Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DOGMATIEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DOGMATIEK

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Openbaring (Heilige schrift)HET NIEUWE TESTAMENTDE PREDIKING

VI.

De Barthiaansche theologen gaan uit van het geheel anders zijn van God. De aardsche stervelingen kunnen niet op een gelijkwaardige wijze over God spreken. Dat gaat boven den mensch uit. Al wat wij over God voorstellen, denken en zeggen, is menschelijk en aardsch, het komt in geenen deele overeen met den waren God. Het voor God of goddelijk houden is dus afgoderij. Daarom kan ook de Heilige Schrift slechts als een oorkonde, een opteekening gelden van het onuitsprekelijke.

In de Heilige Schrift hebben wij naar die beschouwing geen waarheden, want de waarheid gaat boven den mensch uit en is onbereikbaar. Zoo blijft ook de openbarende werking van God boven deze wereld verheven. Ook de geopenbaarde waarheid blijft boven ons. God, geopenbaarde God, openbaring, geloof — het ligt alles aan den anderen kant van de lijn, die scheiding maakt tusschen onze wereld en Gods wereld Men ziet dat wij niet te veel hebben gezegd, als wij beweren, dat de Barthianen de wereld geestelijk willen, leegpompen. Zij maken, van de wereld een geestelijk vacuum (ledige ruimte). Wij zien hierin a.h.w. het tegendeel van het pantheïsme, dat zij bestrijden. En dat tegendeel drijft hen noodzakelijkerwijze tot deïsme. Daarmede is alzoo het Bijbelsche theïsme uitgesloten en de betrekking van den persoonlijken God tot den persoonlijken mensch.

Algemeene openbaring wordt derhalve ook in objectieven zin door de Barthianen uitgesloten. Derhalve doen zij ook te kort aan de leer der schepping.

Uit dien hoofde hebben wij er den nadruk opgelegd, dat de gansche schepping en dus ook de geschiedenis der wereld op zich zelf reeds openbaring is in objectieven zin.

Tevens hebben wij aangetoond, dat het bijzondere der profetische openbaring juist daarin is gelegen dat God Zijn profeten den blik opent op hetgeen Hij doet. Hij zet de wereld en haar geschiedenis in eeuwigheidslicht en laat dit ook over den mensch uitgaan.

In het licht der Schriften treedt het dan ook aan den dag, dat de wereld vol is van openbaring, ja, gansch de wereld is van Zijn heerlijkheid vervuld. Dat is derhalve juist de groote tegenstelling met de Barthianen, Zij pompen de wereld leeg en het profetische Woord laat zien, dat de gansche aarde is vervuld van de heerlijkheid des Heeren. Zij bannen God uit de wereld uit en de profeten laten zien, dat God niet verre is van een iegelijk van ons. (Hand. 17).

Zij leggen er den nadruk op, dat God geheel anders is en dat al ons voorstellen en spreken over God menschelijk en ongoddelijk — om niet te zeggen goddeloos — gedoe is, terwijl het Woord ons leert, dat de onzienlijke God in de schepping, regeering en onderhouding der wereld in de zienlijkheid gestalte geeft aan Zijn deugden, en tot den mensch afdaalt in onze menschelijke taal en in onze menschelijke wereld spreekt, ja woning wil maken in ons hart. Zóó heeft Zijn Woord een menschelijke gestalte aangenomen in de Heilige Schrift. Bn, zóó belijden wij, dat de Heilige Schrift Gods Woord is.

HET NIEUWE TESTAMENT

Oude en Nieuwe Testament. Ook hier gaan de geesten weer uiteen. Velen hebben in de 19e eeuw het Oude Testament verre achter gezet bij het Nieuwe en het Oude zelfs geheel veronachtzaamd. Zij waren immers menschen van de Nieuw-Testamentische gemeente, menschen van het Nieuw-Testamentische lied. Tegenwoordig kan men een tegengesteld geluid vernemen. Het Oude Testament wordt dan weer het eigenlijke Woord Gods genaamd. Ook dit standpunt berust evenals het vorige, op misverstand.

Onderstel eens, dat wij het Oude Testament niet hadden en alleen het Nieuwe. Wij zouden het Nieuwe niet verstaan en de onderzoekers zouden dikke boeken schrijven over dat onbekende boek, dat achter het Nieuwe Testament staat. En nu het er is, zouden zij het verachten.

Maar ook omgekeerd. Stel, dat wij het Nieuwe Testament niet hadden. Wij zouden nog altoos de kroon op het werk der openbaring missen en van den Christus slechts kunnen spreken en getuigen overeenkomstig het profetische Woord.

Oud- en Nieuw-Testament behooren bij elkander en zijn tezamen aan de kerk toevertrouwd.

Of wil men in de openbaring van Oude- en Nieuwe testament een onderscheid zien, zoodat het Nieuweminder protetisch zoude zijn ? Wij weten zeer wel, dat de apostel Petrus, getuigende van het profetische Woord, daarmede het Oude Testament op het oog beeft. Evenzoo, dat de Christus, sprekende over de Schriit, ook het Oude Testament heeft bedoeld.

Dat echter zegt nog niets van het Nieuwe Testament. Ook het karakter der openbaring is niet anders. Wij hebben toch aangetoond, dat den Oud-Testamentischen ziener wordt getoond, hoe de Heere God zich in de werken Zijner schepping, onderhouding en regeering der wereld, openbaart. En hoe Hij Zijn profeten bekend maakt, dat Hij in Zijn uitverkoren volk Israël de komst van den Messias voorbereidt.

De apostelen, door denzellden Geest geleid, zijn evenzeer proleten, waarom de Schrift spreekt van apostelen en profeten en zelfs van het fundament der apostelen en profeten.

Doch, zooals de profeten des Ouden Testaments de goddelijke openbaring omtrent den Christus, die komen zou, profeteeren, zoo profeteeren de apostelen over het Vleeschgeworden Woord, over de kerk en haar openbaring op aarde, en vallen de Oud-Testamentische en de Nieuw-Testamentische openbaring over de geschiedenis der wereld samen in het boek der Openbaringen van Johannes.

Het is toch zoo, dat vleesch en bloed in den Profeet van Nazareth niet den Christus, den Zone Gods, vermogen te zien. Het volk hield Hem voor een profeet als Elia en Jeremia, een wondere man, die vele teekenen deed, maar wat zou de historie omtrent Hem bewaard hebben, wat zouden wij van Zijn goddelijke heerlijkheid vol van genade en waarheid verstaan hebben, indien de apostelen het goddelijk getuigenis aangaande den Christus niet hadden bewaard ?

De profane historie maakt slechts met een enkel woord gewag van Hem en dat weinige wordt nog betwist. Oude en Nieuwe Testament verklaren tezamen den Raad Gods, in Christus geopenbaard, zooals de apostelen en profeten dien hebben gezien.

Wij beweren niet, dat de Heilige Schrift voldoende is om tot de zaligmakende kennis van dezen Christus te mogen komen. Dat is evenweinig het geval als met de Oud-Testamentische profetie. Ook deze kan, evenals het Nieuwe Testament, eerst geestelijk worden verstaan, als de Heilige Geest een kaars in het hart ontsteekt. Doch Woord en Geest gaan niet los van elkander. Zoo waarachtig de Christus is de Gezalfde des Heeren, gezalfd met den Heiligen Geest, zoo waarachtig gaat ook Zijn Woord met den Heiligen Geest gepaard in al Zijn werken. En die werkingen des Heiligen Geestes zijn ook zeer verscheiden en niet altoos zaligmakend. Altijd gaat er eenige werking des Geestes met het Woord gepaard. Het Woord is altijd werkzaam. Het gaat nooit werkeloos uit. Daarom kunnen wij zoo spreken, als wij deden en beweren, dat het apostolisch getuigenis is overgeleverd, opdat ons de Christus Gods als het vleeschgeworden Woord zou worden voorgesteld.

God heeft Zich in den Christus geopenbaard. Ziedaar een waarheid, die men als om strijd bij de theologen, ook bij de nieuwe theologen, kan vernemen. Zij zetten om zoo te zeggen, de gansche Godsopenbaring op één punt. En, hoezeer wij volkomen onderschrijven, dat God Zich in Christus openbaart en geopenbaard heeft, kunnen wij toch de opvatting niet deelen, alsof God alleen toen, in dat allervoornaamste tijdsgewricht van de vleeschwording des Woords Zich geopenbaard heeft. Deze opvatting hangt al weer samen met de instelling van deze nieuwe theologie, welke onrecht doet aan de openbaring, zooals wij daaromtrent door de Heilige Schrift worden onderwezen.

Zeker heeft God Zich in Zijn Christus geopenbaard. Wij herinneren nogmaals aan het begin van het Evangelie van Johannes om er opmerkzaam op te maken, dat Christus, omdat Hij de openbaring Gods, God geopenbaard, is, ook de Openbaarmaker Gods is en alle Godsopenbaring in en door Hem geschiedt. Wanneer wij bijzonderlijk over den Christus gaan handelen in de dogmatiek, hebben wij daaromtrent nog vele dingen mede te deelen. Terwille van het verband der zaken, mogen hier sommige opmerkingen niet achterwege blijven.

Christus is God geopenbaard. Wij kennen God slechts in en door Christus. Immers niemand heeft ooit God gezien. Zooals God in Zijn eeuwige verborgenheid is, zoo is Hij een Onbekende. Wij kunnen dat echter alleen maar zeggen, omdat Hij Zich heeft geopenbaard. Ware dat niet het geval, wij zouden in het geheel niets weten omtrent Zijn verborgenheid. Doch, de Christus zegt, wie Mij ziet, heeft den Vader gezien. (Joh. 12 : 45). Christus heeft ons den Vader verklaard. (Joh. 1 : 18). Hij is het Beeld van den onzienlijken God. (Col. 1 : 15). Het lijdt dus geen twijfel, dat wij van God sprekende altoos spreken van God, zooals Hij Zich in en door Christus heeft doen kennen.

Wij zien door Zijn Woord en Geest altoos Christus aan, als wij over God spreken. Hij is het Beeld des onzienlijken Gods : In Hem neemt de onzienlijke God, Vader, Zoon en Heilige Geest, gestalte aan. De Drieeenige God in Christus geopenbaard. Dat is een punt, waarop wij wel eens mogen letten, want dat wordt gewoonlijk vergeten, of ontgaat zelfs geheel aan de aandacht.

Omdat in den Christus de Drieëenige God gestalte heeft aangenomen, — let op de zooeven aangehaalde Schriftplaats : Hij is het Beeld des onzienlijken Gods, — staat achter den Christus de verborgenheid van den Drieëenigen God. Zoo is Christus dus de eerste en hoogste, maar tevens de ondoorgrondelijke en altijd nog onzienlijke openbaring Gods, welke het Beeld Gods wordt genoemd.

Dat Beeld des onzienlijken Gods zou voor ons stervelingen nog geen gestalte hebben aangenomen als Hij Zich niet in en aan het creatuur bekend had gemaakt.

Zoo komen wij weer tot de openbaring door het Woord. Die Christus is immers de tweede Persoon, de eenige en eeuwige Zone Gods, het Woord.

Zoo heeft het Gode behaagd om den Zoon, tot Zijn Christus te stellen, opdat Hij in dezen Christus het Beeld Zijner Drievuldigheid zou hebben en openbaren. En wijl nu de Zoon is het eeuwige Woord, dat bij God was en God was, is het het Woord, dat het Beeld Gods openbaar maakt in de wereld door de schepping en onderhouding en regeering der wereld. Ook heeft het Gode behaagd, dat dat Beeld gestalte zou aannemen in den mensch, die naar dat Beeld werd geschapen.

En dat Woord is nu vleesch geworden, zoodat het Beeld des onzienlijken Gods in de gestalte van den aardschen mensch onder ons heeft getabernakeld en Zijn Woord heeft gesproken als een Mensch onder de menschen. Zoo zegt Hij: „die Mij ziet, heeft den Vader gezien".

Deze Christus nu wordt ons in de evangeliën voorgesteld. Zij stellen Hem voor, zooals Hij onder de menschen heeft verkeerd. De evangelisten laten niet na ook op hun eigen blindheid en die der apostelen te wijzen. Daarbenevens laten zij ook het licht op Zijn goddelijke heerlijkheid vallen, zooals de Heilige Geest hun dat had geleerd. Petrus : „Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods". Wij hebben Zijn heerlijkheid gezien, de heerlijkheid des Eeniggeborenen des Vaders, vol van genade en waarheid. (Joh. 1 : 14).

En nog eens wijzen wij op het eerste hoofdstuk van het Evangelie van Johannes : Deze Christus nu is het Woord, het Woord, dat bij God was, dat God was. Hij is het, die alle dingen gemaakt heeft. Hij is het Licht der wereld. Hij is het, die ons vleesch en bloed heeft aangenomen.

Dat Woord, die Gezalfde des Vaders, die Christus is, in Wien God Zich openbaart in de schepping, onderhouding en regeering der wereld. Hij is het door Wien God Zich aan de profeten heeft geopenbaard, die gestalte heeft aangenomen in het profetische Woord, die ook geboren werd te Bethlehem, die gesproken heeft onder de menschen, die geleden heeft, is gestorven, en wat meerder is, die ook is opgestaan.

Zoo laat het Nieuwe Testament het volle licht opgaan over het Woord, dat bij God was en God was, over het Woord als het Beeld des onzienlijken Gods in Zijn veelvuldige Middelaarswerk : Schepping, onderhouding, regeering, verlossing, voleindiging en herschepping.

Zóó hebben de apostelen Zijn heerlijkheid gezien bij het licht van den Heiligen Geest. En zóó hebben zij Hem gepredikt en aan de gemeente der eeuwen voorgesteld als den Gezondene des Vaders, uit Wien en door Wien en tot Wien alle dingen zijn.

Het is dus volkomen waar, dat God Zich in Christus heeft geopenbaard. Doch in stede dat te beperken tot een enkel punt in de geschiedenis — en sommigen spreken ook hierover nog een vreemdsoortige taal — leert ons de Heilige Schrift, dat die openbaring in Christus alle openbaring, ja de gansche schepping, de gansche historie en de openbaring der apostelen en profeten omvat. Zonder deze laatste, d.i. zonder de Heilige Schrift, zouden wij van dat alles geen weet hebben.

Nu wij, dank zij het woord der apostelen, het volle licht mogen zien vallen op den Christus Gods, schieten de luisterrijke stralen van Zijn goddelijke heerlijkheid lichtend door het profetische Woord heen weerkaatsend in de diepte der schepping om in de ziel van Gods kind dem ruischenden zang der hemelen te mengen met het lied van den eeuwigen vrede. Het Nieuwe Testament is dus maar niet een weergave van historische feiten, die wij gewoonlijk heilsfeiten noemen en een stukje oude kerkgeschiedenis. Ook in het Nieuwe Testament heeft het Woord gestalte aangenomen, zoodat de needrigheid Zijner vleeschwording wordt gezien in de volheid Zijner heerlijkheid,

DE PREDIKING

Als men tegenwoordig over openbaring spreekt, noemt men daarbij ook gaarne de prediking of, zooals men bij voorkeur zegt: de verkondiging.

Nu moet men niet vergeten, dat Christus Heere blijft ook van Zijn Woord en dat Hij dat tot een zaad in den akker der wereld heeft gemaakt. Hij wil, dat het gepredikt wordt, opdat het als een zaad in den akker valt en naar het woord der profeten : nederwaarts wortele en opwaarts vruchten voortbrenge. In dit werk wil de hemelsche Landman den mensch in den Dienst van Zijn Woord stellen tot een medearbeider op den akker der wereld. Zoo arbeidt deze in het Woord, predikt het Woord en dient het Woord.

De vraag is nu, of Christus in de prediking des Woords gestalte aanneemt. In dien zin toch alleen kan ook de prediking weer voortgaande openbaring zijn.

Hier past dus groote voorzichtigheid, want de prediker is hier de man, die den vorm en den inhoud van de prediking naar zijn persoonlijke gaven en zijn inzicht bepaalt. Wij zien niet over het hoofd, dat het gegevene in het Woord daarbij primair is en zich laat gelden, maar het ontbreekt niet aan voorbeelden, die aantoonen, dat hij het gegevene van zijn inhoud en zin berooft en er gansch wat anders van maakt. Die voorbeelden zijn zelfs veel meer veelvuldig dan men oppervlakkig denken zou. Zij komen ook bij hen voor, die gaarne voor orthodox willen gelden en voor zoodanigen gehouden worden.

Indien men dus meent, dat de prediking openbaring is, zoodat het Woord daarin gestalte aanneemt, dan is dat in zulke gevallen een wangestalte. En dat doet gewis het Woord zelf niet. De menschen maken zulke wangestalten. Dit ware veeleer te vergelijken met het spotkleed van Herodes en het spel van de soldaten, die met den Christus handelen naar hun genoegen. Wanneer wij dan ook spreken van gestalte aannemen, dan wordt daarbij als kenmerkend ondersteld, dat het Woord zelf gestalte aanneemt.

En nu gelooven wij, dat het Woord in de prediking naar de werking van Woord en Geest wel gestalte aanneemt, maar dan in de harten dergenen, die hoeren. Dat echter heeft de prediker niet in zijn hand. Het kan zelfs geschieden ondanks hem zelf en ondanks de gebrekkigheid van zijn prediking. Hij valt er ten slotte buiten.

De prediking als het werk van den prediker, de preek, houden wij alzoo niet voor een nieuwe openbaring of gestalte des Woords. In dien zin achten wij de prediking geen openbaring te zijn.

Wel staat de Dienst des Woords alszoodanig in het werk der openbaring, zooals het Woord in het werk der openbaring staat.

De prediking heeft den Christus der Schriften getrouw voor te stellen aan de gemeente em overal waar het Woord wordt uitgedragen. Het Woord moet gepredikt worden in de gestalte, die het in de openbaring heeft aangenomen. Het moet recht gepredikt worden, d.i. naar de meening des Geestes. Arbeiden in het Woord onderstelt dan ook leven uit het Woord en derhalve getuigen.

Daarbij treedt drieërlei hoofdzaak naar voren :

1e. Heeft de prediking de groote werken Gods te verkondigen, zooals Hij die in en door Christus geopenbaard heeft.

2e. Heeft zij den mensch te prediken, zooals die in het licht der openbaring verschijnt, en hoedanig de Heere Zich jegens hem in Christus openbaart.

3e. Heeft zij dien mensch tot bekeering te roepen.

De Dienst des Woords staat alzoo tusschen twee goddelijke openbaringsdaden of  werkzaamheden in : t.w. tusschen de openbaring in objectieven zin, en die in het hart van den mensch. Daarom wordt gesproken van Dienst des Woords. In zekeren zin is die Dienst bemiddelend, priesterlijk en profetisch tegelijk, doch altijd instrumenteel.

Niet de Dienaar des Woords geeft gestalte aan den Christus in het hart van de hoorders, maar Christus zelf neemt door Zijn Woord gestalte aan in de Zijnen. Het is daarbij niet onverschillig, of den Dienaar des Woords daaraan al dan niet kennis heeft, maar ook de bekeerde dominé kan niet doen, wat Christus zelf doet naar en overeenkomstig het welbehagen des Vaders. Christus alleen weet, wie de Zijne zijn.

En Christus neemt in de Zijnen gestalte aan, zooals Hij zich in Zijn Woord heeft geopenbaard. Vandaar, dat de Dienaar des Woords er voor heeft te waken het Woord te prediken en niet wat anders, en dat Woord als de grond en de regel des geloofs der gemeente voor te houden.

De Dienst des Woords is alzoo een getuigen uit het Woord, de gestalte, welke de Christus in het Woord heeft aangenomen, der gemeente voor te stellen. Alszoodanig is de prediking dus niet een nieuwe phase van openbaring, maar dienst aan den Zich openbarenden Christus. Zooals gezegd : zij staat in dienst der openbaring.

Dit brengt ons bij een andere spreekwijze, die in onze dagen ook vaak kan worden vernomen, n.l. doorgeven. Wij moeten doorgeven. De prediker moet de boodschap doorgeven. Wij hebben slechts door te geven.

Daar is ook iets in. Het instrumenteele wordt er in uitgedrukt. De prediker is slechts werktuig. En toch is er iets stuitends in deze spreekwijze.

Men krijgt de voorstelling van een reeks boodschappers van afstand tot afstand gesteld, die als een soort postverbinding een boodschap van den voorganger overnemen en aan den volgenden doorgeven, totdat deze den man heeft bereikt aan het einde der reeks voor wien die boodschap bestemd is.

Dit kan het beeld van den prediker niet zijn. Want het bevel der prediking gaat niet in de eerste plaats uit tot den prediker, maar tot de kerk.

De gemeente van Christus is Zijn getuige op aarde en de openbaring Zijns lichaams. Christus openbaart Zich niet alleen aan Zijn kerk, maar ook in Zijn kerk. Uit het Woord wordt de kerk geboren. De kerk is uit het Woord als uit een zaad opgeschoten. Daarom kan de kerk prediken en moet zij prediken. En alleen in dien zin wordt zij openbaring van het werk van Christus ook in haar prediking en levende getuige des Woords.

In dit alles hebben wij van doen met een openbarende daad van den Christus, overeenkomstig Zijn belofte:

Wij zullen woning bij u maken".

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 april 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

DOGMATIEK

Bekijk de hele uitgave van donderdag 4 april 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's