Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

HET ZWIJGENDE LAM GODS

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doch Jezus zweeg stil. Matth. 26 : 63a

„Als dezelve geëischt werd, toen werd Hij verdrukt ; doch Hij deed Zijnen mond niet open ; als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap, dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzoo deed Hij Zijnen mond niet open".

In dit woord teekende eenmaal de profeet Jesaja, door de verlichtende leiding des Heiligen Geestes, de groote bereidwilligheid, waarmede in de volheid des tijds het Lam Gods, de Heere Jezus Christus, zichzelve zoude overgeven tot lijden en dood. Hierdoor zou Hij als het ware offerlam de schuld en de zonde voor al de Zijnen verzoenen en hen vrijmaken van den eeuwigen dood.

Hoe zien wij dit profetisch woord in den lijdensweg van Christus volkomen waargemaakt. Hoe liet Hij zich gewillig binden en wegleiden door de bende, als zij Hem in Gethsemané dan eindelijk hadden kunnen vangen.

Zwijgend gaat Hij daar heen, stemmeloos als het lam, als het schaap voor zijn scheerders.

Zwijgend wordt Hij eerst voor Annas en dan voor Kajaphas gesteld. De hooge Joodsche Raad ziet Hem dan eindelijk in hun midden gesteld, als een welkome prooi. Nu Hij in hunne handen is, zal Hij daaraan niet meer ontkomen. Zij doen daarvoor alle moeite, want zij hebben het op Zijn dood toegelegd. Zoo zwijgend zien wij Hem nu ook in hun midden. Zooeven is Hem door den Voorzitter van het Sanhedrin de vraag gedaan : Antwoordt Gij niets ? Wat getuigen deze tegen U ?

Maar, wij lezen : doch Jezus zweeg stil.

Over dit woord. Mattheus 23 : 63a, gaan wij een oogenblik nadenken. Leide de Heere ons maar in hetgeen het in zijn diepte en rijkdom beteekent. Wij willen overwegen : waarop, waarom, waartoe het zwijgende Lam Gods stilzweeg.

Waarop Christus stilzweeg ? Op de valsche beschuldigingen, welke tegen Hem werden ingebracht. Daar even nog, eer dit gekomen was, had Hij wel gesproken. Het was, toen de Hoogepriester Hem ondervraagd had naar Zijne discipelen en naar Zijne leer. Dit was om Hem in den val te lokken, opdat zij beschuldigingen tegen Hem konden vinden om Hem ter dood te veroordeelen. Het had hen niets kunnen baten. Hij liet zich niet in den val lokken. Hoezeer en hoe velerlei vragen de hoogepriester Hem had gesteld, toch was hij daar niets mee gevorderd.

Zoo zou er niets van heel hun vijandig plan terecht komen.

Echter, een andere welkome gelegenheid wordt geboden. Daar komen tenslotte twee valsche getuigen. Deze brengen een zware beschuldiging tegen Hem in. Zij luidde : „deze heeft gezegd : ik kan den tempel Gods afbreken en in drie dagen denzelve opbouwen".

Hierop vraagt de hoogepriester, zeker met gehuichelde verontwaardiging : „Antwoordt gij niets, wat getuigen deze tegen U? Is dit dan niet een zware beschuldiging ? Is dat  niet een beschuldiging van ware heiligschennis ? Hoe! Zou hij den tempel afbreken, dat heilig Godsgebouw, waar de Joden, uit vrees voor heiligschennis, zelfs niet durfden zweren bij het goud van den tempel ? En zou hij dan, die verachte Nazarener, zijn handen daaraan willen slaan om het zelfs af te breken? O, wat een gruwel !

Doch, de Heere Jezus antwoordt daarop niet één woord ; Hij zwijgt stil.

Het is niet, omdat Hij niet weet te antwoorden. Zijn beschuldigers hebben Hem den mond niet gesnoerd. Verre daarvan.

Neen, integendeel, dat zwijgen is juist een duidelijke sprake, het is een zeer welsprekend antwoord. Hij staat daar maar niet deemoedig, met gebogen hoofd voor den hoogepriester en het Sanhedrin, als een misdadiger, die niets weet in te brengen. Ja, Hij zwijgt, maar Hij ziet tegelijk zijn rechters met open, vastberaden blik in het gelaat.

Daardoor weerlegt Hij deze valsche en tevens zoo dwaze beschuldiging. Zij is veel te doorzichtig. Wat een dwaasheid zou dit beteekenen, als iemand ooit op zulke onzinnige gedachten komen zou !?

Trouwens, hier geldt het een dubbele leugen.

Hij had toch immers niet gesproken, dat Hij den tempel zou afbreken om hem dan als een ruïne te laten liggen. Hij had tot Zijn belagers gesproken : breek dezen tempel af (wijzende op Zijn lichaam) en in drie dagen zal ik denzelven oprichten. Hij den tempel afbreken !? Maar wisten zij dan niet, dat Hij zoo kortgeleden in den tempel gekomen was om deze te reinigen van alles wat daar niet thuis behoorde ? Had Hij niet degenen, die daar binnen kochten en verkochten, uitgedreven en de tafels der wisselaren omgekeerd ? Had Hem niet de heiligheid van het huis des Heeren dermate aangegrepen, dat Hij een geesel van touwkens genomen had en allen, die Gods huis ontheiligden, had uitgedreven ? Hoe had Hij met diepe verontwaardiging uitgeroepen : daar staat geschreven : Mijn huis zal een huis des gebeds genaamd worden, maar gü hebt dat tot een kuil der moordenaren gemaakt.

Hoe waren Zijn discipelen toen gedachtig geworden aan het psalmwoord : de ijver van Uw huis heeft Mij verslonden !

Zal Christus daarop dan antwoorden ? O, neen, Hij brengt in toepassing het woord van den Spreukendichter : antwoord den zot naar zijne dwaasheid niet, opdat gij hem niet gelijk wordt.

In Zijn blik alleen, reeds bij Zijn stilzwijgen, ligt antwoord genoeg, dat Zijn rechters beschaamd moet doen afdeinzen.

In dit zwijgen van Christus ligt nog meer. Hij zweeg, omdat Hij hier niets behoefde te zeggen, wijl deze beschuldiging in zichzelve de grootste tegenspraak inhield. Hierdoor was Hij tegenover Zijn vijanden gerechtvaardigd. Hij vreesde hen in hun toorn niet. Hij zweeg, omdat Hij ook hier kon doen gel den : wie van u overtuigt Mij van zonde ? Hij zweeg, omdat Hij voor deze beschuldiging vrij kon uitgaan, vol bewustzijn van Zijn volkomen onschuld en heiligheid. Hij zweeg, omdat Hij wist waarop dit alles uitloopen moest.

Neen, 't is niet die hoogepriester Kajaphas, die hier per slot van rekening de leiding heeft in dit huichelachtig schijnproces, maar God zelve heeft de leiding. Nu zweeg Hij. Daardoor kon dit heele schijnproces mislukken. Dat wil Christus daardoor aantoonen, zoodat Hü zulk een aantijging geen woord waardig keurt. Straks zal Hij spreken, wanneer die hoogepriester Hem de vraag zal stellen, welke alle waarde inhoudt, welke niet dwaas en ongerijmd, maar vol van gewicht en van de allergrootste en meest beslissende beteekenis is. Wanneer Hij op eede vorderen zal, dat Hij zal zeggen of Hij de Christus, de Zoon Gods is. Dan te zwijgen, zou gansch verkeerd zijn, in strijd met Zijn roeping, n.l. „om der waarheid getuigenis te geven".

Dan zal Hij spreken, al zal dit ook zijn ten koste van Zijn leven. Maar hier, waar leugens gestoffeerd worden, acht Hij het niet der moeite waard daaraan ook maar één woord te verspillen. Hoe zou hier de Joodsche raad eigenlijk door Hem aan de kaak kunnen zijn gesteld, als hij had willen spreken. Maar hoe zou dit een stuiting in den voortgang van dit proces hebben gegeven. Dit mag en kan hierop niet blijven steken. Hij staat toch niet enkel maar voor een menschelijke rechtbank, welke niet recht weet, wat met Hem aan te vangen om Hem toch maar uit den weg te ruimen. Hij staat in de vierschaar Gods. In de menschelijke rechtbank komt Hij uit als onschuldig, al beschuldigen valsche beschuldigers Hem van heiligschennis. In de vierschaar Gods móét Hij zwijgen en doet dit metterdaad. Daar staat Hij als een schuldige en kan Zijn mond niet opendoen. Hoewel Hij gansch onschuldig is in zichzelf, dé Rechtvaardige, wordt Hij toch in deze vierschaar gansch schuldig gesteld. Hij staat daar voor anderen, als Borg, als het Lam Gods, dat de schuld der zonde op zich genomen, heeft. Hij is tot zonde gemaakt. Hij, rechtvaardig voor de onrechtvaardigen. Christus is de tweede Adam, die in de plaats van den eerste optreedt. De eerste Adam heeft zich aan heiligschennis zeer zwaar schuldig gemaakt. Hij heeft zich vergrepen niet slechts aan den tempel, maar aan Dien, die daarin woont. Hü heeft zich vergrepen aan het heerlijk deugdenbeeld Gods, Hem naar kroon en troon gestoken. Hem zoeken te verdringen uit den tempel Zijner heerlijke schepping. En niet alleen deze eerste Adam heeft dit gedaan, maar ook in en door hem allen, die in hem begrepen zijn. Ja, zij hebben ook zich vergrepen door hun eigen zonden ook aan den tempel Gods, dat is hun lichaam, evenzeer als aan hun ziel.

Nu wordt de tweede Adam door dit - menschelijk gericht heen daarom getrokken voor de vierschaar Gods. Hij staat daar nu in de plaats van allen, die in Hem begrepen zijn. Hem van den Vader gegeven, door het geloof aan Hem verbonden en uit Hem levend.

Zoo bezien, wordt het nu een ware beschuldiging in Gods vierschaar.

Wanneer Hij straks moet antwoorden, of Hij de Zoon Gods is, kan en zal Hij naar waarheid antwoorden; Dan behoeft Hij niet te zwijgen. Dan zullen Zijne rechters Hem veroordeelen, omdat Hij godslasterlijk spreekt. Hij, een mensch zijnde, die zich God gelijk maakt. En hoewel dan de schijn tegen Hem is, spreekt Hij dan de waarheid. Hij heeft zich vrijwillig tot dit alles overgegeven en daarom zwijgt Hij, als het zwijgende Lam Gods, dat staat in het gericht Gods.

De goede Herder geeft Zijn leven voor Zijne schapen, als het stemmeloos lam, als het weerloos schaap geeft Hij zich ten offer voor hen.

Zij moeten zwijgen, omdat zij heiligschennis hebben begaan.

Wat is het toch gelukkig, dat Hij om hunnentwille zweeg. Dit is de reden waarom Hij zweeg, omdat de verlossing van de Zijnen dit vorderde. Hier gaat alles niet naar menschelijk willen, maar naar den bepaalden raad en voorkennis Gods. Al weet deze hoogepriester het niet en wil hij er zelfs niet van weten — hij is toch maar een instrument, dat God gebruikt om Zijn raad te volvoeren. Ook al is die hoogepriester tegelijk een willig werktuig en speelbal van satan, die hier strijd voert tegen den tweeden Adam, het in het paradijs beloofde Vrouwenzaad, dat hem den kop vermorzelen zal.

Wanneer die hoogepriester vraagt „antwoordt gij niets, wat getuigen deze tegen u", dan, zoo mogen we zeggen, luistert niet alleen het Sanhedrin en allen, die aanwezig zijn, met gespannen aandacht toe, maar dan luistert de hemel en de hel toe, of Hij nu antwoorden zal en wat Hij zeggen zal.

Maar Jezus zwijgt stil. Hij zwijgt stil voor den Joodschen raad, welke daardoor in al zijn holheid en ledigheid wordt ten toon gesteld. Hij zwijgt stil voor de hel, voor satan, den leugengeest, die hier een doodelijke wonde verkrijgt in de worsteling tusschen het Vrouwenzaad en het slangenzaad.

Hij zwijgt stil voor den hemelschen Rechter, voor Wien het daardoor volkomen en duidelijk is, dat Hij de schuld der heiligschennis van al de Zijnen gewillig draagt. Hij zwijgt daar als hun Borg. Want zij biijken schuldig te staan. Dan kunnen zij niets antwoorden.

Poogde de eerste Adam nog iets in te brengen, wat deed hij daarin ? Hij trachtte de schuld van zich af te schuiven.

En nu moeten zij allen, die van hun schuld overtuigd worden en in den tweeden Adam begrepen zijn, belijden, dat zij niet op één van duizend vragen kunnen antwoorden. Hun ontbreken de tegenredenen. Het is waar, voordat zij hun schuld en overtreding van de schending van Gods heilig Wezen zien, pogen ook zij zich nog te ontworstelen aan de schuld. Zij trachten deze dan ook nog van zich af te schuiven. Doch, bekend gemaakt aan de schending van Gods heilig recht, door de ontdekkende werking van den Heiligen Geest, moeten zij verstommen. En zij zouden vanwege de majesteit van Gods heilig recht en naar de schuld hunner zonde eeuwig moeten verstommen. Maar nu heeft Christus in het gericht Gods voor hen stil gezwegen, opdat straks daardoor hun de mond geopend zal worden, wanneer zij de vrijspraak Gods mogen verkrijgen en zij zullen mogen verkondigen den veelvuldigen lof des Heeren, opdat zij Hem verheerlijken. Daartoe heeft Christus zich in het gericht Gods gesteld en stil gezwegen, opdat voor hen al de oorzaak van hun stilzwijgen zou worden weggenomen. Daarmede zien wij op het waartoe, dat Hij stille zweeg.

Wanneer zij met zichzelf worden bekend gemaakt door ontdekkende genade, hoeveel oorzaak is er dan voor hen om stil te zwijgen. Hoe moeten zij dan deemoedig het hoofd buigen.

Daar komt de aanklacht van hun geweten, dat hun zooveel in herinnering brengt van hun zondig spreken, waar zij hadden moeten zwijgen. En evenzoo van hun zondig zwijgen, waar zij hadden moeten spreken.

Daar komt de heilige wet Gods, welke hen in zooveel beschuldigt. Geen van hare geboden gehouden, alle smadelijk overtreden. En zij moeten verstommen. Zoo zij dan den mond al zouden openen, het zou zijn om het „volkomen schuldig" over zichzelf uit te spreken. Daar moest Gods vloek en toorn over hen worden uitgesproken, dat hen voor eeuwig het zwijgen oplegt.

Daar komt de satan hen beschuldigen, aanklagen. Hij wijst, ook bij hen als bij Jozua weleer, op hunne vuile kleederen, hun door de zonde bezoedeld gewaad, besmet door allerlei zonde en ongerechtigheid. En zij moeten zwijgen.

Zij zwijgen ook, want het zijn niet alle onware beschuldigingen, welke hij hen voor oogen houdt en zoo bij den Heere hen beschuldigt.

Doch, Christus heeft zich voor hen in het gericht Gods gesteld en alles op Hem doen aanloopen. Daarom kan Hij het nu voor hen opnemen en tot satan spreken ; de Heere schelde u, gij satan, die Jeruzalem verkiest ! Is deze niet een vuurbrand, uit het vuur gerukt ?

Hij zweeg, opdat zij eenmaal spreken, neen, jubelend roemen zouden : wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods ? God is het die rechtvaardig maakt, wie is het die verdoemt ?

Zij zouden ook in het eindgericht eenmaal moeten zwijgen, daar ook zij niet kunnen bestaan voor den heiligen en rechtvaardigen Rechter, maar Christus heeft zich in het gericht Gods gesteld en gezwegen, opdat Hij het dan ook voor hen kan opnemen en spreken : Ik wil niet, dat deze in het verderf dale. Ik heb de verzoening voor hem (haar) gevonden.

Dan zullen zij spreken, zingen. Zijn lof, den lof van den Drieëenigen God tot in eeuwigheid verkondigen en groot maken. Zij zullen aanheffen het lied van het Lam, dat voor hen geslacht is en zichzelven voor hen heeft overgegeven.

Hier op aarde spreken en zingen zij daarvan reeds : „loof den Heere, mijne ziel, Die al uwe ongerechtigheid vergeeft. Die alle uwe krankheden (zondekwalen) geneest. Die uw leven verlost van het verderf. Die u kroont met goedertierenheid en barmhartigheden".

Hij zweeg, als het stemmeloos Lam, als het weerloos schaap, opdat Zijne schapen Hem daarin zouden leeren navolgen in geduldig zwijgen, opdat zij hun mond niet opendoen in al hun leed, maar in hope op Hem zouden wachten.

Hij zweeg, om voor al hunne ijdele woorden te boeten en te betalen.

Hij zweeg, opdat, waar de wet hun verdoemenis luide predikt, hen daardoor verbrijzelt en beangst. Hij die wet met al haar vloek het zwijgen op zou leggen en Hij hen daardoor verzoening prediken en toezeggen zou.

Hij zweeg, maar dat geeft nu alle grond voor allen, die in hunne bekommernis over hunne zonden moeten zwijgen, dat zij nu tot Hem zouden spreken : Heere, wees Gij mijn Borg. Opdat zij nu al hun nooden Hem zouden klagen, met al hunne vragen tot Hem zouden komen en zij Hem alles zouden zeggen, wat hen kwelt en benauwt, wat hen drukt en bezwaart.

O, dat zij dan daarin maar niet zwijgen en Hem maar alles klagen. 

Hij zweeg, opdat zij straks verwaardigd mochten worden, van Hem te mogen spreken, Die het stormen daarbinnen van die onstuimige baren van hevige aanvechtingen tot bedaren en stilzwijgen kan brengen en opdat de verheffingen Godes in hunne keel zouden zijn en zij juichen :

Christus ging in 't oordeel voor, 't Werd voor mij begonnen ; Sedert Hij 't pleit verloor. Heeft mijn ziel 't gewonnen.

In Zijn vonnis ben ik vrij. Laat de dood nu komen. Heel de hel beschuldig' mij, Ik heb niets te schromen.

(Hoevelaken)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 maart 1947

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 maart 1947

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's