Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gereformeerd of Doopersch

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gereformeerd of Doopersch

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Augustinus of Pelagius

VI.

Ook voor den predikant liggen hier zoovele gevaren. Men wil toch, dat hij een geestelijk mensch is, een man, die deel heeft aan de dingen, welke hij geroepen is in den Dienst des Woords te verkondigen. Daartegen valt weinig in te brengen. Dit wordt althans zeer duidelijk uit zijn tegendeel. Stel, dat iemand zoo onbeschaamd ware om te zeggen, ik ben wel dominé, maar ik geloof er niets van en praat maar wat de menschen graag hooren. Zulk een onbeschaamdheid zou aller verachting opwekken. Indien er dus geen gegronde redenen zijn om aan de gezindheid van den predikant te twijfelen, heeft men te goeder trouw zijn oprechtheid aan te nemen

Want het gevaar dreigt, als men dat niet doet, dat men zich wil vergewissen van den bekeerden staat van den dominé. En dan komen de menschelijke keurmeesters los. Daarom wenschen wij alle jonge dominé's toe, dat zij in hun eerste gemeente in den kerkeraad oprechte en Godvreezende ouderlingen vinden. Dat is een voorrecht voor den predikant en voor de gemeente en kan hem tot een leerschool zijn voor de vervulling van zijn ambt, waardoor zijn opleiding eerst recht vruchtbaar wordt.

Wij zeggen toch geen kwaad van de jeugdige candidaten, als wij beweren, dat hun leeftijd in het algemeen die geestelijke rijpheid niet heeft, welke de leiding eener gemeente eischt. De eerbied voor het ambt en de hoogere scholing stellen als zoodanig een overwicht, en de gemeente verwacht van den jongen dominé geen optreden als van den ervaren man, maar dat neemt niet weg, dat de jeugdige ambtsdrager gemakkelijk zijn weg kan bederven, zelfs zonder dat hij er besef van heeft, eer het te laat is. En er kunnen omstandigheden zijn in de gemeente, die van den predikant overtuigd geloof en geestelijk overwicht vragen, op gevaar af, dat hij de kudde achteraan loopt in stede van haar te leiden. En als de kudde dan een dwaalweg loopt ? En dwalingen zijn er, zooals wij gezien hebben.

Vandaar het voorrecht, als hij Godvruchtige en wijze ouderlingen heeft.

En dan nog een voorrecht : dagelijks bezig te zijn in de heilige dingen. Studeeren, studeeren en nog eens studeeren. Catechismus voorbereiden, de Schrift er bij en een echte dogmatiek, om de stukken na te gaan. Want de dominé moet altijd geven. En dat kan, want de Schrift is rijk, maar dan moet men schatgraven. Graven in den strijd en het leven der kerk door de eeuwen heen om te zien, hoe zij naar binnen en naar buiten geworsteld heeft. Zulk een toewijding blijft voor het persoonlijk geestelijk leven van den Dienaar des Woords niet zonder vrucht en komt aan de gemeente ten goede.

Doet hij dat niet, dan stelt hij zich zelf en de gemeente bloot aan een geestelijke verarming, welke zich op allerlei wijze gaat wreken. En het gevaar is niet denkbeeldig, dat hij geen weerstand vindt tegen de dwalingen, die de gemeente bedreigen, omdat de onderwijzing en de tucht des Woords krachteloos worden gemaakt.

Op tweeërlei gevaar willen wij wijzen, omdat het niet zelden voorkomt.

Wij hebben eenigen tijd geleden op het innige Christendom gewezen. Men bedoelt daarmede het bevindelijke leven. Geloof en bevinding gaan gepaard, omdat geloof een levende werking der Godsopenbaring door den Heiligen Geest is. Ook in deze weg kan de mensch dwalen en zich zelf misleiden door van zijn bevinding een grond te maken en meer waarde toe te kennen aan de gestalten der ziel dan aan den eenigen Middelaar en Zaligmaker.

Nu ligt het voor de hand, dat degenen, die uit een waarachtig geloof van bevinding kunnen spreken, elkander in de gemeenschap des geloofs zoeken. Dat kan nuttig en tot onderlinge vertroosting en leering zijn, vooral als daarbij goede leiding wordt gegeven. Het kan zelfs zoo aangenaam zijn, dat men liever het gezelschap (conventikel) dan de samenkomst der gemeente zoekt.

Dat is niet goed en gaat aan de vermaning van den apostel voorbij, om de samenkomsten der gemeente niet na te laten, en aan het voorbeeld van den Heere Jezus Christus, die naar gewoonte opging naar de synagoge. Die daarin nalatig zijn, hoewel zij in den kring der gekenden begeeren te verkeeren, betoonen weinig gevoel voor de tucht des Woords en voor hun roeping in de gemeente te hebben.

Bovendien geven zij aanleiding tot reacties, die ook de samenkomst der gemeente doen ontaarden. Uitgesproken of niet uitgesproken, houden zij zich voor de ware gemeente, de geestelijke menschen, die de waarheid verstaan in onderscheiding van zoovelen, die in dat voorrecht niet deelen. En daarmede hangt weer een bewust of onbewust gevoelen saam, dat de prediking in de kerk eigenlijk alleen voor hen zou zijn. En dat nu ontkennen wij ten stelligste, want de prediker wordt uitgezonden om goddeloozen te roepen tot bekeering en te leiden in den weg des geloofs. Het is daarom niet goed, als de Dienaar des.Woords, de herder en leeraar, dit uit het oog verliest en van de samenkomst der gemeente een conventikel maakt. Hij moet de gemeente, zooals zij daar samenkomt, zien in haar werkelijke gesteldheid, zooals hij haar leert kennen bij zijn arbeid in de huisgezinnen, naar het voorbeeld der apostelen, met alle gebreken, ketterijen en ongerechtigheden, maar ook met haar gaven en roeping.

Haar zóó te bedienen uit het Woord, met een verkondiging, die wezenlijk trinitarisch is, waarbij de openbaring en het werk van den Drieëenigen God tot hun recht komen, is eisch. Zulk een prediking is uitteraard onderscheiden in inhoud en strekking overeenkomstig den rijkdom des Woords en de geestelijke nooden in het midden der gemeente. Er moet roeping, vermaning en leiding uitgaan tot allen, die zich onder het Woord voegen. De prediking gaat uit tot de gemeente en moet persoonlijk gericht zijn.

Men spreekt zoo vaak van de gemeente als geheel, vooral met het oog op de richtingen, maar de predikant, die het Woord in de samenkomst der gemeente bedient, kan de gemeente als geheel, die daar voor hem zit, niet dan tot schade van zijn ambtelijke roeping uit het oog verliezen. De weg der zaligheid is de weg des Woords en de Heilige Geest werkt in het verborgene.

Tegenover wat men dan noemt een eenzijdig bevindelijke prediking een gestaltenprediking, stellen anderen een eenzijdige sola fide prediking, welke evenzeer haar doel voorbijstreeft. Deze prediking wil tegen de ongewenschte gevolgen optreden, welke zij aan de z.g. onderwerpelijke toeschrijft. Zij loopt gevaar het geloof te maken tot een zaak, die boven de gemeente hangt, en waarin alles gegeven is, als men daarop maar zijn vertrouwen stelt. En hoezeer het ook waar is, dat door de genade Gods alle schatten en gaven Zijner barmhartigheid in den verheerlijkten Christus gegeven zijn, zoo waar is het ook, dat de Heilige Geest den uitverkorenen uit dien Christus bedient en daaraan deel geeft.

Wie de eenzijdige voorwerpelijkheid des geloofs predikt, drijft een deel der gemeente uit naar het conventikel en wie het persoonlijk karakter veronachtzaamt, mag wel bedenken, dat hij de verroomschende invloeden wellicht tegen zijn bedoeling versterkt.

De bediening des Woords stelt alzoo hooge eischen aan den herder en leeraar, indien hij de volle beteekenis van zijn treffelijk ambt en van dezen titel voor oogen houdt. En instede van elkander lichtvaardig te verketteren of in een kwaad daglicht te stellen, mocht het gewicht van de rechte bediening des Woords de Dienaren des Woords veeleer uitdrijven om met elkander over dezen heiligen dienst en zijn Schriftuurlijke vervulling veel te spreken en gezamenlijk de gemeenten op te bouwen in het allerheiligst geloof.

De gaven zijn verschillend en niet minder de inzichten en gevoelens, ook de methoden van prediking zijn verscheiden, en gewis niet altijd gereformeerd in Schriftuurlijken zin. Ook in dit opzicht kan men van Calvijn nog veel leeren. De preeken van dezen hooggeroemden Hervormer zouden in vele gereformeerde gemeenten niet in den smaak vallen — en dat verdient, afgezien van de gewijzigde tijdsomstandigheden, geen lof voor de Schriftuurlijke „ligging" dier gemeenten. Het zou nochtans en mede daarom niet kwaad zijn, indien men acht zou geven op de Schriftuitlegging van Calvijn. Dit zou degenen, die zich daaraan schuldig maken, kunnen weerhouden van een misschien wel verleidelijke, maar dikwijls zear goedkoope en soms zelfs profaneerende duiding, welke men bij wijze van allegorie meent te kunnen aanwenden. De geestelijke dingen worden geestelijk onderscheiden, want het is een kostbaar en heilig goed, hetwelk de Heere Zijn kerk in het Woord heeft toebetrouwd. En de omgang met het heilige, vraagt een in Christus geheiligd leven naar de werking van den Heiligen Geest, die de Zijnen in alle Waarheid leidt.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 maart 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Gereformeerd of Doopersch

Bekijk de hele uitgave van donderdag 7 maart 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's