Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Woord

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Woord

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Heilige Schrift is Gods Woord. Men kan dat echter niet zonder meer omkeeren : Gods Woord is de Heilige Schrift.

Dit laatste zou beteekenen, dat er buiten de Schrift geen Woord Gods meer zou zijn. Alle Woord Gods, alle openbaring zou dan in de Heilige Schrift besloten zijn.

Dat strijdt in de eerste plaats reeds tegen de Schrift zelf, die betuigt : er is nog zooveel te melden, dat, indien het alles werd opgeteekend, de wereld de boeken niet zoude kunnen bevatten. (Joh. 21 : 25).

Daaruit blijkt, dat de Heilige Schrift slechts een deel bevat van wat de apostelen zouden hebben kunnen mededeelen.

Dan leert de Schrift, dat God Zich openbaart in de werken der schepping en onderhouding der wereld. De gansche wereld is vol van het Woord Gods, ook al verstaan wij daarvan nog zoo weinig. Zoo staat het Ook met de geschiedenis. Dat is trouwens in schepping en onderhouding begrepen.

Het kan dus duidelijk zijn, dat men Gods Woord niet tot de Heilige Schrift kan beperken, als wij opmerken, wat zij zelf ons omtrent de openbaring Gods leert.

Dat is echter nog niet alles, want zij leert ons nog meer. Het voornaamste werd nog niet genoemd, althans niet dan zijdelings.

Immers in den Christus heeft God zich op een volkomene wijze geopenbaard. In Hem woont al de volheid Gods lichamelijk. Wie Mij heeft gezien, heeft den Vader gezien. Hij is het uitgedrukte beeld der goddelijke zelfstandigheid.

Zoo overtreft de Godsopenbaring in Christus alle openbaring door de schepping en de Heilige Schrift.

Hij is niet alleen de hoogste Profeet en Leeraar, maar Hij is ook het middelpunt en de inhoud der Schrift. Zijn eigen mond heeft gesproken : Onderzoekt de Schriften, want die zijn het, die van Mij getuigen. Zoo spreekt het hoogste Gezag niet alleen van de Schriften, maar ook geeft Hij hierin een goddelijk onderricht omtrent den inhoud. Hij wijst er op, dat wij Hem in de Schriften moeten vinden, daar zij toch van Hem getuigen.

Dit alles legt derhalve een nauw verband tusschen de Schrift en den Christus. Wij lezen ook, dat de Heilige Geest de Geest van Christus wordt genoemd. Op zich zelf reeds legt dit een nauw verband tusschen Christus en de kennis van Christus, mitsdien tusschen de openbaring en Hem, die onze hoogste Profeet en Leeraar genoemd wordt.

Wij weten ook, dat Christus het Woord wordt genoemd. Hij is het levende Woord Gods, dat bij God was en God was (en is). (Vgl. Joh. 1:1). De Heilige Schrift is het Woord, dat God door de profeten heeft gesproken.

Het Woord, dat God door de profeten heeft gesproken, kan dus niet los zijn van Hem, die het Woord Gods van eeuwigheid is.

Dat moet dus hetzelfde Woord Gods zijn. Evenals het eeuwige Woord Gods de gestalte eens dienstknechts heeft aangenomen in Zijn vleeschwording, heeft het in de Heilige Schrift een nederige gestalte aangenomen. Als God door de profeten spreekt, bedient Hij zich van menschen, van menschelijke taal, woorden, beelden, gedachten. Dat mag toch wel een nederige gestalte worden genoemd. De hemelen kunnen Gods heerlijkheid niet bevatten en welk een nederbuigende daad Gods, om zulk een nederigheid aan te nemen in de openbaring van Zijn Woord.

Daarom noemden wij deze nederige gestalte op zich zelf reeds een profetie van de dienstknechtsgestalte, welke de Zone Gods zou aannemen om den wil des Vaders te volbrengen in het werk der verzoening en verlossing.

Hoeveel te meer mag dat gerechtvaardigd heeten, als de Christus zelf zegt : die zijn het, die van Mij getuigen.

Het Woord, dat vleesch werd, nam dus in het profetische Woord gestalte aan, bediende zich daarvan om zich bekend te maken als de Verlosser die komen zou.

De belijdenis, dat de Schrift Gods Woord is, bevat in dien zin het getuigenis, dat de Heilige Schrift het geopenbaarde Woord, dus het Woord, Christus' openbaring is. Christus is als hoogste Profeet de Openbaarmaker en ook de Geopenbaarde.

Hij is het Licht der wereld, verlichtende een iegelijken mensch, komende in deze wereld. (Joh. 1). Daar ligt in, dat alle kennis door Hem is, zoodat dit niet minder geldt van de kennis aangaande God.

Die openbarende werkzaamheid van het eeuwige Woord gaat uit in de schepping, in de openbaring en in de vleeschwording.

Zoo behoeft men naar het verband tusschen de Schrift en den Christus niet te zoeken, maar het is voor de waardeering der Heilige Schrift van groote beteekenis er op te letten.

Het behoort ons trouwens genoeg te zijn, dat Christus zelf zoo over de Schrift heeft gesproken.

En aangezien het verband zoo ligt, moet er ook verband zijn tusschen het geloof in de Schriften en het geloof in den Christus. Het geloof is aan de Schrift gebonden, omdat het aan den Christus der Schriften is gebonden.

Het geloof is geloof niet alleen aan het Woord Gods, maar ook in het Woord Gods. Het kan dus niet anders, of het geloof in het door de profeten gesproken Woord Gods is hetzelfde als het geloof in het levende Woord Gods.

Alleen, — en daarop komt het aan —, dan kan de Schrift geen doode letter zijn, maar het levend getuigenis van den Christus. Het is Christus zelf, die Zijn Woord door Zijn Geest levend maakt in onze harten, zoodat wij Zijn stem daarin beluisteren.

De belijdenis der kerk aangaande de Heilige Schrift hangt wezenlijk samen met haar belijdenis van den Christus. Zij kent den Christus door Zijn Woord en Geest en daarom kent zij Hem, zooals Hij zich in de Heilige Schrift heeft geopenbaard.

Het geloof in Christus kan dus nimmer losgemaakt worden van de Heilige Schrift, want ook de Schrift is door Hem en tot kennis van Zijn zaligheid.

In onzen tijd wordt veel over het geloof en de openbaring in Christus gesproken. Christus, openbaring, de kerk, men gevoelt het weer meer en meer, het hangt nauw samen, is in den grond der zaak één, zoodat wie kerk zegt, Christus zegt. Immers is de kerk het lichaam van Christus. En zij kan dat niet zijn, als Christus zich niet openbaart. Zoo wijst openbaring weer naar de Schrift.

De belangstelling is inderdaad méér op de kern gericht, dan dit in de voorafgaande tijden wel het geval is geweest. God openbaart zich in Christus en in Hem alleen, zoo klinkt het. Dat drijft weer naar de Heilige Schrift.

En toch is er in dit alles nog een zoeken en tasten. Velen zijn zoo gewoon geworden de Heilige Schrift als de oorkonde der openbaring te zien, en dan ligt daar een tweeheid : de Godsopenbaring in Christus en de oorkonde.

Tusschen Christus en het geschreven Woord is nog een distantie. Daar ligt nog wat tusschen den levenden Christus en de doode letter.

Welnu, dat is ook zoo. Er is een weg van Christus naar het geschreven Woord, dat is de openbarende daad van God in Christus zelf. Daarom is Hij de Christus der Schriften.

Zoolang er distantie is tusschen Christus en den mensch, zal diezelfde distantie zijn tusschen den mensch en de Heilige Schrift. Doch als door den Geest van Christus het Woord gaat leven in onze harten, zullen wij Hem in dat Woord vinden en belijden als den Christus der Schriften. Dan is de Schrift niet meer een doode letter voor ons, maar het levend getuigenis van het Woord, dat vleesch is geworden en onder ons heeft gewoond. Dan hooren wij Zijn stem in het profetische Woord en wij gelooven in dat Woord, omdat wij in Hem gelooven, want Zijn schapen hooren Zijn stem en zij volgen Hem.

De nauwe betrekking tusschen de Heilige Schrift en het vleeschgeworden Woord wordt derhalve heel eenvoudig en doeltreffend uitgedrukt in de spreekwijze : de Christus der Schriften.

Daar is niet een geloof in den Christus, dat buiten de Schrift om of boven de Schrift uitgaat, hetwelk nochtans den Christus der Schriften zou omhelzen.

Wij willen niet beweren, dat God niet machtig zou zijn om Zijn Christus buiten het geopenbaarde Woord om bekend te maken in een menschenhart. Hoe anders zouden wij de Heilige Schrift hebben, want God is toch altijd de eerste geweest. Gelijk Hij begonnen is met Zich aan den mensch bekend te maken, zou Hij buiten alle betrekking van de prediking om aan iemand Zijn wederbarende kracht kunnen bewijzen.

Doch alleen het bevel van Christus : „predikt het Evangelie aan alle creaturen" en de herhaalde vermaning om het Woord te bewaren, zijn voldoende oim te bewijzen, dat Christus door het geopenbaarde Woord wil gekend zijn, waartoe het ons ook gegeven is.

Daarin komt Gods onze zwakheden te hulp, omdat de kerk in den Christus der Schriften een fundament van de eenigheid des geloofs in den eenjgen en van God geopenbaarden Christus heeft. Door Zich getrouw te houden aan dat beeld, zal de kerk ook alle leer van een Christus, die de Christus niet is, kunnen onderscheiden en afweren.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 oktober 1941

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's

Het Woord

Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 oktober 1941

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's