Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

Het vastmaken van roeping en verkiezing

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daarom, broeders, benaarstigt u te meer om uwe roeping en verkiezing vast te maken; want dat doende, zult gij nimmermeer struikelen. 2 Petrus 1:10.

Met deze woorden wendt de apostel Petrus zich tot de verstrooiden in Kl.-Azië, die door vervolging in groot lijden verkeerden en vanwege valse leraars in grote geestelijke gevaren!

Het is aan het einde van zijn leven, dat Petrus deze woorden, gedreven door de Heilige Geest, aan hen schrijft, 't Is als 't ware nog een laatste woord van vermaning, dat hij tot hen richt!

Immers, de gevaren zijn zo groot en de verleidingen zo talrijk, in zulk een heidense omgeving, waar de zuigkracht der wereld zo sterk is.

Daarom vermaant hij hen, zich te benaarstigen hun roeping en verkiezing vast te maken.

Ik kan mij voorstellen, dat ge even verwonderd opziet, als ge dit leest!

Petrus spreekt hier over „roeping en verkiezing".

Is dat wel juist — zo vraagt ge.

Niet, dat ge er bezwaar tegen zoudt hebben, dat in deze tekst over „roeping" en „verkiezing" gesproken wordt.

Integendeel!

Daar is immers de roeping Gods, die Hij uit doet gaan door Zijn Woord en Geest en waardoor Hij zondaren roept uit de duisternis tot Zijn wonderbaar Licht.

Daar is ook de verkiezing Gods, waardoor de Heere in Zijn vrijmacht bepaald heeft, wie deelgenoten zullen worden van het eeuwige leven, in den Heere Jezus Christus.

Zeker, daar zijn vele mensen, die hiervan niet willen horen en die zich in hun dwaasheid ergeren aan dit woord. Maar het is nochtans het „hart der Kerk", de grootste troost van alle gelovigen, dat de Heere de Zijnen tevoren gekend heeft, gekend in welbehagen.

Dat hier over „roeping en verkiezing" gesproken wordt, zult ge dan ook niet als een bezwaar gevoelen ! Integendeel. Maar wel kan ik mij indenken, dat ge misschien bezwaar hebt tegen de volgorde.

Dat ge het juist zoudt willen omkeren.

Want dit is toch de volgorde op grond van Gods Woord, dat daar eerst is de verkiezing van vóór de grondlegging der wereld en als vrucht daarvan, de roeping in het heden der genade.

Hoe komt het dan dat Petrus deze beide omkeert ?

Zie, wanneer hij gesproken had naar de volgorde, zoals het in de raad des Heeren vastligt, dan zou hij geschreven hebben: „Broeders, benaarstigt u, uw verkiezing en roeping vast te maken".

Maar, dat doet hij niet.

Neen, hij noemt de dingen hier in de volgorde, waarin zij tot ons bewustzijn komen, in die volgorde, waarin zij in het leven door Gods kinderen worden ervaren.

Dan is daar eerst de roeping, nietwaar, met welke de Heere door Zijn Woord en Geest doordringt in ons hart, waardoor een in zichzelf verloren zondaar de zaligheid zoekt en vindt enkel en alleen bij God in Christus.

En dan is dit de troost voor ieder geroepene, voor ieder die in den Zoon gelooft, dat zijn behoud, ook voor de toekomst, niet afhangt van hemzelf. Want ach, dan zou er nog weer een omkomen zijn, maar gegrond is, enkel en alleen, in het welbehagen des Heeren. Zo wordt die verkiezing niet iets, wat de mens zorgeloos maakt, maar wordt het een rijke troost voor de Kerk van alle eeuwen.

Deze troost, dat haar zaligheid in Christus vastligt in de Raad des Heeren, vastligt bij haar God, Wiens naam is: „Jehovah"', „Ik zal zijn, die Ik zijn zal".

Maar — en dat is van zulk een groot belang, dat het nu ook vastligt door het geloof bij de Zijnen. En daarop wijst de tekst, als daar staat:

„Benaarstigt u om uw roeping en verkiezing vast te maken".

O neen, van Gods kant behoeft het niet vastgemaakt te worden. Daar is het vast genoeg.

Daar is geen afval der heiligen, naar het Woord des Heeren. De Heere laat nooit weer los, wat Hij gegrepen beeft. Zijn genadegiften en roeping zijn onberouwelijk. Maar nu gaat het hierom, dat datgene, wat bij God vast is, nu ook vastligt bij Zijn kind en tot troost en bemoediging zij in de strijd des geloofs.

Dat het vast komt te liggen, ook voor eigen hart en leven. Het is zo ernstig, als de gelovigen niet staan naar de opwekking van het nieuwe leven.

Er is vaak zoveel traagheid en juist daardoor zoveel geestelijke dorheid, on- en kleingeloof.

En daarom moet Gods Kerk „jagen", rusteloos en met alle kracht zich benaarstigen om haar roeping en verkiezing vast te maken, tot de ere Gods en tot troost voor eigen leven. Zegt de apostel Paulus het niet: „Ik jaag er naar of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus gegrepen ben" ?

Hij wist zich een „gegrepene".

Maar dat voerde hem niet tot rust!

Integendeel, dat deed hem er juist naar jagen om er meer van verzekerd te worden. Dat maakt het leven een strijdend leven!

Immers dit is toch de ervaring : „Het goede dat ik wil, dat doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik''.

Maar nu is dit het heerlijke, en daar komt het in de geloofsstrijd op aan: Gods kind grijpt, waartoe het reeds gegrepen is. Zo zal de Heere Zelf schenken, wat Hij hier van de Zijnen vraagt.

Laat er dan veel mogen zijn een toegaan tot de troon der genade, om biddend van Boven alle kracht te verwachten. Veel een onderzoeken van Zijn Woord, opdat dit Woord moge zijn als een lamp voor de voet en een licht op het pad. En bovenal een vasthouden van de beloften Gods, u geschonken.

Zij kunnen zulk een vastheid geven aan het hart, als ze door het geloof mogen worden verstaan.

Zoo wordt het „zich benaarstigen" een zich vasthouden aan de zo veelvuldig geschonken beloften des Heeren, die in Christus Jezus voor al de Zijnen ja en amen zijn.

En dan kan het niet anders of er zal een rijke vrucht worden gezien!

Daarvan spreekt ook de tekst, als er staat: „Dat doende, zult gij nimmermeer struikelen".

Nimmermeer struikelen!

Is dat niet in tegenspraak met wat de Schrift ons leert ? Staat er niet in de brief van Jacobus : „Wij struikelen allen in vele" ?

Is Petrus, die deze woorden aan de gemeenten schrijft, niet vele malen zelf gestruikeld in zijn leven ? Daar zijn de voorbeelden toch vele van!

En is dit niet de ervaring van Gods kind : Ik ben tot hinken en tot zinken, ieder ogenblik gereed?

En dan toch : „nimmermeer struikelen" ?

Ja, dat staat er! Maar — en daar komt het op aan — het staat er niet alleen.

Dat doende — zo staat er — zult ge nimmermeer struikelen. Des te meer de uitgangen des levens naar den Heere zijn, des te meer het hart gericht is op Hem en Zijn dienst, des te minder zal er bij de Zijnen een struikelen zijn.

Dat, uit genade, dan ook maar meer en meer geleefd mag worden uit de vermaning van de apostel: „Daarom, broeders, benaarstigt u te meer, uw roeping en verkiezing vast te maken; dat doende, zult gij nimmermeer struikelen!"

Daartoe is nodig eigen onmacht te erkennen, telkens weer, opdat er gevonden worde een afhankelijk leven van den Heere om van Hem alles te verwachten, het wetend:

't Is Israels God, die krachten geeft. Van Wien het volk zijn sterkte heeft.

Kent gijl iets van dat benaarstigen in uw leven ? Och, van nature benaarstigt de mens zich tot alles, behalve juist tot dat éne nodige. Vooral in deze tijd, waarin de stoffelijke noden nog zovele zijn! Dan verstaat hij niets van het woord van de psalmist: „Want beter dan dit tijdelijk leven, is Uwe goedertierenheid". Dan is dit juist zijn levensdoel, om te jagen naar het van God verbodene en te leven naar het goeddunken van zijn zondig hart.

Dan benaarstigt gij u wel, maar gij benaarstigt u tot het verkeerde.

Dan grijpt ge wel, maar ge grijpt mis, n.l. datgene, wat voert naar de eeuwige dood.

Wat kan al dit benaarstigen de mens geven. Niets, dan dit, dat hij voor zijn ziel eeuwig schade lijdt.

Zoek dan toch den Heere, terwijl Hij te vinden is.

Nog roept Hij zondaars tot bekering.

Nog roept Hij zondaars, om zich te benaarstigen vóór alles, tot dat éne nodige, dat ge niet missen kunt, zult ge niet voor eeuwig verloren gaan.

Bidt Hem veel om de leiding van Zijn Heilige Geest, die overtuigt van zonde, gerechtigheid en oordeel en u als een zondaar leert overgeven door het geloof aan Christus, Die gekomen is om zondaren zalig te maken.

Er zijn vaak zovele wankelmoedigen, zovele schuchteren van hart, zoveel kleingelovigen, die meer zekerheid zouden willen hebben en het vragen: staat ook mijn naam geschreven in het boek des levens!

Dit woord van Petrus zij hen tot vermaning.

Daarin wordt voorgesteld de van God bevolen en geschonken weg, om tot meerdere geloofszekerheid te komen.

Alleen in deze weg zult ge vrede vinden in Christus, de Vredevorst.

Veel is nog ten dele, veel is nog verborgen in de Raad des Heeren. Maar geopenbaard is ons de wille Gods aangaande onze verlossing in Zijn Woord.

En in dat Woord staat geschreven, juist voor zulke vragenden : „Benaarstigt u des te meer, uw roeping en verkiezing vast te maken!"

En — de Kerk van alle eeuwen leve maar veel uit de vermaning des Heeren : „Benaarstigt u te meer, uw roeping en verkiezing vast te maken ; dat doende, zult gij nimmermeer struikelen".

Men klaagt vaak over dorheid in het geestelijk leven.

En terecht!

Niet, omdat de Heere niet rijk zou zijn aan barmhartigheid.

Hij doet Zijn genade overvloedig zijn.

Maar als gevolg van het gemis aan benaarstigen in het leven van Zijn kinderen.

Dat brenge hen tot ernstig zelfonderzoek. Dan zullen in dit leven, zelfs de allerheiligsten nog maar een klein beginsel der volmaakte gehoorzaamheid hebben, maar toch zo, dat zij met een ernstig voornemen niet alleen naar sommige, maar naar alle geboden Gods beginnen te leven !

En boven uw struikelen welft zich dan de zekerheid, dat 's Heeren roeping en verkiezing onberouwelijk is.

Dat zij het vaste fundament uwer hoop.

Hij, Die het belooft, is getrouw, Die het ook doen zal.

Benaarstig u dan, dit vast te maken voor eigen hart en léven, biddend aan de troon der genade:

Och, schonkt Gij Mij de hulp van Uwen Geest, Mocht die mij op mijn paan ten leidsman strekken".

Zo zal u, o volk, volgens het volgende vers, rijkelijk toegevoegd worden, de ingang in het eeuwig Koninkrijk van onzen Heere en Zaligmaker, Jezus Christus.

(Veenendaal)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 juli 1947

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 10 juli 1947

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's