Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Door het geloof alleen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Door het geloof alleen

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De rechtvaardigmaking door het geloof alleen (Sola fide). Dat was het kort begrip der Reformatie. De nieuwe leer, welke nochtans niet nieuw was. Zij deed zich alleen nieuw voor tegenover de Roomsche werkheiligheid. Men had evenwel en misschien zelfs wel beter door genade alleen (Sola gratia) kunnen zeggen. Mogelijk zou dat een goede bescherming geboden hebben tegen verschillende euvelen, die zich in het reformatorisch Christendom en zijn theologische beschouwingen hebben voorgedaan en zich ook in onzen tijd voordoen. Zoo leven nog altoos antinomiaansche geesten, die niet alleen alle werkheiligheid schuwen, maar ook de werken des geloofs verachten, die toch een vrucht der genade zijn en het geloof bevestigen. Uitvoerig spreekt de apostel in den brief aan de Galaten over de werken des vleesches en de werken des Geestes. Wandelt door den Geest en volbrengt de begeerlijkheid des vleesches niet. Want het vleesch begeert tegen den Geest, en de Geest tegen het vleesch ; en deze staan tegen elkander alzoo, dat gij niet doet, hetgeen gij wildet. Maar, indien gij door den Geest geleid wordt, zoo zijt gij niet onder de wet. (Gal. 5 : 16 vv.) Het is wel zeer duidelijk, dat Paulus hier geen antinomiaansche gezindheid leert, al zegt hij: zoo zijt gij niet onder de wet. Immers, als hij de vruchten des Geestes genoemd heeft (vs. 22) dan zegt hij : Tegen de zoodanigen is de wet niet. Hij bedoelt kennelijk : als gij door den Geest wordt geleid, zoo veroordeelt u de wet niet, welke n.l. wel de werken des vleesches veroordeelt.

Waar een waarachtig geloof is, daar zal ook de strijd tusschen vleesch en Geest gekend worden en dat is op zich zelf reeds een werk des geloofs. Doch die van de werken des Geestes niet weten wil, die bant den Geest uit en laat de heerschappij aan het vleesch.

Het leven van dezulken is dan ook vaak heel arm aan de liefde, de blijdschap, den vrede, de lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid en matigheid, welke de apostel als vruchten des Geestes roemt. Hardvochtig en liefdeloos is vaak hun oordeel zelfs over vrouw en kind.

Men zal zeggen, dat wij in zulke gevallen met excessen van doen hebben. Dat is ook zoo, doch dan is het toch een exces der eenzijdigheid, waaraan het antinomianisme uitdrukking geeft. De eene eenzijdigheid roept in dit aardsche leven gewoonlijk de andere op. Tegen een wettische vroomheid, die zoo gemakkelijk weer in werkheiligheid ontaardt, keerde zich het protest, dat in het andere uiterste verviel. Goed, maar dit andere uiterste is ook weer een eenzijdigheid. Inderdaad wordt men dikwijls van de eene eenzijdigheid in de andere geworpen, terwijl de breede stroom, des levens daar midden doorgaat. Was het niet reeds de oude Aristoteles, die op het juiste midden wees ? En toch kan hij onze man niet zijn. Het gaat hier niet om een gulden middenweg, maar om het leven des geloofs naar de werking van den Heiligen Geest. Werkheiligheid is veroordeeld, omdat zij het werk van Christus aanrandt en antinomianisme doet te kort aan het werk van den Heiligen Geest. Werkheiligheid legt een beginsel der gerechtigheid in den mensch. En een geloof zonder de werken des Geestes is dood. Het kan niet zalig maken. (Vgl. Jacobus 2 : 14 en 26). Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, zoo is ook het geloof zonder de werken dood.

De Geest, die het geloof werkt, werkt ook de gehoorzaamheid des geloofs. Het vleesch echter staat tegen de werken des geloofs, omdat het strijdt tegen den Geest. Daaruit volgt ook, dat de werken des geloofs niet op verdiensten mogen bogen. Maar het is Gods genade, dat zij worden toegerekend, zooals zij Abraham en Izak werden toegerekend. Daarop wijst Jacobus en Paulus noemt de werken des geloofs vrucht des Geestes, m.a.w. zij worden uit den Geest geboren. De rechtvaardige zal uit het geloof leven en zoo leeft hij ook uit de vrucht des geloofs. De vrucht des geloofs is zijn leven. En zoo kan de apostel Jacobus zeggen : Ziet gij dan, dat een mensch uit de werken gerechtvaardigd wordt en niet alleenlijk uit het geloof? (vs. 24). En nu moet men daaruit weer niet besluiten : ziet gij wel, dat het kort begrip der Reformatie, het Sola fide, niet juist is, want Jacobus zegt het tegengestelde.

Deze conclusie zou een verkeerde zijn, want de Reformatie streed tegen de Roomsche leer der werkheiligheid en Jacobus strijdt tegen een dood geloof.

De Reformatie heeft niet gestreden voor een dood en ongeestelijk geloof. Daarvan kan haar belijdenis getuigen : denk maar aan den Catechismus, als deze handelt over de dankbaarheid. En van waar dan de nadruk op leer en leven ? Vanwaar de kerkelijke tucht en de Christelijke ethiek, welke bij Calvijn geheel saamhangt met de leer des geloofs en daaronder behandeld wordt ?

Men moet die ook niet van elkander los maken, zooals dat tegenwoordig bij velen het geval is. Men maakt dan onderscheid tusschen het geloof als een verhouding tot God, waarover de dogmatiek handelt en de ethiek, die zich bezighoudt niet de verhouding van mensch tot mensch.

Daarin is de erfenis van een Deïsme werkzaam, hetwelk in beginsel God uit de wereld uitbande, en den mensch op zich zelf zette. Wij zeggen : in beginsel, want de traditie is taai en het waarachtig geloof is sterker dan een valsche leer. Nochtans heeft dat Deïsme ingang gevonden en veel kwaad gesticht, met name, toen het wijsgeerige toepassing vond. De distantie tusschen God en wereld werd volkomen en voor het menschelijk verstand onoverbrugbaar.

Nu schuilt in dit laatste een waarheid. Ons verstand vermag niet in de goddelijke dingen in te dringen, tenzij dan in zoover die ons geopenbaard zijn en voor zoover wij die kunnen verstaan. De natuurlijke mensch begrijpt niet de dingen, die des Geestes zijn. Ook Calvijn leert, dat onze rede in het Wezen Gods niet kan indringen. Het is echter niet hetzelfde, of men bij de wijsbegeerte of bij den Geest der profetie in de leer is. En dat wordt wel eens vergeten. De grondfout schuilt in het Deïsme, hetwelk in strijd is met de leer der Voorzienigheid en de almachtige en alomtegenwoordige kracht Gods. (Catechismus Zondag 10). En het is die grondfout, welke ook doorwerkt in de nieuwe theologie. Daardoor krijgt het Sola fide, door het geloof alleen, een onschriftuurlijk accent en een onschriftuurlijken zin.

Daarbij komt nog, dat zij in haar reactie tegen het pantheïsme van de eene eenzijdigheid in de andere valt en inderdaad God uit de wereld zou willen uitbannen. En het ligt voor de hand, dat zij daardoor geen weg weet met geloof en openbaring. Het is toch duidelijk, dat er zonder openbaring geen geloof kan zijn, daar God in Zijn openbaring toch tot den mensch moet komen, aangezien de mensch in den hemel niet kan indringen. Wil men nu God buiten de wereld houden, dan worden geloof en openbaring raadselachtige dingen in een raadselachtige wereld. Alles, wat men er dan van gaat zeggen, zweemt meer naar philosophie dan naar echte theologie. En het behoeft geen betoog, dat dit alles aan het werk des Heiligen Geestes, waarvan de Schrift ons onderricht, niet toekomt, en dat dergelijke beschouwingen geen ernst maken met de inwoning des Heiligen Geestes, waarvan het woord der apostelen herhaaldelijk getuigt.

Nu leert de practijk aan den anderen kant, dat de nadruk op het werk des Geestes door de menschen ook weer in een verkeerden zin wordt genomen. Uit de vrucht wordt de boom gekend en het geloof uit de werken des geloofs. Die werken worden ons voorgesteld. Wij hebben er boven op gewezen. Het is echter niet deze vrucht, welke het eerst en het meest wordt gezocht, maar men zoekt die in de bewegingen des gemoeds en gevoelens, in kenmerken van inwendig licht, die zeer wel aan den strijd des geloofs kunnen gepaard gaan, maar als men daarop gaat drijven en daarvan een grond gaat maken, verlegt men het zwaartepunt van God in den mensch. Men geeft zich over aan een mysticisme, dat in stede van den mensch te bevestigen in het geloof, veelal bedriegelijk en teleurstellend is. Het laat den mensch in den steek, juist als de werkelijkheid de zielerust des geloofs meer dan ooit noodig heeft en een daad des geloofs vraagt. Zulk een geloof onttrekt zich zelfs gemakkelijk aan de tucht van des Heeren Woord en leeft bij de gevoeligheid van het oogenblik.

Daarom hebben wij allen zoo noodig om bij het Woord te leeren leven en naar dien regel in het waarachtig geloof geoefend te worden, opdat het Sola fide naar de onderwijzing vgn Woord en Geest worde gekend en beleefd.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 december 1945

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Door het geloof alleen

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 december 1945

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's