Het fundament der apostelen en profeten
Daar is een schijnbare tegenspraak in het woord van den apostel Paulus aan de Corinthiërs (1 Cor. 1 : 10 en 11) „Naar de genade Gods, die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester het fundament gelegd, en een ander bouwt daarop. Maar een iegelijk zie toe, hoe hij daarop bouwt.
Want niemand kan een ander fundament leggen dan hetgeen gelegd is, hetwelk is Jezus Christus".
Hier is tweemaal sprake van fundament, of eigenlijk is hier sprake van twee fundamenten, n.l. het fundament, dat Paulus heeft gelegd en het fundament, dat gelegd is, n.l. Jezus Christus.
Duidelijk is, dat het fundament, hetwelk Paulus heeft gelegd, een andere beteekenis heeft dan het fundament Jezus Christus. Anders toch zou Paulus zich tegenspreken en wel tegenspreken op een punt, waarvoor hij anderen waarschuwt. Hij zou een fundament gelegd hebben, ofschoon hij zegt, dat niemand een ander fundament kan leggen dan hetgeen gelegd is, n.l. Jezus Christus. Daarom kan hij niet hetzelfde fundament bedoelen.
Het fundament, dat Paulus gelegd heeft, zet het fundament Jezus Christus niet op zij, want het is niet denkbaar, dat Paulus zichzelf zou schuldig maken aan hetgeen hij anderen als een onmogelijke zaak voorstelt. Immers niemand kan een ander fundament leggen dan hetgeen gelegd is.
Zoo eischt het dus nadere verklaring. Er is een fundament gelegd, n.l. Jezus Christus. Paulus heeft ook een fundament gelegd. Eén zaak behoeft geen nadere toelichting. Jezus Christus is het fundament van het gebouw, dat Gods genade doet rijzen. Hij is het doof God zelf gelegde fundament : de Weg, de Waarheid en het Leven. Hij is de deur der schapen. Wij dan gerechtvaardigd zijnde. hebben vrede bij God door Jezus Christus. (Rom. 5:1).
God heeft zich een huis bereid. Paulus spreekt daarover in verscnillenae brieven : de woonstede Gods. Ef. 2). In dit hoofdstuk : Gods gebouw zijt gij. (1 Cor. 2). De brief aan de Hebreën ( 3 : 9 ) merkt op, dat het huis Gods het eigen huis van Christus is, omdat hij de Zoon is. Abraham verwacntte de stad, die fundamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is.
De fundamenten rusten in God zelf, want Christus is het fundament, op Wien het gansene Godsgenouw rust. Dat gebouw is een levend gebouw. Paulus zegt tot de gemeente : „Gods gebouw zijt gij". Daarom wordt het een huis genoemd, dat huis ziet dan met op een bouwwerk van steenen, maar huis Gods beteekent de huisgenooten Gods, degenen, die God tot zich in Christus vergadert, de familia Christi, d.i. het huisgezin van Christus. Hij wordt immers de eersteling onder vele hroederen genoemd. Hij is door God tot een Hoofd der gemeente gezet.
Indien Christus het fundament van het Godsgebouw wordt genaamd, is dat in een zoo geheel eenigen zin, dat Paulus niet zonder redenen kan zeggen, dat niemand een ander fundament kan leggen.
Wat kan Paulus nu bedoelen met het fundament, dat hij als een wijs bouwmeester heeft gelegd ?
Deze vraag brengt ons bij de apostolische roeping. Krachtens deze roeping toch spreekt Paulus. Deze roeping is zoo bijzonder als het apostelambt der Twaalven. Op dit bijzondere am'bt hebben wij reeds eerder gewezen. Het ambt werd niet voortgezet. De lediggevallen plaatsen der apostelen werden niet door anderen ingenomen. De Twaalf apostelen nemen in het werk Gods een geheel eenige plaats in. Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zoo zend Ik ulieden, heeft de Heere gezegd. (Joh. 17 : 18). Christus is de Apostel en Hoogepriester. (Hebr. 3 : 1). Hij is de Gezondene des Vaders. En als Hij Zijn Middelaarswerk op aarde heeft vervuld, wordt Hij opgenomen aan de rechterhand des Vaders.
Doch, zooals boven reeds werd opgemerkt, het huis Gods is de levende gemeente des Heeren, de vergadering der ware Christgeloovigen. Christus vergadert die uit alle geslachten der aarde. Dit werk der toevergadering gaat door alle tijden heen.
En hoe was het nu bij de hemelvaart des Heeren. Een gemeente van honderd en twintig discipelen was bijeen, biddende en wachtende naar het Woord des Heeren.
Het bevel des Heeren : Gaat dan henen, onderwijst alle volkeren, dezelve doopende in den Naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes (Matth. 28 : 19), wijst echter op de kerk, die daar in den schoot der menschheid als verborgen ligt. „Ik heb nog andere schapen, die van dezen stal niet zijn".
Deze zal Hij ook toebrengen. (Joh. 10 : 16). Zoo bepaalt het Woord des Heeren ons bij de toebrenging der Zijnen.
Dit werk der toebrenging zal door den Christus worden volbracht, terwijl Hij zelf is gezeten aan de rechterhand Gods.
Tot dit werk nu heeft Hij Zijn Heiligen Geest uitgestort, opdat Hij woning make op aarde. En welke is nu de woning des Heiligen Geestes ? Dat is de gemeente van Christus. De Pinkstergeschiedenis laat dit zeer duidelijk zien. Het was op een iegelijk van hen.
De openbaring van het lichaam van Christus op aarde, dat is de kerk, en de uitstorting des Heiligen Geestes, hangen dus saam als een werk der toebrenging.
In dit werk nu neemt het apostelschap der Twaalven een bijzondere plaats in. Zij zullen het fundament leggen van de kerk, zooals die op aarde in de Nieuw-Testamentische bedeeling zal verschijnen. In dien zin spreekt Paulus als hij zegt : ik heb als een wijs bouwmeester het fundament gelegd. Hij schrijft zich zelf ook niet te veel toe, als hij zich een wijs bouwmeester noemt, want hij is zich bewust een geroepen apostel en dienstknecht van Christus en door den Heiligen Geest geleerd te zijn.
Christus is het fundament van het Godsgebouw. De apostelen hebben het fundament der Christelijke kerk gelegd. Daaromtrent worden wij bijzonerlijk onderricht door de Handelingen der Apostelen, waarom zij ook zoo genoemd zijn, en voorts door de brieven. Het is ook Paulus niet ontgaan, dat hij daarin een groot aandeel mocht hebben. Hij was een uitverkoren vat om het Evangelie onder de heidenen te verkondigen.
Hij erkende deze roeping als een apostolische, waarin ieder der apostelen zijn taak en werk was beschoren. Daarom wilde hij niet op eens anders fundament bouwen. Hij trok uit in de heidenwereld om fundamenten te leggen, waar de kerk nog niet geopenbaard was.
Deze apostolische taak en roeping om het fundament der wereldkerk te leggen, verklaart het bijzonder karakter van net apostelscnap der twaalven. Zij hebben het fundament gelegd en zij lieten het werk op Gods tijd achter met de vermaning van Paulus : Maar een legeiijk zie toe, hoe hij daarop bouwt.
Het werk der apostelen was gereed. Hel ambt werd niet oneer voortgezet, d.w.z. niet meer door de Twaalf, maar ook niet door andere Twaalf, die in hun plaats die roeping zouden vervullen.
Immers zij hebben bet fundament gelegd, waarop de wereldkerk gedurende de eeuwen zou verrijzen.
Toen de apostelen waren opgeroepen door Hem, die hun tot dit werk zelf had geroepen, in hun apostelambt gezet en daartoe onderricht en met kracht uit den hooge had toegerust, was de kerk als wereldkerk gefundeerd. Zij verrees op het fundament en zij had onder de leiding der apostelen vorm en gestalte aangenomen, de ambten ontvangen en geleerd, hoe daarin te dienen.
En toch heeft de Heere de kerk niet zonder de leiding en voorlichting der apostelen gelaten, als zou zij in later eeuwen derven, wat Hij aan de oudste kerk heeft geschonken.
De apostolische arbeid der fundatie is tweeledig : Hij omvat de zending en de institueering of inrichting der kerk. Het een volgt uit het ander. Waar God Zijn kinderen vergadert, ontstond een gemeente. Deze echter moest naar haar aard openbaar worden en een orde aannemen, welke daarmede overeenkomt. Die orde is ambtelijk, de orde der ambten betreffende den dienst des Woords, de regeering der kerk en den dienst der barmhartigheid.
De kerk heeft een dienende roeping, dienende in den Dienst van haar Hoofd en Heere. Daarin hebben de apostelen haar onderwezen. Zij lieten een kerk achter, die deze dingen geleerd had. Zij vielen weg. De kerk stond als de getuige des Heeren. Zij stond in de wereld als de openbaring Zijns lichaams met het gezag en de waardigheid, welke zij als zoodanig ontvangen heeft, onder haar Hoofd in de hemelen, die haar door Zijn Woord en Geest regeert. Geen machten of kerkvorsten op de plaats der apostelen, maar ambten en bedieningen naar de instelling der apostelen.
Waar is dan die leiding en voorlichting der apostelen, zoo deze toch gestorven zijn en dat zonder opvolging van andere personen ?
In het woord der apostelen. Dat woord bleef bewaard. Heeft Christus niet gezegd : Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor degenen, die door hun woord in Mij gelooven zullen. (Joh. 17 : 20).
De onderscheiding van degenen, die door hun woord gelooven zullen, geeft duidelijk te kennen, dat Christus met dezen het oog heeft op de apostelen. Dat wordt ook bevestigd als Hij de woorden : „degenen, die Gij Mij gegeven hebt", zoo vaak gebruikt in dit hoofdstuk : 17 : 9, 11, 12, 22, 24). Dit ziet kennelijk op de Twaalf. „Die door hun woord in Mij gelooven zullen", ziet op het woord der apostelen en omvat de gansche Christenheid der eeuwen. Christus heeft alzoo Zijn gezag reeds van te voren aan het apostolische woord gebonden, aan dat woord een groote roeping toegekend. Ik heb hun Uw Woord gegeven. (Joh. 17 : 14). Met dat Woord is het gansche Nieuwe Testament aangeduid.
Dat Woord is bij wijze van uitdrukking het bestek voor de kerk. Het fundament is door de apostelen gelegd en een ander bouwt daarop. Maar een iegelijk zie toe, hoe hij daarop bouwt. De apostelen hebben gezien, hoe de menschen daarop bouwen en Paulus geeft daarvan een beeld. Zij hebben de bouwlieden vermaand, zij hebben hun geleerd, hoe gebouwd moet worden en hoe niet. Zij lieten hun woord en gezag gelden, als het verkeerd ging, gelijk de brieven aantoonen. Zij wezen altoos weer op den goddelijken Bouwmeester en het werk der bediening. Daarom is hun woord nog altijd een lichtende lamp en een richtsnoer, hetwelk de kerk niet dan tot haar schade en verwereldlijking kan laten varen. Dat apostolische woord is niet minder Gods Woord, omdat het Gods werk is en door Zijn Geest gedreven.
In dit licht kunnen wij ook verstaan, wat het zeggen wil, dat Christus Zijn kerk bouwt op het fundament der apostelen en profeten. Dat fundament ziet op de openbaring der kerk op aarde. De aardsche kerk zal op dat fundament staan. Zich overeenkomstig dat bestek openbaren. Daarin haar richtsnoer en regel hebben. Alzoo is de wil van Christus.
Apostelen en profeten. De apostelen worden eerst genoemd. Daar staat niet : het fundament der profeten en apostelen, maar andersom : der apostelen en profeten. De Christelijke kerk richt zich voor haar aardsche openbaring naar het woord der apostelen. Dat geeft echter geen recht om de profeten (zeg het Oude Testament) te veronachtzamen, gelijk sommigen doen.
Het is loch weer hetzelfde fundament. De apostelen hebben voortgebouwd aan het profetisch fundament. De door de profeten gelegde grondsteenen zijn niet weggeruimd, maar zij bleven vaste bestanddeelen van het fundament der wereldkerk. Apostelen en profeten hebben een gezamenlijke roeping vervuld aan het fundament der kerk. Zij werden door één Geest geleid bij dat werk.
De kerk staat op het fundament der apostelen en profeten. En wie daarop bouwt, zie toe, dat hij op dat fundament blijft, want anders zakt zijn bouwwerk in de diepte. De kerk kan de profetische grondsteenen niet missen : m.a.w. zij kan niet zonder het profetische en apostolische Woord, niet zonder de gansche Schrift, Oude en Nieuwe Testament.
Ook daarin zijn de apostelen voorgegaan, zooals zij van Christus geleerd waren.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 december 1941
De Waarheidsvriend | 6 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 december 1941
De Waarheidsvriend | 6 Pagina's