Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

Het welbehagen des Heeren

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Matth. 11 : 25, 26. Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt ze den kinderkens geopenbaard, ja. Vader, want alzóó is geweest het welbehagen voor U.

Ontroerende dankzegging van den Zone Gods en des menschen tot God, zijn Vader.

Het welbehagen Gods was alleen wijs en goed ; en als welbehagen van den alleen wijzen en goeden God ten volle aanbiddenswaardig.

En wat behelsde dat welbehagen? Dit. Dat de Vader de dingen van Zijn heerlijk Koninkrijk voor de wijzen en verstandigen verborg, en ze den kinderkens openbaarde.

Hoe kwam dat openbaar bij de omwandeling van den Heere Jezus op aarde ?

Wie waren het, die Zijne woorden aannamen en die in Hem geloofden?

Wie waren het, die Hem volgden ?

Waren het de voornamen, de geleerden, wij zouden zeggen de intellectueelen ? Volstrekt niet! Beteekenisvol in dit verband is wel het woord, dat de Farizeeërs eens spraken tot de dienaars, die ook al door het Getuigenis des Heeren gegrepen schenen. Zijt ook gij verleid, zoo zeiden zij; heeft iemand uit de Oversten in Hem geloofd, of uit de Farizeeën? De officieele personen in Kerk en Staat hielden zich verre van Hem. Hooghartig plaatsten zij zich tegenover Hem. Zij ergerden zich aan Zijn persoon en werk. Is deze niet de zoon des timmermans, zoo mokten zij, en is zijne moeder niet genaamd Maria, en zijne broeders Jacobus en Joses en Simon en Judas ? Wel zagen zij Zijne werken ; wel hoorden zij Zijne woorden, maar instee er van Hem te erkennen als de Zone Davids, in Wien al de beloften des Vaders werden vervuld, zochten zij Hem in Zijne woorden te vangen ; lasterden zij Hem als een, die den Sabbath brak ; ja zij verwierpen Hem met het schrikkelijke woord. ,,Deze werpt de duivelen niet uit dan door Beëizebul, den overste der duivelen. "

Zeker, meermalen ontmoeten wij hen in gezelschap met Jezus, maar meest was dit, om Hem waar te nemen ; om te zien of zij Hem ook ten val konden brengen.

Daarom geen wonder, dat Nicodemus, de overste der Joden, die per se toch weleens met Jezus onder vier oogen spreken wilde, des nachts tot Hem ging, om toch van de menschen maar niet gezien te worden.

Neen, de wereld van voornamen en geleerden nam wel een beslist afwijzende houding tegenover Jezus aan ; Hij was hun een steen des aanstoots.

Toch waren er, die Zijne woorden aannamen ; die in Hem geloofden ; die Hem volgden.

Wie het waren? Het waren de tollenaars en de zondaars, de ellendigen onder het volk ; voor wie de Joden niet het minste respect hadden ; het was om kort te gaan, de schare, die de Wet niet kende.

Welke was nu de reactie bij den Zaligmaker? Jezus heeft dat gezien. Hoe stond Hij daar tegenover? Met een bewogen hart. Ongetwijfeld. Want immers, toen Hij den rijken jongeling zag, beminde Hij hem. Maar tegelijkertijd toch ook met eene heilige verontwaardiging. En dan denk ik aan Zijn veelvoudig wee over de halsstarrige Schriftgeleerden en Farizeeën.

In ons teksthoofdstuk keert Jezus zich tegen Chorazin en Bethsaïda ; tegen Kapernaüm, dat tot den hemel toe verhoogd is geworden ; het zal tot de hel toe neder gestooten worden ; want zoo in Sodom de krachten waren geschied, die in Kapernaüm geschied waren, zoo zoude het tot op den huidigen dag gebleven zijn. Niet straffeloos verwierpen zij Hem !

Evenwel was er ook nog een andere zijde. Immers, het was geen toeval, dat dit alles zóó geschiedde. Achter dit alles, lag de Raad, het welbehagen Gods. Wat hier ; aanschouwd werd, was niet anders dan de openbaring van het welbehagen des Vaders, die in Zijne vrijmacht de dingen Zijns Koninkrijks verbergt en openbaart. Hij verbergt ze voor de wijzen en verstandigen en Hij openbaart ze den kinderkens.

Jezus ziet dat, en Hij aanvaardt dat; ja, Hij dankt er den Vader voor. Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt ze den kinderkens geopenbaard ; ja. Vader, want alzóó is geweest het welbehagen voor U.

Wat valt er voor ons hieruit veel te leeren !

Of zoudt gij denken, dat Jezus' tijd hierin een exceptioneele was ? Neen, zooals het toen was, zoo was het ook later, zoo is het ook nu.

En, hoe staat nu de Kerk tegenover dat stuk ?

Nu denk ik weer aan Paulus' tijd, en zijne reactie. Heeft u nooit eens getroffen het in dit verband zoo treffende woord van den Apostel? Ik bedoel dat bekende : „Want gij ziet uwe roeping, broeders, dat gij niet vele wijzen zijt naar het vleesch, niet vele machtigen, niet vele edelen, maar het dwaze der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij de wijzen beschamen zou ; en het zwakke der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij het sterke beschamen zou, en het onedele der wereld en het verachte heeft God uitverkoren en hetgeen niets is, opdat Hij hetgeen iets is, teniet zou maken, opdat geen vleesch zou roemen voor Hem."

Gij gevoelt wel, dit woord is voor geen tweeerlei uitlegging vatbaar. Neen, Paulus heeft het ook wel ondervonden, dat zijn tijd al niet anders was als de tijd van Jezus' omwandeling op aarde ; de officieele, intellectueele wereld stond hooghartig en afwijzend tegenover de dingen van het Koninkrijk der hemelen; rondom hem schouwde hij slechts met een enkele uitzondering, het zwakke der wereld, het onedele en het verachte. Athene wees hem uit de hoogte terug ; later zouden zij hem nog weleens over deze dingen hooren ; het deftige, eigengerechtige Jodendom wilde zich zelfs geheel niet met hem inlaten. Hoe is nu Paulus' positie daar tegenover ? Ongetwijfeld heeft hij het er weleens moeilijk mee gehad. Maar tenslotte heeft toch ook hij den aanbiddelijken, goddelijken raad daarin leeren zien, billijken en bewonderen. Waarom de Heere het dwaze verkoos ? Opdat Hij de wijzen beschamen zou ! Waarom het zwakke der wereld en het onedele en het verachte door den Heere werd opgezocht? Wel, opdat Hij hetgeen iets is, te niet zou maken ; opdat geen vleesch zou roemen voor Hem. O, nu gaan wij er iets van verstaan. De wijze zal zich straks niet beroemen in zijn wijsheid. Niet door kracht noch door geweld breekt het Koninkrijk Gods zich baan, maar door des Heeren Geest. Wie roemt, zal alleen kunnen roemen in den Heere zijn God.

Aanbiddelijke raad Gods, zooals die ook nu wordt aanschouwd ; zooals die ook nu wordt aanvaard en aangebeden !

Juist in de roeping van het dwaze der wereld en van hetgeen niets is, wil de Heere zichzelven verheerlijken in Zijne souvereine gunst; daarin wil Hij Zijne ongebonden genade verheerlijken en openbaren.

Versta het dus nu eens en vooral goed. Niet, omdat zij dwaas zijn en zwak en onedel worden zij door den Heere opgezocht. Want immers, dan zouden die allen door den Heere geroepen worden uit de duisternis tot Zijn wonderbare licht. Maar daarom roept de Heere hen, opdat in die roeping Gods vrije genade verheerlijkt zou worden ; en Hij alleen de eere zou ontvangen.

De natuurlijke mensch wil aan deze dingen niet. Welk een storm van verontwaardiging heeft dit stuk de eeuwen door ontketend ! De wijzen hebben gepoogd om dit woord van zijne kracht te berooven ! Maar het staat er en blijft er staan ook voor den huidigen dag. Gij zijt menschen, zoo zegt de Heere, maar Ik ben uw God.

De Heere Jezus Christus, de Zone des Vaders, heeft zich aan de verkiezende daad des Vaders niet gestooten ; zij is voor Hem geen ergernis geweest.

Integendeel. Hij heeft zich verblijd in den geest en Hij heeft den Vader geprezen ; gedankt den Heere des hemels en der aarde, die met het Zijne doet naar Zijn welbehagen. Zoo nu alleen wordt de mensch tot zijn ware grootte, tot zijn ware kleinheid en nietigheid teruggebracht, en den Heere toegebracht lof en eer en aanbidding. Ja Vader, want alzoo is geweest het welbehagen voor U !

Voorts wordt de wijsheid Gods ook gerechtvaardigd van al hare kinderen. Geloovig amen-zeggend op Gods openbaring, wordt Gods vrijmachtige verkiezing het hart der Kerk ; de rotsgrond, waarop zij veilig en onbewogen staat. Ja Vader, want alzoo is geweest het welbehagen voor U. Lezer, hoe staat gij tegenover deze dingen ? Behoort gij tot de wijzen en verstandigen voor wie de dingen des Koninkrijks dwaasheid zijn of tot de kinderkens, die zich leerden verblijden in het welbehagen Gods? Vreeselijk als straks onze wijsheid dwaasheid zou blijken te zijn !

Gelukkig die door den Heere arm gemaakt, ontdekt en ontledigd, in Christus de schatten des heils en der zaligheid mocht vinden. In Hem wordt het welbehagen Gods ten volle verheerlijkt. Die in den Zoon gelooft, heeft het eeuwige leven, hoe arm, onwijs, ellendig hij ook is. In Hem gaat de volle lichtglans op over de lofzang der engelen : in menschen een welbehagen.

Spreke ons harte nu en immer : Niet ons o Heere, niet ons. Uw Naam geef eere. Ja Vader, want alzoo is geweest het welbehagen voor U.

(Leiden)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 september 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 5 september 1946

De Waarheidsvriend | 4 Pagina's