Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Christelijke leer van God

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Christelijke leer van God

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het geloofsgetuigenis en de leer.

Het vijfde Hoofdstuk.

Brunner ziet tweeërlei in het getuigenis der apostelen : Het is bericht van Jezus en leer over Jezus. De openbaring Gods in Jezus is zelf geen leer, maar een Persoon met zijn geschiedenis (blz. 40).

In de eerste plaats gaat het volgens hem dus om het bericht, om de vertelling. De leer mag de Bijbelsche vertelling niet verdringen. Dan vervalt men in het orthodox-intellectualistisch misverstand, hetwelk in het begrip: „Gods Woord" kan schuilen (blz. 41). De theologie der reformatie kan van het verwijt niet vrij gepleit worden, zoo merkt hij op, Woord Gods en leer verwisseld te hebben (blz. 41 v.).

Wij zouden de opmerking willen plaatsen, dat het gewicht door de orthodoxie steeds aan de kennis van de „Bijbelsche Geschiedenis" gehecht, niet mag worden voorbijgezien. Zoo waar God Zijn Zoon in de wereld heeft gezonden, en het Woord onder ons heeft getabernakeld, zoo waar zal het noodig zijn, dat aan iedere generatie, welke Hem in het vleesch niet heeft gezien, die Christus wordt voorgesteld, zooals Hij op aarde was en wat Hij gedaan heeft.

Dat nu geschiedt in de Evangeliën. En zoo waar het aanschouwen van Jezus van Nazareth nog niet tot geloof leidde, zoo waar leidlt de voorstelling door het Evangelie nog niet tot geloof. Daartoe is de openbarende daad Gods door Zijn Heiligen Geest noodig. Wij hebben gezien, dat Brunner dat ook zelf leert. En wij belijden met hem, dat deze innerlijke openbaring een persoonlijke betrekking tot den Christus beduidt: „Gij zijt de Christus". De Christelijke religie (ook de Oud-Testamentische) is de religie der persoonlijkheid. Adam, waar zijt gij ?

Maar nu vestigt Brunner de aandacht er op, dat de leer zich verwijdert van de persoonlijke sfeer. De leer gaat zeggen, wie Hij, Christus, wie Hij, God, is. Zij spreekt in de derde persoon en niet in de tweede.

Inderdaad is dat zoo en de voortgaande bezinning verwijdert zich steeds verder van de persoonlijke-betrekking in de zakelijke (vgl. blz. 47). Aanbidding of theologie is lang niet hetzelfde. Doch het is ook waar, dat er zonder aanbidding geen ware theologie geboren wordt.

Er is een voortdurende betrekking tusschen geloof en leer, welke b.v. tot uitdrukking komt in het woord geloofsleer. Brunner zegt: geloof zooveel uit de leer, als de leer uit het geloof komt (blz. 48). Alzoo wortelt de leer in het ge­loof, m.a.w. in de religie zelf. Theologie is een vrucht van het leven der kerk.

Toch heeft hij gelijk, als hij geloofskennis en theologische kennis onderscheidt als een verschillende vorm van bestaan, hoewel hij de betrekkelijkheid daarvan inziet. Er is toch bij den geloovigen theoloog een levende relatie tusschen hart en hoofd. De centrale werking des geloofs gaat ook over het verstand, gevoels- en wilsleven. Wij kunnen daarom nog niet onderschrijven, dat het geloof niet tot theologie uitdrijft, zooals Brunner meent (blz. 49). Anders ware toch alle theologie symptoom van het ziekteverschijnsel, dat Brunner ,,theologisme" noemt (blz. 49).

Dan ook zou de leer der apostelen en profeten, — en niemand zal ontkennen, dat de Heilige Schrift als getuigenis ook leer inhoudt, principieel beschouwd zulke symptomen vertoonen.

Wij kunnen dan ook niet aan den indruk ontkomen, dat prof. Brunner den strijd tegen „het orthodox intellectualisme" te radicaal wil aangrijpen, en den centralen invloed der religie op den geheelen mensch ten deele uit het oog verliest.

Zijn opvatting van openbaring wijst zelfs op een verenging, als hij die feitelijk geheel en al terug brengt tot de vleeschwording des Woords als historische gebeurtenis. Nu kan op het feit van de vleeschwording des Woords niet genoeg nadruk worden gelegd. De Godsopenbaring gaat echter in dit feit niet op, zoo min als het leven der religie opgaat in de persoonlijke levensbetrekking tot den God der religie, al is het waar, dat het religieuse leven in die innerlijke betrekking wortelt.

Hier dreigt een gevaar der eenzijdigheid, waarmede de reformatoren reeds hebben geworsteld, het gevaar eener mystieke geestdrijverij, zooals zij die hebben bestreden in de Dooperschen en andere secten, die bij het innerlijk licht begeerden te leven. Een gevaar, waaraan ook het piëtisme niet ontkomt. En zelfs in de sfeer van het mysticisme ontbreekt het niet aan leer. Zij heeft alleen het bezwaar, dat zij zich evenals het mysticisme zelf aan de tucht van Gods Woord onttrekt.

Wij zijn dan ook van meening, dat dezelfde verenging van de openbaring, in de conceptie van Brunner, tot de distantie tusschen openbaring en getuigenis leidt.

Christus is de Godsopenbaring, maar Christus is verborgen bij God. En zelfs voor degenen, die Hem in het vleesch hebben gezien, was Hij verborgen, en als Hij Zichzelf bekend maakte aan de Schriftgeleerden vond Hij geen geloof. Maar Hij maakte zich bekend. Hij heeft wonderen en teekenen gedaan en Hij heeft gezegd : „Heden is déze Schrift vervuld". Hij heeft gezegd, dat Hij door den Vader gezonden was. Hij heeft de Schrift open gedaan voor de ooren der Emmaüsgangers. Hij heeft, gezegd : ,,Ik ben de weg en de waarheid en het leven. Niemand komt tot den Vader dan door Mij." „Ik ben de deur der schapen". Hij heeft bevolen de volkeren te onderwijzen. Dit zijn slechts enkele voorbeelden.

En nu vragen wij. In dat alles en zooveel meer als hier ware te noemen, slechts apostolisch gegetuigenis, apostolische leer misschien? De apostel Johannes betuigt, dat zij nog veel meer hadden kunnen schrijven en is zich er dus van bewust, dat het getuigenis slechts ten deele en onvolledig is, (Joh. 2t : 25). Doch voor zoover wij in de Evangeliën nu dat getuigenis mogen hebben, hebben wij daarin een voorstelling, zeg een beeld, van den Christus, toen Hij in de wereld was.

Nu kan men zeggen : dat beeld is de Christus niet. Het getuigt slechts van den Christus. Dat beeld is de openbaring niet, want Jezus Christus is de openbaring.  Is dat zoo?

Ten eerste is de vleeschwording niet de eenige openbaring van den Christus, maar Christus is God en de openbaarder Gods in de schepping en in de profetie en in het werk der herschepping. En als Hij tot den mensch komt treedt Hij in de menschelijkheid, warit de openbaring is voor den mensch en de mensch is naar het Beeld Gods geschapen.

Nu beteekent de vleeschwording, dat Hij den mensch heeft aangedaan, onze menschelijke existentie heeft aangenomen, menschelijk heeft gesproken en zelfs in alles is verzocht geweest gelijk wij. De vleeschwording des Woords wijst dus als zoodanig reeds op een gestalte der openbaring als een menschelijke en overeenkomstig de menschelijke existentie. Het getuigenis is dan niet een kribbe van den Heere Jezus, (naar het woord van Luther) In deze vergelijking wordt het getuigenis te ver verwijderd van de openbaring. De woorden, die Hij gesproken heeft, de teekenen, die Hij gedaan heeft, en alles, wat door de Evangeliën van Hem gezegd wordt, behoort bij de Christusopenbaring in het vleesch, het teekent alles de menschelijkheid , der gestalte, welke het Woord, de Christus, de Zone Gods, heeft aangenomen, opdat de Raad Gods zou vervuld worden.

Men kan zeggen, dat dit alles nog slechts objectieve (voorwerpelijke) openbaring is, en dat kan men van alle werken Gods zeggen. Alle werken Gods, de schepping en onderhouding, de geschiedenis, de profetie, de vleeschwording des Woords en al wat de Christus gesproken heeft, de teekenen, die Hij gedaan heeft, Zijn lijden en sterven. Zijn opstanding en hemelvaart, de uitstorting van den Heiligen Geest, de toevergadering tot de gemeente, die zalig wordt, het is alles openbaring. De Heilige Schrift stelt dit alles in goddelijk licht en is als de openbaring van de openbaring. En hoewel dit eerst klaar en duidelijk wordt door de werking van Gods Geest in het hart, illumineerend en wederbarend, kan dit de feitelijkheid van die objectieve werkelijkheid slechts bevestigen.

Het getuigenis der Schrift is alzoo getuigenis der openbaring, en de Heilige Geest, die in alle waarheid leidt, getuigt in het hart der geloovigen, dat dit getuigenis waarachtig is. De reformatorische belijdenis (Art. 5 Ned. Geloofsbelijdenis) aangaande de Heilige Schrift grondt zich alzoo op dit getuigenis van den Heiligen Geest, en omhelst in , de Heilige Schrift het getuigenis der openbaring Gods in Christus als openbaring. Zij heeft verstaan, dat het gansche werk der openbaring ook de Heilige Schrift mede omvat en insluit, wijl de Godsopenbaring tot de gansche menschheid uitgaat en naar het bevel van Christus bestemd is om onder alle volkeren en natiën te worden gepredikt.

De consequentie van deze belijdenis kan geen andere zijn dan dat zij ook de leer der apostelen en profeten als goddelijke leer aanvaardt. Practisch komt Brunner daarop uit. Hij erkent de openbaring — zij het in den door hem bepaalden zin — als grond der Christelijke leer. (Hoofdstuk VI, blz. 51). Omdat God zich heeft geopenbaard, kan er sprake zijn van de rechte Christelijke leer (blz. 50). De leer maakt aanspraak op volstrekte waarheid, in zooverre zij in de openbaring is gegrond. Die grond wordt hier criterium en norm.

Daarmede is echter voor Brunner de autoriteitsvraag niet afgedaan. Met de Reformatoren erkent hij de normatieve autoriteit. En hij wil die gegrond hebben op het primaire getuigenis der openbaring. Dat ziet dus op het getuigenis der apostelen. En hij erkent ook, dat aan dit oorspronkelijke getuigenis bijzondere waardigheid toekomt, wijl het nog tot de geschiedenis van de Christus-openbaring behoort (blz. 54).

Toch is deze voorrang niet absoluut en wel om twee redenen : 1e de kring der apostolische getuigen is niet nauwkeurig te bepalen, 2e. de onderlinge afwijkingen in de leeringen van het Nieuwe Testament (blz. 54).

Derhalve vraagt de leer der apostelen critiek door de leer der apostelen (blz. 55). Hun getuigenis is slechts bindend voor zoover het Christus zelf betuigt. „Wat Christus drijft is apostolisch" (Luther).

Zoo meent Brunner, dat wij moeten afzien van de axiomatische autoriteit der Schrift (orthodoxe leer) om van de Roomsch-Katholieke leer van het pauselijk gezag nog te zwijgen. Het woord der Schrift is niet laatste instantie, daar deze alleen Jezus Christus zelf is (blz. 55). Het resultaat zijner bezinning (ook ten aanzien van het Oude Testament) is : De Schrift is volstrekte autoriteit, voor zoover in haar de openbaring Jezus Christus zelf, tot gelding komt. Een laatste beroep op een Schriftuitspraak is onmogelijk. Alle Christelijke leer blijft een waagstuk des geloofs (blz. 57v.)

Hoe voorzichtig en nauwgezet Brunner te werk gaat en de onderscheidene argumenten weegt) kunnen wij toch met zijn conclusie niet medegaan.

De twee genoemde argumenten zijn op zich zelf niet overtuigend. De kring der apostolische oergetuigen kan niet scherp worden afgegrensd, zegt Brunner. En dan gaat het hem bijzonder om ooggetuigen. De geheel eenige beteekenis van het apostolaat der twaalven, de persoonlijke roeping tot het apostelschap door Christus, waarvan Paulus rekenschap geeft, de bijzondere gave des Heiligen Geestes in hun kring en het getuigenis van Christus (Joh. 17) „Ik heb Uwen Naam geopenbaard den menschen, die Gij Mij uit de, wereld gegeven hebt. Zij waren Uwe en Gij hebt Mij dezelve gegeven, en zij hebben Uw woord bewaard" (vs. 6) nemen de kracht van dat argument weg.

Hier spreekt de Christus zelf van een overdracht van het woord, gelijk Hij ook bidt voor degenen, die door hun woord gelooven zullen (vs. 20). Christus betrouwt Zijn apostelen dus een schat der openbaring toe. In de belofte van den Heiligen Geest, zegt Hij, dat die Geest hun alles zal leeren en indachtig maken alles, wat Hij gezegd heeft (Joh. 14 : 26).

Die Geest zal hen in al de waarheid leiden, want Hij zal van zichzelven niet spreken, maar zoo wat Hij zal gehoord hebben, zal Hij spreken, en de toekomende dingen zal Hij u verkondigen (Joh. 16 : 13).

Zoo brengt de Christus het getuigenis van den Heiligen Geest terug op Zichzelven, op hetgeen Hij spreekt, gesproken heeft en spreken zal tot de apostelen en door hen tot degenen, die door hun woord gelooven zullen. De Christus betrouwt hun niet alleen Zijn Woord toe, maar zendt hen in de wereld, zooals Hij door den Vader is gezonden.

Door Christus zelf wordt de kring Zijner apostelen bepaald en hun woord wordt door Zijn aptoriteit versierd. Hij zelf waakt over Zijn Woord.

Bovendien maakt Christus zich zelf hier bekend als de hoogste Profeet en Leeraar, uit Wien de Heilige Geest getuigt. Daarom is er geen enkele grond om ook de Oud-Testamentische openbaring niet op dezelfde wijze te verstaan. Zij getuigt van den Christus. En wie is de getuige dan de Heilige Geest, die het uit den Christus neemt ? De Christus zelf staat achter het getuigenis der apostelen en profeten. En alleen daarin schuilt de grond, dat dit getuigenis middel of orgaan is, hetwelk de Heilige Geest gebruikt tot openbaring van den Christus aan de Zijnen. Hoe toch zou de Heilige Geest zich binden aan een getuigenis der apostelen, dat niet uit den Christus genomen is. Reeds die binding onderstelt een nauw verband en bevestigt, dat het getuigenis der apostelen terug gaat op hetgeen de Heilige Geest uit den Christus genomen heeft. En aangezien de Christus zelf betuigt, dat Hij de woorden Gods aan Zijn discipelen heeft toebetrouwd, ontvangen wij de leer der apostelen en profeten als een goddelijke leer en de Heilige Schrift als Gods Woord.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 augustus 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

De Christelijke leer van God

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 augustus 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's