat — zoo dit niet ware geschied — de voortgaande worsteling der kerk om haar Credo ook haar weerspiegeling zou hebben gevonden in de formuleering.

Thans spreekt men van een zestiendeeeuwsch gewaad en zou men het substantieele Credo er uit willen lichten om het dan al of niet in hedendaagschen stijl te formuleeren. Het zou haast den schijn hebben van een van voren af aan beginnen en in zooverre zou het een negatie van zoovele eeuwen historie beteekenen. Ter wille van de historie der laatste eeuwen, inzonderheid der laatste eeuw, waarvan de vrucht in het kerkelijk symbool niet tot uitdrukking kwam, zou men ook de vrucht van 15 eeuwen loslaten.

Stel al, men zou het Credo in zijn sobersten vorm formuleeren, dan toch kon men verwachten, dat de gansche dogmienhistorie zich zou repeteeren, omdat wellicht alle misvattingen en dwalingen zich andermaal zouden voordoen. De mensch toch blijft dezelfde.

blijft dezelfde. S. (Wordt voortgezet.)


1) Onderteekeningsformulier Synode. van de Dordtsche

2) Kerkordening van Dordrecht (1619). Art. 50-

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 oktober 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

Het Credo der kerk en de symbolische formulieren

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 oktober 1941

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's