Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de historie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de historie

Luthers verklaring van Paulus' Brief aan de Galaten

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

De innige band tusschen Paulus en de Galaten Vers 12—20.

Hoofdstuk IV.

De innige band tusschen Paulus en de Galaten Vers 12—20.

Vervolg vers 13 en 14.

Het menschelijk verstand ergert zich aan de zwakheid des vleesches bij de Godzaligen. Daarom prijst Paulus de Galaten zoo hoogelijk, omdat zij aan hem geen aanstoot genomen hebben, doch hem opnamen als een engel, ja zelfs als Christus Jezus.

De nederige verschijning des kruises wordt door Christus zelf bevestigd in Mattheüs 11 vers 6, waar Hij zegt : „En zalig is hij, die aan Mij niet zal geërgerd worden".

En het is een zaak van beteekenis, dat zij, die in Christus gelooven. Hem zien als den Heer over alle dingen en als den Heiland der wereld, omtrent wien gezegd wordt, dat Hij de ellendigste was van alle menschen, een man van smarten en veracht door een ieder. Hij is door allen gehaat, en veroordeeld tot den dood des kruises, en wel door Zijn eigen volk, voornamelijk door de meest vooraanstaande en verstandige lieden.

Het is, zeg ik, een zaak van beteekenis, dat men zich door de grootste ergernis niet van zijn stuk laat brengen, en in staat is, den gegeeselden en versmaden Christus hooger te achten dan alle schatten der rijken, alle heerschappij der machthebbers en alle zoogenaamde wijsheid van vele leeraars.

In dit verband noemt Christus zalig alle degenen, die zich aan Hem niet ergeren.

Paulus heeft het niet alleen over uitwendige aanvechtingen, waarover wij reeds gesproken hebben, maar ook over innerlijke, welke van geestelijken aard zijn.

We denken hier aan Christus in den hof van Gethsémané, en aan hetgeen Paulus zelf zegt in 2 Corinthe 12 vers 7 : „Opdat ik mij door de uitnemendheid der openbaringen niet zou verheffen, zoo is mij gebleven een scherpe doorn in het vleesch, namelijk een engel des Satans, dat hij mij met vuisten slaan zou, opdat ik mij niet zou verheffen".

Wie met deze geestelijke aanvechtingen geplaagd wordt, kan moeilijk door wellust overvallen worden.

Ik merk dit terloops op, omdat de papisten dezen tekst aldus willen trachten uit te leggen.

Er is hier echter sprake van een geestelijke aanvechting.

't Staat dus vast, dat de apostelen, behalve lichamelijke en uitwendige, ook aanvechtingen van geestelijken aard hebben gehad. In 2 Corinthe 7 vers 5 spreekt de apostel over „strijd van buiten en vrees van binnen". Waarom zegt Paulus echter, dat de Galaten hem niet veracht hebben ?

Want zij verachtten hem wel degelijk, wijl zij van het Evangelie waren afgevallen. Paulus geeft zelf de verklaring.

Hij zegt namelijk : toen ik u voor het eerst het Evangelie verkondigde, hebt gij lieden niet gedaan, zooals de meeste anderen, die zich aan mijn zwakheid en aanvechtingen ergerden, en die mij verachtten en smadelijk bejegenden. Het menschelijk verstand ergert zich nu eenmaal aan de verachtelijke verschijning des kruises ; het houdt degenen, die anderen troosten, helpen en raden willen, voor dwaas. De menschelijke rede vindt het dwaas, dat menschen, die zich beroemen op hun gerechtigheid en hun overwinning over zonde en dood, en die verzekerd zijn van de zaligheid en het eeuwige leven, toch bedroefd, bedrukt en veracht kunnen zijn.

Het komt voor, dat zij, die anderen de eeuwige goederen toezeggen, zelf ellendig door de wereld gaan. We lezen daarvan op verschillende plaatsen.

Psalm 22 vers 7 : „Ik ben een worm en geen man, een smaad van menschen, en veracht van het volk".

En vers 12 : „Zoo wees niet verre van mij ; want benauwdheid is nabij ; wijl er geen helper is".

Het is dus wel een lofprijzing, wanneer Paulus tot de Galaten zegt, dat zij zich aan de zwakheid en aanvechtingen van den apostel niet hebben geërgerd, maar hem welwillend hebben behandeld.

Deze deugd der Galaten wordt door den apostel ten zeerste geprezen, en het is zijn wensch, dat zij onder alle menschen bekend zal worden.

Terwijl hij echter hoog opgeeft van de Galaten over hun vroegere houding, geeft hij intusschen toch ook te kennen, dat zij thans valsche apostelen bejegenen op een wijze, zooals hem vroeger te beurt is gevallen.

Hieruit kan dus de conclusie worden getrokken dat de valsche apostelen in den grond van de zaak bij de Galaten dus hooger aangeschreven staan, dan Paulus, wijl zij zich van hem hebben afgewend, zich door anderen latende verleiden.

Welke was dan uw gelukachting ? Vers 15.

Het is als wil de apostel zeggen : wat waar ge destijds gelukkig ! En hoe werdt ge geprezen !

Op deze wijze wil hij zijn bittere woorden verzachten, omdat hij vreest, dat de Galaten daaraan geërgerd zouden worden. Te meer, wijl hij wist, dat de valsche apostelen zijn woorden lasteren en boosaardig uitleggen zouden. Want het behoort nu eenmaal tot den aard van dergelijke adders, om woorden, die opkomen uit een oprecht en Godvruchtig gemoed, verdacht te maken, te belasteren en te verdraaien. Veelal verkeert men ze zelfs in het tegendeel.

Door alzoo vriendelijk te spreken, wil Paulus voorkomen, dat de valsche apostelen gelegenheid krijgen om zijn woorden bedriegelijk te verdraaien. Hij wil hun die mogelijkheid ontnemen.

Want ik geef u getuigenis, dat gij, zoo het mogelijk ware, uw oogen zoudt uitgraven, en mij gegeven hebben. Slot vers 15.

Zoo prijst de apostel de Galaten. Hij zegt : gij hebt mij niet alleen met de grootste vriendelijkheid en hoogachting behandeld, maar wanneer het noodig geweest zou zijn, zoudt ge uw oogen voor mij gegeven heb­ben. Ge zoudt uw leven voor mij ingezet hebben.

Inderdaad hebben de Galaten hun leven voor Paulus gewaagd, toen zij hem vriendelijk opnamen, want het was toen nog een daad, welke door de gansche wereld veroordeeld werd. Zij laadden inamelijk den haat van joden en heidenen op zich.

Zoo is ook heden ten dage de naam van Luther wel de meest gehate in de geheele wereld. Mij te prijzen is erger, dan de zonde van afgodendienaars, hoereerders, moordenaars, dieven, enz.

De Galaten moeten dus wel een groote kennis van de leer van Christus en het geloof gehad hebben, wanneer zij den door gansch de wereld gehaten Paulus gastvrij ontvingen, zichzelf aan vele gevaren blootstellend.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 december 1941

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's

Uit de historie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 18 december 1941

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's