Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE BELIJDENIS IN DE KERKORDE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE BELIJDENIS IN DE KERKORDE

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Referaat van Prof. dr. J. Severijn, gehouden in de Jaarvergadering van de Geref. Bond, op 21 April te Utrecht.

II)

De merkwaardige onzekerheid ten aanzien van de interpretatie dezer formule heeft er weinig toe kunnen bijdragen de richtingen te verenigen in een waarlijk kerkelijk streven naar een orde van zaken, die met de aard en het wezen der kerk overeenkomt. Weliswaar kan de orthodoxie deze formule met enige goede wil accepteren, maar het feit, dat ook de vrijzinnigheid, zeker niet zonder „good will" harerzijds, zich daarin ook meende te kunnen vinden, zou niet nalaten de zwakheid te vertonen van het kerkelijk ideaal, dat de leidende figuren voor de geest zweefde.

De roering rondom deze formule en de verschillende instelhng op de zin daarvan, konden dit slechts duidelijker aan de dag brengen en de Generale Synode, door de classis Heusden om opheldering gevraagd, heeft op dit punt geen bescheid gegeven en zich op een toekomstige Synode onder de eventueel nieuwe orde beroepen. Intussen gaven de handelingen der Synode telkens weer blijk van een opvatting der meer genoemde formule, welke met de grondslag der kerkelijke belijdenis niet overeenkomt. Dat het vertrouwen in orthodoxe kringen dientengevolge niet werd versterkt, behoeft geen nadere verklaring. Wij spreken dan nog niet over de tegemoetkomende houding jegens de vrijzinnigen, die zelfs ten aanzien van de gewenste gelijkschakeling der richtingen een uitzonderingspositie schijnen te mogen innemen.

Het is er ons niet om begonnen een nauwkeurige analyse van de gang van zaken te ondernemen, noch ook de verschillende drijfkrachten en factoren, persoonlijke inzichten en strevingen van leidende personen nader te onderzoeken, welke stuur en richting hebben gegeven aan die gang. Het zij ons genoeg te constateren, dat blijkens het zoeven genoemd artikel van de voorzitter der Synode, ook in de leidende kringen het optimisme is gedaald. En ofschoon ons dat niet verwondert, mede om de reeds gemelde redenen, zouden wij er de aandacht op willen vestigen, dat de ervaring der laatste jaren tot bezinning roept over de voorstellingen, die men zich heeft gevormd en de methode, welke werd gevolgd.

In de huidige situatie, waarin het ontwerp der kerkorde in discussie is, kan het van grote betekenis zijn.

Alle vraagstukken toch houden rechtstreeks verband met de verhouding tot de belijdenis der kerk. Op de vraag, of die belijdenis nog altijd van kracht is, heeft men geantwoord: Dat spreekt van zelf. Wij zijn het daarmede vem harte eens en zouden mogen verwacht hebben, dat de Generale Synode zich op dat standpunt had gesteld op de vraag van de classis Heusden. Immers op het stuk van belijden is het in ons kerkelijk leven in de war. En welke oorzaken mogen worden aangevoerd om die verwarring te verklaren, ook de meest uitvoerige verklaring zal ons niet helpen. Daarbij komt, dat ook de moderne ontwikkeling der theologie, hopeloos is vastgelopen en van de eigen theologie der kerk, de Schrifttheologie, verwijderd en vervreemd is. Ook de z.g. nieuwe theologie, waarvan velen zo grote verwachting hebben gehad, is in grond en wezen zo gans anders en verscheiden van de Godgeleerdheid der reformatoren, dat zij niet bij machte kon zijn de kerk te bouwen. Het is trouwens een volmaakt averrechts beginsel de kerk op een theologie te willen bouwen en dat op een theologie, welke aan haar geloofsleven geen recht roet wedervaren. Waar het Woord wordt gepredikt, wordt de kerk openbaar, waar de kerk is, is het geloof werkzaam, maar het geloof spreekt in belijdenis en uit de belijdenis komt de theologie op. Daarom is alle echte theologie confessioneel van karakter en op het Woord gegrond.

De verwarring in de theologische situatie van vandaag hangt dan ook in de allereerste plaats samen met een steeds voortgaande verwijdering van het kerkelijk Schriftgeloof. Vandaar dat wij telkens de nadruk leggen op de grondslag der belijdenis, die de kerk heeft in het getuigefnis des Heiligen Geestes, gelijk zij daarvan rekenschap geeft in haar confessie.

Die grondslag van de kerk, van haar leven en belijden, van haar theologie ook, is voor velen onzeker geworden en een punt van discussie — indien zelfs nog discussie. Daarom kan een kerkelijk gesprek, dat omschreven wordt , als ontmoeting rondom de Heihge Schrift geen doel treffen. Rondom de Heilige Schrift staat ieder met zijn eigen beschouwing en oordeel. „Rondom de Heilige Schrift", deze uitdrukking stelt haar op één vlak met de deelnemers aan het kerkelijk gesprek. Het gezag van de Heilige Schrift kan daarbij een punt van discussie zijn, doch daarmede is het reeds miskend en onttroond. En bovendien het goddelijk gezag van de Heilige Schrift, zoals dat voor het geloof vaststaat en als feit wordt bevestigd, onttrekt zich aan de beslissing van een academische discussie.

De Schriftgelovige kan belijden en beleven, dat het zo is, maar het valt buiten het bereik van het menselijk verstand uit te maken, of de Heilige Schrift al dan niet Gods Woord is en hoe God door het Woord van Apostelen en Profeten getuigenis van Zichzelf geeft.

Maar daarom is het ook roof aan de Christus en roof aan de kerk, als iemand beweert, dat wij geen laatste beroep op de Heihge Schrift hebben. Op grond van het geloof der kerk van Christus is er voor de kerkelijke theologie slechts èèn weg : de axiomatische erkenning, dat de Heilige Schrift Gods Woord is. Alle theologiseren buiten deze erkenning om en zonder daaraan zijn methode te ontlenen, wekt verwarring en misverstand en moet in hersenschimmen verlopen.

Wij hebben in de kerk nu eenmaal met een verheven werkelijkheid van doen, die alleen in het geloof kan worden verstaan. Een kerkelijk gesprek zou zin hebben, als het zich bepaalde tot onderzoek en kennis van onze confessie om de kerk in haar belijden te verstaan en daaraan zijn persoonlijk geloof te toetsen.

Dit zou het voordeel kunnen hebben, dat velen, die oprecht bewogen zijn wegens de decadente en in verschillend opzicht benarde toestand, waarin wij verkeren, tot de conclusie zouden komen, dat wij van nieuws aan moeten beginnen, ook met onze theologie. Wij kennen onze catechismus niet meer. Het is althans onze overtuiging, dat wij alleen van uit de theologie der reformatie de vraagstukken van onze tijd zullen kiyinen tegemoet treden. Daartoe zal allereerst nodig zijn, dat wij tot haar wederkeren en haar verstaan in de geestelijke kracht, waaruit zij werd geboren.

Het kerkelijk leven, waarin wij verkeren, deelt immers in de verwarring van velerlei opvattingen, die al of niet gerechtvaardigd voor het Christelijk geloof het normatief missen, waaraan zij moéten worden getoetst. Dit betreft in hoge mate het begrip van de kerk, haar roeping en haar belijdenis. En gelijk wij reeds eerder hebben bepleit, is het nodig, dat de kerk begint met zich te confronteren met haar eigen belijdenis. Want als het geen tegenspraak verdraagt, dat de kerk vandaag uit hetzelfde geloof zal leven en handelen, waaruit de reformatoren geleefd en gehandeld hebben, zal het nodig zijn, dat zij zich in dat geloof verheugt en dat geloof kent.

Verwijderd als de kerk thans is van de enigheid des geloofs, die aan de vergadering der ware kerk eigen is, staat zij voor de vraag, hoe zij tot zulk een enigheid, zal komen. De kerk moet immers weer kerk worden, zo luidt het. D.w.z. de kerk, welke eigenlijk geen kerk meer kan genoemd worden, althans haar kenmerken voor een ontstellend deel heeft ingeboet, zal die kenmerken weer moeten vertonen.

Zonder twijfel is haar voornaamste kenmerk het belijden en dat doet zij, zo het goed is, in al haar handelingen. En zo niet, dan is zij in gebreke. Zij faalt echter ook, als zij de goede belijdenis niet vasthoudt en de gemeenschap breekt met het geloof van de kerk der eeuwen, gebouwd op het fundament, dat gelegd is, n.l. de Christus der Schriften.

In dit licht laat zich verstaan, dat het ontwerp kerkorde een artikel wijdt aan het belijden, n.l. art. X. In dat artikel wordt dan ook gewezen op de „gemeenschap met de belijdenis der vaderen", terwijl die belijdenis nader wordt genoemd, zijnde vervat in het apostolicum, de geloofsbelijdenis van Nicéa, van Athanasius, als in de Heidelbergse Catechismus en de Ned. Geloofsbelijdenis met de Dordtse leerregels.

Dat de kerk belijdt in haar prediking, getuigenissen, herderlijke brieven, kerkliederen, gebeden, formulieren, leerboeken en belijdenisgeschriften, is een overbodige uitbreiding, als men het er over eens is, dat zij in al haar handelingen belijdt, tenzij men daarmede bedoelt, dat er eenheid in al dat belijden moet zijn, hoewel ook dit laatste een vanzelfsprekende zaak mag heten.

Maar de zin is nog niet uit : de kerk belijdt in dat alles telkens opnieuw de Christus als Hoofd der kerk en als Heer der wereld en dat in verantwoordelijkheid voor het heden en levende in de uit de Schrift geputte belijdenis der Vaderen.

De gemeenschap met het geloof der Vaderen wordt hier weliswaar wat duidelijker uitgedrukt, afgezien van de vraag, of men in „de uit de Schrift geputte belijdenis" al of niet enige restrictie wil lezen.

De uitdrukking telkens opnieuw belijden echter is voor verschillende verklaring vatbaar. Het spreekt alweer vanzelf, dat iedere kerkelijke handeling een opnieuw belijden is. ledere voorlezing van de Wet is een opnieuw belijden van de ware religie, telkens, wanneer de Twaalf Artikelen worden gelezen in de samenkomst der gemeente is daar een opnieuw belijden van ons algemeen en ongetwijfeld Christelijk geloof. Datzelfde geldt ook bij het gebruik der formulieren en van geheel de Dienst des Woords.

Wij willen niet beweren, dat men in de kerkorde niets mag zeggen, wat vanzelfsprekend mag worden geacht, maar geheel deze redactie bedoelt nog wat anders, getuige de uitdrukkingen : „in verantwoordelijkheid voor het heden" en „de weg van het belijden".

Men heeft in de vooroorlogse tijd zoveel geschreven over petrofact (versteend) respristinatie (terugval tot een voorbijgegane periode) met betrekking tot de leer der Vaderen, dat men het werkelijk ook scheen te geloven, aangezien men uit geheel andere gronden redeneerde en klaarblijkelijk onbekend was met het geloof der Vaderen, dit althans niet kon waarderen en beoordelen naar een verkeerde maatstaf. Men zag op de formule der belijdenis zonder het leven te verstaan, en nog altijd zijn er, die menen, dat de aanhangers van de belijdenis lijden aan, een anachronisme, als waren zij een soort 16e eeuwse Christenen in de twintigste eeuw.

Dit vindt ten deele oorzaak in een misverstand. De grote vraag der reformatie was : Hoe zal ik rechtvaardig zijn voor God ? En hoe ben ik zeker van het heil in Christus ? Het antwoord op deze vragen is nog altijd hetzelfde. De weg der zaligheid is niet veranderd.

Een andere vraag is deze : Of de kerk in de hedendaagse wereld zich niet voor vragen ziet gesteld, die een vroeger geslacht niet heeft gekend. Dat echter verandert niets aan het geloof, maar doet een beroep op het geloof. Hoofdzaak is en blijft, dat de kerk ook te midden van onze tijd haar eigen leven heeft te leven en haar eigen geloof heeft te bewaren om van daaruit de wereld te overwinnen. Om dat eigen leven der kerk gaat het en dat leven bepaalt haar openbaring in de wereld en haar weg door de wereld.

Ook uit dien hoofde zijn wij van oordeel, dat ernst moet gemaakt met de belijdenis der Vaderen, die van dat leven getuigt, om haar te erkennen als het draagvlak des geloofs, waarop al het kerkelijk handelen steunt. De kerk moet handelen uit het geloof der kerk en niet uit een geloof, dat niet der kerk is.

Kunnen wij het dus eens zijn met degenen, die menen, dat de belijdenis in de kerkorde niet thuis hoort, omdat dit alles zo vanzelf spreekt, en de belijdenis wordt ondersteld, wij achten het niet overbodig, maar gewenst, dat de kerkorde klaar en duidelijk alle vergaderingen en handelingen bindt aan de confessie der kerk en die confessie noemt.

Alleen dan kan de belijdenis kerkelijk gaan functioneren en zowel haar kracht als haar zwakheid bewijzen aan de maatstaf, waaraan zij zelf gemeten wil zijn als de enige regel des geloofs, n.l. de Heilige Schrift.

Dit te erkennen zal voor velen zeer moeilijk zijn, bij wie de voorwaarden ontbreken om deze dingen te kunnen beoordelen. Onze conclusies zullen ook niet worden aanvaard door degenen, die zich niet kunnen ontworstelen aan een intellectualisme, hetwelk veel wordt gewraakt, maar nog veel meer aangehangen. De belijdenis onzer Vaderen zou immers slechts weergeven, hoe zij over deze dingen dachten. Zij bekeken deze dingen met hun zestiende-eeuwse ogen en wij zien de dingen een beetje anders. Tenslotte de Apostelen en Profeten, waren ook mensen, en wel menden van hun tijd, die gesproken hebben in het bewustzijn van hun tijd.

Tegenover dergelijke redeneringen merken wij op, dat de vaderen zich echter niet beroepen op mensen, maar op het getuigenis van de Heilige Geest, de goddelijke Leermeester des harten. Ook de Apostelen en Profeten beroepen zich op God zelf.

Daarom hebben wij hier niet met gewone aardse dingen van doen, die men vergelijkenderwijs kan waarderen, maar met de dingen van het Koninkrijk Gods. Wij staan voor het wonder der openbaring, voor het wonder der Heilige Schrift, het wonder der verzoening in Christus, het wonder des geloofs en het wonder ook van de kerk.

Alle dingen zijn hier van andere orde. Wij hebben hier met goddelijke zaken van doen in een verloren wereld. Goddelijke zaken, die nochtans de mens worden geopenbaard, waarover mensen mogen spreken, gelijk God hun daarover te spreken geeft.

Indien men nu dat beroep der Vaderen op het getuigenis des Heiligen Geestes niet verstaat, omdat men het niet kent, kan dat een grond zijn om op enige , afstand te blijven, wijl hier een Gezag wordt genoemd, dat ver boven ons verstand uitreikt. Daarnaast waren nog andere argumenten te noertien, die in overweging genomen, er tóe moeten leiden dat men de kerk over de kerk zou laten oordelen. En dat kan, als men haar belijdenis laat spreken.

Zo men dat niet wil en van tevoren reeds weet, dat men dat niet wil, kent men meerder gezag toe aan zijn eigen inzicht dan aan het getuigenis der kerk, die  zegt de Heilige Geest te hebben. En zo zijn er, die zonder de belijdenis te kennen, reeds weten, dat zij er niets van moeten hebben. Ook dit is menselijk en kenmerkend voor het karakter der zonde.

Maar die enigszins gevoel heeft voor de heiligheid der goddelijke zaken en enigermate de zwakheid van ons menselijk oordeel heeft ingezien, kan uit de dingen, die voor ogen zijn, bevroeden, dat het wijs is de kerk over de kerk te horen, als men haar zaken wil dienen en de kerk in de gelegenheid stellen haar eigen zaken te behartigen.

Welnu, de enige weg is dan gelegen in de erkenning van het feit, dat zij een belijdenis heeft en dat die vanzelfsprekend van kracht is en behoort te functioneren.

Als men dat doet, is de eerste stap op de weg naar de gezondmaking der kerk gezet, en hebben wij een nieuw begin gemaakt. Dan gaat men de kerk in de gelegenheid stellen zich weer als kerk te openbaren en is de weg voor de uitgroei der belijdenis en de vernieuwing van het theologische denken geopend.

Het geloof als objectieve werkelijkheid moet weer gezien worden, opdat de begeerte komt, daaraan door de Heilige Geest deel te mogen hebben.

Wij houden ons verzekerd, dat velen ook buiten onze kring moeten toegeven, dat deze dingen niet anders gesteld kunnen worden. Velen ook zullen gevoelen, dat zij die de belijdenis liefhebben, niet anders kunnen en mogen nastreven dan een kerkorde, die aan de confessie is gebonden.

En toch, hoe moeilijk valt het velen om met dit standpunt mee te gaan, ook al uit vrees voor allerlei spoken, die zij zien opkomen.

Wij mensen zullen met al onze ijver de kerk niet reformeren. Als de kerk in deze landen nog vrucht zal mogen voortbrengen, zal het zijn als in het oude Israël: De steen, die door de bouwlieden werd veracht, is geworden tot een hoofd des hoeks.

Daarom sluiten wij gaarne aan bij het beroep van de voorzitter der Synode op het gebe'd der gemeente, opdat wij door de band des geloofs gebonden, als één man mogen opkomen voor de ere Zijns Naams en onze verwachting zij van de Heere der heren.

Ik heb gezegd.

Naar aanleiding van hetgeen door prof. Van Ruler en dr. Bronkhorst aangaande dit punt is geschreven, vraagt ds. Vermaas, of er in art. X sprake is van kerkrechtelijke binding of alleen geestelijke, zoals dr. Br. meent.

Daarop wordt geantwoord, dat de binding door art. X voorgesteld, uiteraard geestelijk is, maar zeker ook kerkrechtelijk, hetgeen blijkt uit de ordinantie van het opzicht, welke niet alleen ontheffing van maar ook ontzetting uit het ambt kent.

Mogelijk staan wij hier ook weer voor een verschillende interpretatie van art. X, waartoe het ook aanleiding geeft. Er zijn er, dié van een kerkrechtelijke binding liever niet willen weten. Men kan het wel moeilijk anders verstaan, als daar staat : de kerk weert, wat haar belijden weerspreekt. Doch het verdient aanbeveling om in dit verband van belijdenis te spreken. De kerk weert wat haar belijdenis weerspreekt.

Dr. Schroten vraagt, of de opsomming in de derde alinea van art. X : prediking, enz., niet beter kan wegvallen.

Met instemming wordt daarop geantwoord, dat het genoegzaam is te bepalen, dat de kerk in al haar vergaderingen en handelingen gehouden is zich in overeenstemming met de belijdenis te gedragen.

Ds. Vreugdenhil had zich voorgesteld, dat referent meer op de bezwaren tegen het ontwerp zou zijn ingegaan.

Geantwoord wordt, dat het onderzoek van het ontwerp met een uitgebreide commissie uit de predikanten is ter hand genomen en dat in de middagvergadering, die een huishoudelijk karakter draagt, daarover en aangaande de gang van zaken mededeehng zal worden gedaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 mei 1948

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

DE BELIJDENIS IN DE KERKORDE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 mei 1948

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's