Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

INDIEN WIJ ONTROUW ZIJN

9 minuten leestijd

Doch gaat heen en zegt Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galilea, aldaar zult gij Hem zien, gelijk Hij u gezegd heeft. Marcus 16:7.

Ziehier de boodschap, die de vrouwen krijgen, als zij de blijde tijding hebben vernomen dat Jezus leeft. Zo heerlijk iets mogen zij niet voor zich houden. Integendeel, daar zijn ook anderen nog, die nog elke troost missen en hunkeren naar tijding van de Meester.

Moeten die niet worden vertroost en bemoedigd ? Gaan bekommerde zielen, vlak bij ons soms, ons niet aan ? Mag in Christus' gemeente de Kaïnsgeest heersen, het „ben ik mijns broeders hoeder"?

De roeping, die Christus zijn discipelen oplegt is deze : gaat heen en zeg uw troosteloze broeder of zuster, dat Jezus leeft, en dat Hij ook aan hen denkt, dat Hij op zijn tijd ook zijn genade aan hen verheerlijken zal, de blijde zekerheid geven, dat zij ook zelf de Meester hebben ontmoet.

Merkwaardig, dat Petrus hier door de engel apart wordt genoemd. Dat gaat wel volkomen tegen onze gedachte in. Met het noemen van zijn naam staat ineens weer voor ons de geschiedenis van zijn zo vreselijke zonde : de verlochening van de Meester. Wat slecht had deze discipel het er afgebracht. Wie was zo diep gezonken als hij, behalve Judas dan ? Als wij Jiet dan ook voor het zeggen hadden gehad, wij zouden Petrus wel enigszins anders behandeld hebben. Als wij Petrus een boodschap zouden waardig gekeurd hebben, dan zou hij wel heel achteraan een beurt hebben gekregen.

Had hij dat niet dubbel en dwars verdiend ? Had hij 't niet aan zichzelf te wijten ?

Ziehier onze mening, ons oordeel over Petrus. En aanstonds voeg ik er bij : Goddank, dat wij niet afhangen van het oordeel van mensen, maar van de Heere alleen. Zijn wij nu niet beter af ? Neen, wij vergissen ons, als wij uitgaan van, de gedachte dat God de zonden door de vingers ziet, en nooit straft. Gods volk zondigt nooit goedkoop. Hoe meer begenadigd, hoe zwaarder vaak de straf. Maar wil dat zeggen, dat wij beter in de handen van mensen kunnen vallen ? Wie het rechte licht in zijn leven over de deugden des Allerhoogsten heeft opgevangen, die heeft maar één wens, de wens van David : „niet in de handen van mensen te vallen, maar in de handen van Hem, die wèl straft, maar wiens barmhartigheden vele zijn".

En is dat niet de juiste keuze ? Wat ver gaan de barmhartigheden des Heeren boven de onze uit. Wij zouden zeggen : als Petrus ooit een boodschap van Jezus' verrijzenis zou ontvangen, van het feit, dat hij Hem zou zien, dan zeker het laatst, — en de Heere, Hij laat Petrus niet achteraan komen, hij zet hem vooraan, hij wordt zelfs afzonderlijk genoemd.

Wat heerlijke kijk ontvangen wij hier op het doen van de Heiland. Wordt hier de goddelijke trouw tegenover de menselijke ontrouw gezet ? Er is geen reden om te wanhopen aan de liefde van Christus, ook al is ons leven nog zo zwart, al hebben wij het er nóg zo slecht afgebracht. Ook de diepst gevallen discipel wordt door de Meester niet vergeten.

Wie diep bedroefd zich beklagen moet over eigen ontrouw en zo zware schuld, wie in 't stof ligt neergebogen over de grootheid van zijn kwaad, wordt door de Heere soms weer 't eerste opgericht.

Het gaat er niet om hoe groot onze zonden zijn, maar of wij ze betreuren uit een verbroken hart. En dan geldt het: hoe groter de nood, hoe eerder vertroost, hoe moeilijker wij het hebben, hoe eer de Heere ons Zijn boodschap zendt. De meest bedroefde discipel, hij, die zich de onwaardigste onder de broeders wee't, is van de Meester soms het meest geliefd.

Is het niet duidelijk gebleken in het leven van Petrus ?

Wat een ontzettend moeilijke tijd moet Petrus gehad hebben, sedert het ogenblik dat hij tot de ontdekking kwam, wat hij had gedaan.

Als een loden last voelde hij op zijn ziel drukken zijn daad der verlochening. Wat was er van zijn voorbarig getuigen terecht gekomen? Hij, die het gezegd had ,,Heere, al werden ook allen aan U geërgerd, ik geenszins, ik zal mijnleven voor U zetten", hij had uit angst voor een dienstbode, uit angst voor zijn leven, bezworen de Meester niet te kennen, had alle band aan Hem verlochend, de laatste keer zelfs met zelfvervloeking. Wat moest hij doen ? Waar vond hij vergiffenis, waar troost voor zijn gewonde ziel ? Gelukkig, niet uitzichtloos was zijn leven geweest. Voor wanhoop had God hem bewaard. Hoe weldadig had het hem aangedaan, toen hij, naar buiten gaande, in de eenzaamheid van de nacht voor God zijn nood had uitgeschreid. Hij had het gevoeld toen, God had Zijn aangezicht niet in grimmige toorn van hem afgewend. God had getoond des ontfermens gedachtig te zijn, de Heere trok Zijn hand niet van hem af.

Maar was daarmee alle verdriet weg ? Ach, meer dan ooit had hij toen de behoefte gevoeld Jezus zelf nog eens te ontmoeten, en Hem zelf te vragen alles te willen vergeven wat hij misdeed. Maar, helaas, de Meester is weg. Hij is gestorven en begraven, en dat ene is onbereikbaarder dan ooit. Wat een leed moet dat voor Petrus geweest zijn.

Is er iets ergers voor een discipel des Heeren, dan te staren op een zonde, die niet mee terug te nemen is, te snakken naar het woord der vergeving en dan uit te gaan van de gedachte, dat Hij, die alleen dat woord spreken kan, verder weg is dan ooit ?

Neen, zolang wij nog vreemd zijn aan de liefdeband met Christus, dan weten wij daar niet van. Wat weten wij af van de strijd des geloofs zolang Christus nog een vreemdeling voor ons is, de grote Onbekende ?

Slechts die kent iets van Petrus' strijd, die iets kent van Petrus' liefde tot de Meester. Maar dan, wat kan 't ook dan in ons leven moeilijk zijn. Welk kind van God weet er niet van ?

Wat bange strijd geeft het, als wij uit moeten gaan van de gedachte, dat er een afstand tussen de Heere en ons is als van de hemel tot de aarde. Wat adembenemend kan het zijn, als wij uit moeten gaan van de mening, dat Christus onbereikbaar ver van ons af is, en dan te moeten zeggen : 't is alles verdiend.

Is dat niet de grote strijd in het leven der kinderen Gods ?

Wat kan hier ons anders troosten, dan een boodschap van de Heere zelf ? Hier helpen geen menselijke vertroostingen. Hier baat geen blijk van hartelijk medeleven. Hier helpt zelfs niet het feit, dat God zijn aangezicht over ons verheft. Hier helpt maar één ding : dat Jezus zelf ons zeggen laat dat Hij nog aan ons denkt, dat Hij ons vergeven heeft, dat wij Hem straks mogen zien, en van Hem zelf vertroost worden.

't Gaat bij Gods kinderen in dagen van gemis en zondaarsberouw altijd weer om Jezus alleen, om Zijn vergiffenis. Zijn gemeenschap. Zijn vertroostingen ; om de boodschap van Zijn genade.

Welnu, is die er ook ? Is daar troost voor aangevochtenen en bestredenen, voor mensen, die gebogen onder de last van hun zonden, hunkeren naar het ogenblik, dat ze Jezus mogen ontmoeten en uit Zijn eigen mond het woord der vergeving mogen beluisteren ?

Is daar één zonde te groot, één daad te slecht ? Is er reden tot de bange vraag :

Zou God Zijn gena vergeten. Nooit meer van ontferming weten ; Heeft Hij Zijn barmhartigheên door Zijn gramschap afgesneên ?

Als antwoord mag ik iedere bestredene verwijzen naar de Heiland van Petrus en dan zeggen : zie toch, wat Jezus voor Zijn ontrouwe discipel is geweest. Vóór Petrus zijn zondedaad heeft begaan, had Hij al gezegd : „Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet ophoude". En als Petrus straks gevallen is en de Heiland wordt weggeleid, dan keert Jezus zich om en ziet Petrus aan, en die blik ? Zeker, er zal ook verwijt in gelegen hebben, maar toch bovenal liefde, de liefde die zo veel, neen, die alles vergeven kan.

Zo was Jezus op weg naar Zijn kruis, vóór Zijn opstanding.

En nu de Opgestane, kan Hij een andere zijn ? Neen, die opgestaan is, is dezelfde als die gekruist is. Hij is dezelfde in trouw, dezelfde in vergevende liefde. Nauwelijks verrezen, of de boodschap is : „gaat heen en zegt Petrus, dat Hij u voorgaat naar Gahlea, aldaar zult gij Hem zien". Petrus ontvangt de boodschap zelfs apart. Ziehier de openbaring van Jezus' liefde. En de prediking er van, voor ons, als wij 't geestelijk zo moeilijk hebben, als wij twijfelen aan alles soms ? De prediking er van is deze : nooit behoeven wij te twijfelen aan de waarheid van Jezus' liefde. Zo vaak wij in waarachtig berouw onze zonden en ontrouw betreuren, laat Christus zich niet onbetuigd, en is Hij de eerste die ons opzoekt en vertroost.

Met Christus als helper, is uitzicht gegeven zelfs in de diepste nood, in het donkerst uur van ons leven. Als de Levende gaat Zijn goddelijk meedogen uit naar allen, aan wie Hij zich verbonden weet en helpt en redt Hij keer op keer, hoe ver ook afgedwaald.

Wat heerlijk, van deze zekerheid uit te mogen gaan. Te mogen weten, dat er een Heiland in de hemel is, die trouw blijft, ondanks onze ontrouw, die Zijn meest afgedwaalde discipel zelfs het eerst opzoekt, en hem een aparte boodschap geeft.

Het is waar, het praat de zonde van Petrus niet goed, zomin als het onze zonden goedpraat. De Heere vraagt van Zijn discipelen, dat wij elke dag voor Hem opkomen. Zijn naam belijden en tegen de zonden strijden. Maar als wij gevallen zijn, en zo diep er onder door moeten, twijfelen aan alles, zelfs aan 's Heilands vergevende liefde, dan bevat Jezus' doen tegenover Petrus de rijkste troost. Wij weten het: zoals tegenover Petrus, zo is Jezus nog, en nu, nu is het waarachtige uitzicht geboren Ziende op de Heiland van Petrus, roepen wij alle bedroefden en bestredenen ons „vreest niet" tegen, wekken hen op tot gebed, wachten en verbeiden, tot het:

Loof Hem, die u, al wat gij hebt misdreven. Hoeveel het zij, genadig wil vergeven. Uw krankheên kent en liefderijk geneest; Die van 't verderf uw leven wil verschonen, Met goedheid en barmhartigheên u kronen; Die in de nood uw redder is geweest.

(Kampen).

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1948

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1948

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's