Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bioscoop en film

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bioscoop en film

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gaarne voldoen wij aan het verzoek om een artikeltje aan bovenstaande zaak te wijden. Volgens tot ons gekomen berichten staan verschillende jeugdleiders voor een moeilijk vraagstuk. Ook op het platteland schijnt hier en daar het bioscoopbezoek onder de jeugd toe te nemen. De kerkeraden hebben hier een taak en dienen deze zaak onder de oogen te nemen en met wijsheid te behandelen. Zij hebben daarin tevens een voorbeeld van jeugdzorg, waarin zij de ouders hebben te hulp te komen.

Men kan de jeugd niet op de bioscoop loslaten. Geest en strekking van wat daar wordt vertoond, zijn veelal van dien aard, dat de ouders in het algemeen reeds — laat staan de Christelijke ouders — niet verantwoord zijn hun kinderen aan dien invloed over te geven. Afgezien nog van al wat aan dat bioscoopbezoek verder gepaard kan gaan, in welk gezelschap de jeugd wordt gebracht en welke droevige gevolgen het een met het ander kan meeslepen.

Vele, ook Christelijke, gezinnen kunnen hier uit er­varing spreken en hebben met deze moeilijkheden bij de opvoeding der jeugd te worstelen. Ook de jeugdleiders zitten er mede en zij denken er ook niet gelijk over. De een is veel ruimer dan de andere in zijn opvatting en beoordeeling van het vraagstuk en van de film. Men wil de jeugd wel wat gunnen en de film schijnt voor velen zeer aantrekkelijk. Wat moet in deze zaak ons standpunt zijn ?

In de voortreffelijkheid van de film ligt ook het grootste bezwaar en gevaar. In veel hooger mate dan met het boek is dit met de film het geval. Hoezeer hebben de mannen van tachtig ons volk beïnvloed door hun boeken. Welk een aandeel hebben zij in de ontkerstening van de laatste geslachten. Zij zijn het, die ons volk geestelijk en moreel hebben ondermijnd en rijp hebben gemaakt voor een zedeloos materialisme en voor het socialisme. Zij hebben de volksziel vergiftigd en deze heeft het gif gretig ingeslikt onder de bekoring van den kunstvollen vorm, waarin het werd geboden, en van de prikkeling van een wellustig realisme. De voortreffelijkheid van taal en stijl, vol klank en kleur, schonk aan het boek een aantrekkelijkheid, en werd een veel ernstiger gevaar voor heel ons volk dan men thans, nu die lectuur reeds weer vergeten is, vermoeden kan.

Zoo heeft ook de film een zeer gevaariijke voortreffelijkheid. Haar weergave is zoo echt, zoo geheel overeenkomstig de werkelijkheid, die men voorstelt. Men leeft er in mede. Daarom is de film een buitengewoon hulpmiddel bij het onderwijs. Men kan op de film een reis om de wereld maken. Gij wordt door haar mede genomen in het hart van Afrika, in het negerkamp, gij wordt verplaatst naar de theetuinen op Java, naar de Groote Rivier van China, naar het Alpenland. En gij krijgt van dat alles een beeld, alsof gij er werkelijk geweest waart.

Dat is het voortreffelijke. Gij ziet de intocht van de Koningin en gij ontdekt uw kennissen in de menigte, die Haar toejuichen. Men voert u naar het oorlogsterrein en gij aanschouwt de landing der geallieerden in Frankrijk.

Maar nu het gevaar. Gebruik en misbruik liggen dikwijls zoo dicht bij elkander. Nu gaat men de voortreffelijkheid van de film in dienst stellen van, laat mij zeggen, de kunst. En die kunst staat ook wederom in dienst van velerlei doelstelling en motief. En wat zij voortbrengt is uiteraard weinig in overeenstemming met de Christelijke levens- en wereldbeschouwing, en veeleer in strijd daarmede. Hoe gevaarlijk moet dat zijn in een tijd als de onze, die vervreemd van Gods geboden en afkeerig van een Christelijke levensorde, zwanger gaat van den geest der revolutie.

Welk een invloed kan daarvan op de ziel van onze jeugd anders worden verwacht dan die van den geest der wereld, zedelijk verderf, zorgeloosheid, gebrek aan waariijk socialen zin, geestelijke ontwrichting.

En al deze invloeden werken zooveel sterker, naarmate deze kunst meer geraffineerd is en de hartstocht prikkelt. Daarin schuilt het gevaar van de voortreffelijkheid van deze techniek.

Meent niet, dat iemand ontkomt aan deze invloeden. Ontkomen doet hij, die er niet met een onbezwaard geweten zijn kan. Hij, die het gevoelt, dat hij zich vrijwillig onder dien invloed niet kan begeven en God bidden om hem aldaar te bewaren.

Daarom moeten wij den moed hebben afwijzend te staan tegenover deze dingen en een puriteinsche leefwijze volgen. En dit in gehoorzaamheid des geloofs, als strijders voor een Christelijke levensorde, en als opvoeders van onze jeugd, opdat die beschermd moge worden tegen den geest dezer eeuw.

Nu andere vragen.

Hebt gij dan heelemaal geen inzicht in het jeugdvraagstuk ?

Ziet gij dan niet in, dat wij onze jeugd wat moeten geven ?

Acht gij het niet een gevaar, de jonge menschen zoo te binden ?

Vreest gij niet, dat zij daardoor te meer afkeerig zullen worden van een Christelijke opvoeding?

Wij kunnen dit lijstje nog vervolgen, maar het is reeds genoeg.

Die vragen komen ons tegen. Wie met de jeugd van doen heeft, wéét dat.

Het jeugdvraagstuk ? Ja, dank zij de onchristelijke opvoeding van zoovele ouders en grootouders, is dat zoo. En de meest onbeschaamde tegenwerping kan men hooren uit den mond dergenen, die willen beweren, dat juist de „Christelijke" opvoeding, de antithese, hier schuld heeft. Men wilde immers van die Christelijke opvoeding niets weten en men wil er nog niets van weten.

Eigenlijk moest men het toejuichen, dat de jeugd, althans voor een deel, onder den ban van de Christelijke opvoeding uit is. Men zou zoo zeggen, dat men prompt is uitgekomen, waar men wezen wilde. En nu klaagt men. Nu staat men voor een vraagstuk. De jeugd voegt zich niet in het gareel der ouderen. Zij is zelfstandig, heeft haar eigen inzichten en meeningen, wordt zelfs losbandig genoemd.

Vergeet men dan heelemaal, dat de eeuw van zijne majesteit het kind achter ons ligt met al zijn overdrijving ? Men heeft alles in het werk gesteld om de jeugd zoo te maken als zij nu is, en nu zij — nog eens, althans ten deele — zoo is, nu zit men met zijn handen in het haar.

Men praat over een dynamischen tijd en houdt dat bij voorkeur aan de jeugd voor, en men weet niet, hoe men daarmede aan moet.

Het jeugdvraagstuk is een vraagstuk van levensbeschouwing. Het zet ons daarom vlak voor de antithese : Christelijk of humanistisch.

Natuurlijk moeten wij onze jeugd wat geven. Wij moeten onze jeugd opvoeden. Niet naar de methodte van het voorgeslacht, welke in haar eenzijdig intellectualisme de zedelijke en religieuse opvoeding moedwillig veronachtzaamde. Wij zijn schuldig haar op te voeden in overeenstemming met het zedelijk wezen van den mensch, waarbij de centrale beteekenis der religie tot haar recht komt, en de zedelijke normen naar Gods gebod worden aangelegd.

Deze houding is voor geen mensch en voor geen volk gevaarlijk, maar een levensbeveiliging van de hoogste orde en de waarborg voor de geestelijke vrijheid van ons volk.

Een Christelijke opvoeding kan ook onverstandig zijn, maar dan is zij niet meer een Christelijke opvoeding. Daar zijn menschen, die op rekening van hun vrome opvattingen zich zelf en hun kinderen kwellen. Die menschen moeten eens lezen, wat de profeet Jesaia in het 58e Hoofdstuk schrijft, om te ontdekken, dat zij daarmede den Heere niet behagen, en dat Hij daaraan geen lust heeft.

Een Christelijke opvoeding moet dus Christelijk zijn. Zij moet de jeugd willen begrijpen en leiden. Zij onthoude zich van een overdreven gestrengheid en zij gedachtig aan het woord van den apostel Paulus, die zegt, dat de vaderen de lasten niet hebben kunnen dragen.

Een Christelijke opvoeding zal ook onderscheid maken tusschen gebruik en misbruik van de gaven Gods. En dat geldt ook ten aanzien van de film. Er is geen bezwaar tegen, dat de Commissie van den kerkeraad voor de jeugd, op den vrijen middag, van tijd tot tijd een film vertoont. Het spreekt van zelf, dat de Commissie deze met zorg kiest. En de kerkeraad moet niet eenzijdig die Commissie verantwoordelijk stellen voor die keuze. De kerkeraad moet zelf verantwoordelijk willen zijn.

Men brenge echter de jeugd niet naar het bioscooptheater. Zij moet aan die omgeving niet wennen. En er zijn gelukkig altijd nog jonge menschen, die zich daar niet thuis zouden gevoelen.

Indien men aan onze jeugd wat van dien aard wil geven, moet dit op eigen terrein geschieden : in de school, in een wijkgebouw, of dgl.

Overigens houde men de jeugd niet onwetend van de gevaren, die haar van de zijde van de biosciop be­dreigen.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 april 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

Bioscoop en film

Bekijk de hele uitgave van donderdag 11 april 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's