Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

„Ver — niet ver — in!”

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Jezus ziende, dat hij verstandiglijk geantwoord had, zeide tot hem : Gij zijt niet verre van het Koninkrijk Gods. Marcus 12 vers 34a.

Deze uitspraak van onzen Heiland wijst op drie mogelijkheden in het geestelijke leven des menschen, aangeduid met de drie woorden van het opschrift boven deze Meditatie : „ver" — „niet ver" — „in". „Ver" van het Koninkrijk Gods en alle zaligheid, die het schenken kan ; „niet ver" van dit Koninkrijk des Heeren, zooals Jezus dat hier zegt van den Schriftgeleerde van Marcus 12, en tenslotte : het zijn „in" en het deel hebben aan al de heilsgoederen van dit Koninkrijk der genade. Bezien en overdenken wij deze drie mogelijkheden afzonderlijk.

Ver.

Dit is ons aller toestand van nature. Wij zijn door den heiligen God vanwege de zonde uit het paradijs gedreven ; hebben alles verbeurd en verzondigd. Daar moet elke overdenking van de heilige dingen Gods steeds mee beginnen en van uitgaan. Wij zijn vijanden van Jezus en God en ook elkander hatende ; dit is onze dagelijksche bevinding ; dit ook het allereerste, dat wij ontdekken en belijden, wanneer Gods Geest het geestelijke leven in ons begint te werken. Toch is het noodig, dit telkens weer te zeggen, omdat wij altijd ons nog willen inbeelden, dat het zoo erg nog niet is.

In Marcus 11 vers 1 tot 14 vers 11, vinden wij een reeks conflicten beschreven, die Jezus met de geestelijke leiders van het volk gehad heeft; allerlei strikvragen, die Hem gedaan zijn, waarbij Zijn Messiaansche waardigheid in het geding was. Zoo was er pas door de Sadduceën (die niet in de Opstanding getooven) een vraag gedaan over de opstanding der dooden, met de bedoeling Jezus vast te zetten ; het is hun echter niet gelukt, ja, zij werden door Jezus diep beschaamd gemaakt. Maar toch was er een Schriftgeleerde, die dit alles had aangehoord en er van onder den indruk gekomen was; deze kwam dit ook Jezus zeggen. Die daarop tot hem zeide: "Gij zijt niet ver van het Koninkrijk Gods".

Tot vóór dit oogenblik was hij er dus wèl ver vanaf geweest. Wat is dat een ernstige waarschuwing, ook voor ons ! Alle Schriftgeleerden „ver" van het Koninkrijk van Jezus, ondanks al hun Bijbelsche en godsdienstige kennis. Hoe staat het in dit opzicht met ons, die bij de Heilige Schrift leven ; die over vele Goddelijke waarheden kunnen spreken ; zijn ook wij soms nog „ver" ?

Wij zijn zoo geneigd om te denken, dat alleen spotters en ongeloovigen en onverschilligen ver buiten de zaligheid staan, maar nu zien wij, dat deze menschen, die ver staan, ook in de Kerk en onder de Bijbelkenners worden gevonden. Mogen wij onszelf leeren onderzoeken, hoe het met ons staat, want dit verre zijn is zoo vreeselijk ; het brengt ons in het eeuwige verderf.

„Ver" van Gods Koninkrijk beteekent toch, dat wij burgers zijn van het koninkrijk der wereld of van Satan. Zoo worden wij allen geboren en zoo sterven wij allen, tenzij Jezus ons persoonlijk door het geloof komt te verlossen. Hebben wij leeren bidden, om door God „dichterbij", ja „in" het Koninkrijk te worden gebracht, want dit kan alleen het werk van genade van den Almachtige zijn. Hij moet de middelen van de prediking des. Woords en van ons Bijbelonderzoek toepassen aan ons hart en in ons leven, door den Heiligen Geest. Die alleen onze van nature blinde oogen kan ziende maken. „Zend, Heere, Uw licht en waarheid neder !"

Niet ver.

Letten wij nu op dezen Schriftgeleerde, van wien Jezus zegt, dat hij „niet verre" is. Wat is dat op zichzelf reeds een vooruitgang, van nature allen „verre", ook al zoeken wij de dingen Gods, en toch blijkt het nu mogelijk dichterbij te komen. Maar dit alles is bij dezen Schriftgeleerde mede vrucht van zijn Bijbelstudie, want zonder het Woord Gods gaat het nooit. De Kerk en haar prediking is onmisbaar, al wil dat niet zeggen, dat alle kerkgangers al dichtbij zijn gekomen, maar het omgekeerde is wèl waar : zonder de prediking zullen wij altijd „ver" blijven ; onder de prediking is er goede hoop „naderbij" te komen.

Waarom zegt Jezus tot hem : „gij zijt niet verre" ? Omdat het Woord van Jezus vat op hem begint te krijgen ; hij gaat inzien, dat het allervoornaamste niet is het uitwendig volbrengen van de geboden, maar de gezindheid des harten, waarin zij worden volbracht. Eigengerechtige wetsvervulling brengt ons niet dichter bij Jezus ! Hij leert nu Jezus' woord als waarheid erkennen, en hij voelt zich gewaarschuwd. De oogen beginnen open te gaan. Hij begint minder gerust te worden op zijn uitwendig dienen van God en gaat begrijpen, dat Jezus heel wat meer vraagt, ja, alles van den mensch. Hij begint schuld te zien en Jezus noodig te krijgen. Inderdaad, hij komt dichterbij en is daarom niet meer zoo ver.

En wij ? Beginnen wij te erkennen, dat wij nooit de zaligheid kunnen verdienen door onze vroomheid ; dat de Schrift eischt een volkomen overgave aan Jezus ? Kunnen wij ook al verstandig antwoorden ? Is ons verstand verlicht door den Heiligen Geest ? Zien ook wij, dat er heel wat noodig zai zijn om voor den heiligen God te kunnen verschijnen, want daarom vraagt deze Schriftgeleerde zoo angstig, welk gebod het allervoornaamste is. Hij voelt, dat er meer moet gebeuren dan wat oppervlakkige vroomheid. Gij ook?

In.

Dat is toch nog heel wat anders. „Niet ver" is nog niet: „er in".

„Niet verre" was reeds een vooruitgang ; het was een teeken van het werk Gods in ons hart; het was ook een rijke troost voor allen, die nog „ver" zijn en toch bidden en het Woord zoeken, dat wij getrokken kunnen worden, dat ook de hardste zondaar dichterbij kan worden gebracht. Volhardt in de gebeden !

Maar dit zelfde „niet verre" is toch ook een waarschuwing ; gij zijt er nog niet; het mag zoo niet blijven. Het is niet voldoende, dat wij ons tekort inzien en uitspreken ; wij moeten worden als een kind, hulpbehoevend en smeekend om hulp. Wij moeten geen raad meer weten en geen uitkomst meer zien en tot Jezus zeggen : „Heere, als Gij niet helpt, kom ik voor eeuwig om !" Jezus erkennen als de Koning. „Die het zaligst lot kan schenken". Dan zijn wij in Zijn Koninkrijk, d.w.z. dan brengt Hij er ons in, neemt Hij ons er in op ; brengt Hij ons in het Vaderhuis. Want wie als verslagene bij Jezus komt, dien zal door Hem zeker worden opengedaan.

Ziet, zoover was deze Schriftgeleerde nog niet, hij kon wel verstandig antwoorden, d.i. zijn verstand was door den Heiligen Geest verlicht, maar het hart had zich nog niet leeren overgeven aan genade Gods alleen.

Zijn er onder ons, die dit kennen ; zij weten ook, dat Jezus hun eenige troost is ; zoo troosteloos was onze Schriftgeleerde nog nooit geweest. Zalig hij, die door den nood gedreven, zich tot God om troost begeeft!

Lezers ! Ontelbaar velen staan ver en zullen in ongeloof ver blijven; dichterbij komen betrekkelijk weinigen; er in zeer weinigen. Zal de Zoon des Menschen geloof vinden, als Hij komt op de aarde? Dit is het allereerste, wat deze tekst ons leert; slechts één Schriftgeleerde komt dichterbij en is er nog niet eens „in".

Nu beteekent dit, in de tweede plaats, niet, dat er niemand zal zalig worden, maar alleen, dat dit niet maar zoo vanzelf glat. Elk kind van God, dat in het zalige Koninkrijk komt, zal eerst de twee voorafgaande toestanden moeten meemaken en belijden. Hij roept het steeds uit: ik was ver, en God heeft mij opgezocht in Christus Jezus, toen ik naar Hem niet zocht. Daarop zal hij belijden : ik ben dichterbij gebracht, al weer alleen door Christus, Die mij niet losliet; toen ik dichterbij kwam, werd ik steeds minder, maar Jezus steeds meer. En eindelijk deed God mij binnengaan en toen was ik niets en werd Jezus alles ! Zoo baant God de weg in onze zielen tot zaligheid ; deze bevinding is het deel en het kenmerk van alle oprecht bekeerden.

Nog is het de tijd van genade : hoe ver, nog is de poort open ; en wie reeds dichtbij is gebracht, blijve wachten op Jezus. Die de Zijnen zeker „in" zal brengen, zeker voor eeuwig, thuis zal brengen.

„, Men hoort der vromen tent weergalmen Van hulp en heil, ons aangebracht!"

(Schelluinen)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 februari 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 14 februari 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's