Heiliging des levens
Wat zal het de profeet Ezechiël wonderlijk te moede zün geweest. Zie hem daar staan temidden ener vallei vol dorre doodsbeenderen. En dan plotseling temidden dier vreeselijke, dorre en doodse vallei weerklinkt daar op het bevel des Heeren het profetische Woord, waaraan de Geest Zich paart. En het wonder gebeurt. Er komt ritseling van leven, daar waar eerst de dood zijn stille en koude heerschappij voerde.
God heeft gesproken, Zijn almacht betoond, Zijn genade bewezen.
God die graven opent, doden uit de graven doet opkomen en ze hergeeft wat door zonde werd verloren.
En ongetwijfeld zullen er snaren in Ezechiël's ziel zijn gaan trillen, toen hij uit 's Heeren eigen Mond over dat zondige, doch door Gods genade herrezen volk, deze zo tedere woorden vernam : o Mijn volk ! Beeld van Gods gemeente, wedergeboren ten eeuwigen leven. O, Mijn volk ! Zou het wederwoord kunnen uitblijven : o, mijn God ?
Naast Ezechiël zie ik een andere figuur, Mozes. Wat zal het ook hem wonderlijk te moede zijn geweest. Zijn oog schouwt een brandend braambos. Op zichzelf niet vreemd, doch het verwonderlijke was, dat dit braambos brandde, maar niet verteerde. God was in het midden. En waar God in het midden is, daar gebeuren altijd wonderen.
Wonderen in de vallei van dorre doodsbeenderen. Leven uit het graf. Wedergeboorte van geestelijk doden.
Wonderen in het brandende braambos. Brandbaar hout in laaiend vuur en toch niet verterend.
Ja, Mozes, trek de schoenen van uw voeten, want hier is heilig land. Zoals er door Gods genade ook een heilige, algemene christelijke kerk is, zwak in zichzelf, midden in de vuurstorm der bestrijding en toch, de poorten der hel zullen haar niet overweldigen. Want God is in haar midden.
De God van de doodsvallei is tevens de God van het brandend braambos, dat niet verteerde. De Ik zal zijn, die Ik zijn zal. God, die het leven wekte, is ook Degene, die het onderhoudt.
Aan het bovenstaande moest ik denken bij het lezen van Romeinen 6. Dit hoofdstuk is toch een deel van de brief aan de christelijke gemeente te Rome. Rome, ondanks alle praal, schittering en machtsvertoon, was — geestelijk gesproken — een dorre vallei des doods.
Maar ziet, het profetische woord des Heeren was ook tot in die doodsvallei doorgedrongen. En de Geest wrocht mede. Lydia's openden hun harten, zodat ze acht gaven op hetgeen er van 's Heeren wege gesproken werd. Aan Saulussen werd een tot hiertoe en niet verder toegeroepen. Wet en Evangelie reden op het witte paard der overwinning.
Temidden van het grote Rome was deze kleine christengemeente slechts als een handvol koren. Doch gekoesterd door de Zonne der gerechtigheid, zou zij weldra het geruis doen horen als op de Libanon. Ik dank — zo schrijft Paulus haar— ik dank mijn God, door Jezus Christus over u allen, dat uw geloof verkondigd Wordt in de gehele wereld.
Een handvol koren, doch de God van 't brandende braambos was in het midden. Daarom, daarom alléén was er standvastigheid in de verdrukking, was er opbloei van het geestelijke leven, was de kaars des geloofs brandende. Zó zelfs, dat de rijkbegenadigde Paulus, verlangde tot hen te komen, om mede vertroost te worden onder hen, door het onderling geloof, zowel het hunne als het zijne.
Het is een kostelijke brief, die de apostel aan deze geliefde gemeente schrijft.
In dit 6de hoofdstuk behandelt hij speciaal de heiliging des levens.
Heiliging des levens. Ja, op onze levensopenbaring komt het aan. Zullen wij — zo vraagt de apostel — zullen wii in de zonde blijven, opdat de genade te meerder worde ? Dit vraagt hij, omdat hij zo juist gezegd had, dat waar de zonde meerder geworden is, de genade veel meer overvloedig geweest is.
Het was reeds in Paulus' dagen zó gesteld, evenals in de onze, dat de heerlijkste waarheden verdraaid werden tot eigen verderf. En daarom, om zelfs de schijn te vermijden dat hij zulke verderfelijke leringen zou prediken, zegt hij kort, maar krachtig : dat zij verre ! Hoe zou het kunnen ? Wij, die der zonde gestorven zijn, hoe zullen we nog in dezelve kunnen leven ? Hij wijst op de geestelijke betekenis van de Doop. Met Christus begraven, met Christus opgestaan, maar nu dan ook in nieuwigheid des levens wandelen.
Aan de vruchten zal de boom gekend moeten worden. Het „Heere, Heere" zeggen, zonder meer, zal niet voldoende zijn. Een godsdienstige schijn aannemen, evenmin. Zelfs met een voorstaan van een zuivere leer, overeenkomstig de leer der apostelen en profeten, hoe goed ook op sdchzelf, maken we ons, zonder hartveranderende genade en nieuwe levenswandel, toch niet aangenaam voor God.
De Heere vraagt ons hart. En wanneer we door Zijn genade tot overgave des harten gekomen zijn, n.l. tot overgave van een verbroken en schuldverslagen hart, dan zal er zeker geen begeerte zijn om in de zonde te blijven, opdat de genade des te meerder worde.
Dit Schriftgedeelte mocht wel meer in het middelpunt der belangstelling staan, telkens en telkens weer. Want het gaat hier over de practijk van het geestelijk leven. Het gaat over onze levenswandel, over onze levenswortel, over onze levensvrucht.
Over onze levenswortel. Zal het wèl zijn, zullen we de naam van christen met recht dragen, dan behoort onze levenswortel in Christus gevonden te worden. Met Christus in Zijn dood gedoopt. Dan is er levensgemeenschap gekomen tussen ons en Christus. Zó'n gemeenschap, dat we door het geloof één plant met Hem geworden zijn.
Met Hem gekruist, 'k Bekende, o Heere, aan U oprecht mijn zonde. Ik lag gekneld in banden van de dood. Dan weten we ons een broeder van de moordenaar aan het kruis. Wij waardig de kruisdood, maar Hij, Christus, heeft niets onbehoorlijks gedaan. De moordenaar aan het kruis, wordt onze broeder in schuldbelijdenis, in boete en berouw, maar ook in het bedelend gebed: „gedenk mijner "
Zo wordt bij aanvang de oude mens met Christus gekruist, met Christus begraven, opdat, wonder van Gods genade en gadelooze ontferming, er ook met Hem zou opstaan een nieuwe mens, om in nieuwigheid des levens te wandelen.
Dan heeft de inwonende zonde geen heersende macht meer. Door Christus' Geest, door diens opstandingskracht, is het nieuwe leven in de ziel uit gestort, dat openbaar zal worden, het kan niet anders, in nieuwe levenswandel en nieuwe levensvrucht.
Want indien we met Christus gestorven zijn, zo geloven wij, dat we ook met Hem zullen leven. En wat van de Overste Leidsman en Voleinder des geloofs geldt, n.l. dat Hij Gode leeft, dat geldt in beginsel toch ook van degenen, die Hem ingelijfd zijn : ze leven Gode.
Gode leven : dat is een leven van heiligmaking. De verlossing, die God schenkt, bedoelt een volkomen vrijmaking van de zonde met al haar gevolgen.
Zij is dus :
verlossing van schuld — rechtvaardigmaking ;
verlossing van de smet — heiligmaking ;
verlossing van alle ellenden der zonde — heerlijkmaking.
De heiligmaking is een daad Gods, een genadedaad aan en in de wedergeborene verheerlijkt, maar die hem roept en uitdrijft tot het vervullen van zijn roeping in Gods kracht, om zichzelf te heiligen. Zijt heilig, want Ik ben heilig.
Ook tt hen komt, evenals tot Abraham, de opwekking : Ik ben God, de Almachtige. Wandel voor Mijn Aangezicht en wees oprecht.
Ware heiligmaking, is niet hetzelfde als wettisch christendom. Dit laatste verwekt hoogmoedigheid, zoals bij de Farizeërs. Ik ben heiliger dan gij. Doch het kenmerk van ware heiligmaking is ootmoed. Slechts het, ingelijfd worden als ranken in de Wijnstok Christi, maakt het mogelijk om vruchten der heiligmaking voort te brengen. Uw vrucht wordt uit Mij gevonden.
De Pinkstergeest is de heiligmakende Geest, Die het volk Gods een heilig volk doet zijn. Die Geest wast en heiligt, maakt tot een tempel des Geestes, tot een nieuw schepsel, tot een heilige, niet in Roomse zin, doch zoals door de apostel Paulus in diens brieven bedoeld.
De heiligmaking is echter niet alleen het werk van de Heilige Geest, doch ook van de Vader. Christus bad immers tot de Vader : „Heilig ze in Uwe Waarheid. Uw Woord is de Waarheid".
Maar het is ook Christus' werk. „Maar uit Hem zijt ge in Christus Jezus ; Die ons geworden is wijsheid van God en rechtvaardigheid en heilgmaking en verlossing".
Een werk dus van God-drieënig.
Gods volk is een volk, vrijgemaakt van de zonde en gesteld tot dienstknechten der gerechtigheid, niet levende onder de wet, maar onder de genade.
Gods volk een heilig volk, maar daarom ook een strijdend volk. Ze kennen de voortdurende strijd in de worsteling van het vlees tegen de geest. Ze zijn geroepen zichzelven te reinigen van alle besmetting des vleeses en des geestes, voleindigende de heiligmaking in de vreze Gods en hunne lichamen te stellen tot een levende, heilige, Gode welbehagelijke offerande.
Duur is de roeping van hen, die de naam van Christus dragen. De eerste christelijke kerk heeft er iets van begrepen. Zelfs de heidenen bewonderden de christelijke deugden. Hun trouw in de belijdenis, hun lijdzaamheid in de verdrukking, hun reinheid in de wandel, hun barmhartigheid jegens de ellendigen, hun eerlijkheid in het beroep.
Geloof zonder werken, geloof zonder een leven in heiligmaking, is een dood geloof.
Uit de vruchten zult ge hen kennen. Calvijn vat in zijn Institutie het christelijke leven op als een eenheid, beheerst door de algemene regel, in Rom. 12 vers 1 gesteld : Ik bid u dan, broeders, — zo heet het daar — door de ontfermingen Gods, dat ge uw lichamen stelt tot een levende, heilige en Gode welbehagelijke offerande, welke is uw redelijke godsdienst, en wordt der wereld niet gelijkvormig.
Het ganse leven van de christen dient te zijn, toewijding aan de dienst des Heeren.
Twee vragen hebben ons steeds weer bezig te houden, n.l. hoe word ik zalig, en daarnaast, ja daarboven, hoe komt God aan Zijn eer ? En God komt zeker niet aan Zijn eer, indien we van de stelregel zouden uitgaan : laat ons de zonde doen, opdat de genade des te meerder worde.
Een kenmerk van bloeiend geestelijk leven is een leven in heiligmaking. Dat is een leven, dicht bij de Heere en tegelijk staande midden in. de wereld als een zoutend zout en een lichtend licht.
Als we daarnaast leggen ons eigen leven, het leven van ons hedendaags christendom, komen we dan niet schaamte te kort ?
(Wordt vervolgd).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 februari 1948
De Waarheidsvriend | 6 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 februari 1948
De Waarheidsvriend | 6 Pagina's