Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ISRAËL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ISRAËL

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Toch is Israël nog niet vergaan. Toch blijft de wondere geschiedenis van dit volk inderdaad "een mysterie voor de wereld". Ook voor de Kerk van Christus.

Want juist zij blijft zitten met de grote vraag, die ook Paulus heeft beziggehouden in Rom. 9—11 . Als Israël het Evangelie heeft gehoord, maar niet verstaan; als God Zijn handen wel uitstrekt, doch het blijft een ongehoorzaam en tegensprekend volk — wat betekent dan Gods Verbond en Gods belofte ?

„Ik zeg dan: Heeft God Zijn volk verstoten ? "

O zéker, Paulus werpt terstond die gedachte verre van zich : „Dat zij verre ! Want ik ben óók een Israëliet, uit het zaad Abrahams, van de stam Benjamin ! God heeft Zijn volk niet verstoten, hetwelk Hij tevoren gekend heeft".

Toch heeft ook Paulus geworsteld met die vraag : „Wat moeten wij dan denken van de verharding, die over Israël gekomen is ? "

En Paulus' worsteling met deze vraag heeft hem geleid tot die uiteenzetting van Gods weg met Zijn volk, die één der schoonste gedeelten is geworden uit zijn Brief aan de Romeinen, waar hij tenslotte in aanbidding neerzinkt, als hij dit gedeelte besluit met de bekende woorden uit Rom. 11 vers 33.—36. Wij willen een poging doen om Paulus' gedachtengang hier te volgen.

„Want de Geest onderzoekt alle dingen, ook de diepten Gods". Aan dit woord van Paulus uit 1 Cor 2 vs. 10 herinnert ons zijn uitroep : ,,0, diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods !"

Het woord uit de grondtekst, hier vertaald als ,,diepte", betekent eigenlijk : afgrond. De wijsheid en de kennis Gods maakt op de mens, die door Gods genade daarin een blik mag slaan, de indruk van een bodemloze diepte. Zij is als glashelder water, als een glazen zee, zó doorzichtig, dat men soms zou menen er dwars door héén te kunnen zien. Doch bij nader toezien blijkt de bodem aan onze blik onttrokken. En hoe méér men zich inspant, hoe méér wij trachten Gods wijze raad te peilen, gans te doorzien en te verstaan, des te meer verscherpt zich die indruk : het is als een afgrond, bodemloos, onpeilbaar-diep.

Wij hebben daarvoor nog een ander woord. Wij zeggen : ,,Het is een mysterie !" Paulus gebruikt hetzelfde woord, Rom. 11 vs. 25 : „Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend zij" : dit mysterie. Dit woord duidt aan een verborgenheid, die niet door alle mensen, doch alleen door de ingewijden te verstaan is. Doch de kennis van deze verborgenheid is niet, gelijk in de heidense mysteriëndiensten, door menselijke handehngen te verwerven. Paulus bedoelt met „mysterie" een waarheid, die door menselijk nadenken, door menselijke begeerte naar wijsheid en dorst naar kennis, door menselijk onderzoek en menselijke speurzin nooit zou zijn ontdekt en verstaan. Deze wijsheid en kennis Gods kan alleen tot op zekere hoogte en diepte de onze worden, wanneer zij ons door Gods Geest wordt geopenbaard en door het geloof verstaan. Tot zolang blijft zij voor ons verborgen. Wat is dan het mysterie, dat Paulus hier bezig houdt ? Paulus is geen wijsgeer, die in het afgetrokkene denkt en spreekt. Hij heeft een bepaalde, concrete waarheid op het oog. in welker diepte hij schouwt en welker rijkdom en wijsheid en kennis Gods hij alleen maar kan aanbidden. Welke is deze waarheid, hem door God geopenbaard, ook door óns in het geloof te verstaan ?

Het is het eeuwige raadsel der geschiedenis: het lot van het volk Israël!

En wel zeer in het bijzonder is dit mysterie : de verborgen bedoeling Gods met Israël — vooral : met de verharding van Israël.

Daarover is het, dat Paulus zo uitvoerig, spreekt in Rom. 9:11. Hij werpt over dit grootste vraagstuk in heel de geschiedenis der mensheid een nieuw licht. Doch het is niet het licht van menselijke wijsheid en scherpzinnigheid. Hij heeft iets gezien van Gods verborgen bedoeling met Zijn volk — niet, omdat hij deze zélf heeft ontdekt, maar omdat zij hem is geopenbaard : omdat hij in de diepten Gods heeft geschouwd, al, heeft hij de bodem niet kunnen zien of peilen.

Het vraagstuk, dat Paulus bezig houdt, en dat ook ons in deze tijd nog veel méér moest benauwen, is dit : Waarom is de verharding over Israël gekomen ? Waarom neemt dit volk als geheel de Christus niet aan ? Waarom staat juist dat volk, uit hetwelk Gods Zoon menselijk vlees en bloed heeft aangenomen, zo volstrekt afwijzend tegenover Hem, de Zone Davids, de Koning Israels ?

Paulus heeft het daar zo moeilijk mee. Niet alleen, zelfs niet in de eerste plaats, omdat Paulus zélf ook een Jood is, en hij hen daarom ziet als ,,zijn broederen, die zijn maagschap zijn naar het vlees" (9 vs. 3).

Neen, er is iets, waar Paulus het veel moeilijker; mee heeft. En dat is hiermee: dat zij Israëlieten zijn, „welker is de aanneming tot kinderen, en de heerlijkheid, en de verbonden, en de wetgeving, en de dienst Gods, en de beloftenissen" (9 vs. 4).

Betekent dit alles dan maar niets! God heeft toch met Abraham, Isaak en Jacob Zijn Verbond opgericht. Met hen èn met hun zaad. Hij heeft toch beloofd: „Ik zal u tot een God zijn, en voor uw zaad na u, tot een eeuwig verbond — en gij zult Mij tot een volk zijn". Hij heeft hun toch door Mozes Zijn Wet gegeven. En die Wet begint met de belofte : „Ik ben de Heere, uw God, Die u verlost heb".

En toch heeft Israël Christus verworpen. Hoe kan dat nu ?

Kan dat dan: dat het Woord Gods ter aarde valt ? Kan dat: dat God Zijn volk verstoot ? Kan dat: dat God geen Woord houdt en Zijn belofte niet vervult ?

Israël moge dan schuldig zijn en zich de verwerping door God dubbel waardig gemaakt hebben — goed, het is alles waar. Maar kan dat. dat onze ontrouw Gods trouw te niet doet ? Kan dat, dat er een ogenblik komt, dat God gaat spreken, zoals wij in bezettingstijd zelfs Christenmensen hoorden redeneren: „Aan mensen, die ontrouw zijn, die verbonden schenden, met eden spelen aan zulke mensen behoef ik ook niet trouw te zijn, tegenover hen behoef ik ook geen woord te houden en acht ik mij door mijn beloften niet gebonden" ?

En zo staat opeens het vraagstuk van het Joodse volk vóór ons in zijn ware gedaante. Het Joden-vraagstuk is geen politiek probleem, zoals men ons vijf jaar lang heeft willen wijsmaken. Dat is het nooit geweest, dat zal het ook nooit worden. Het is een zuiver godsdienstig vraagstuk. Dat is het altoos geweest, dat is het nóg, en dat zal het blijven tot aan het eind der dagen.

En daarom is de kwestie, die Paulus hier stelt, zo actueel. Daarom is zij ook voor óns zulk een ingrijpende zaak : voor heel de Kerk, voor elke gemeente, voor ieder Christen persoonlijk.

Want het gaat hier om de strikt-persoonlijke vraag naar de zekerheid des heils. Kan dat, dat God Zijn volk verstoot ? Kan dat, dat God geen Woord houdt ? Kan dat, dat onze ontrouw Gods trouw te niet doet ?

Neen, zegt Paulus, dat kan niet! Dat is ook niet zo. God hééft Zijn volk niet verstoten : zie maar, want ik ben óók een Israëliet, uit het zaad van Abraham, uit de stam Benjamin. ( Rom. 11 vers 1) — en tóch is mij genade bewezen, hoewel ik de gemeente Gods vervolgd heb.

Neen, God hééft Zijn volk niet verstoten, hetwelk Hij tevoren gekend heeft. Elia heeft dit óók gedacht: dat hij maar alleen was overgebleven, en dat heel zijn volk aan de verharding was overgegeven. Toch waren er nog zeven duizend, die de knie voor Baäl niet gebogen hadden. Zo is er ook in deze tegenwoordige tijd een overblijfsel, naar de verkiezing der genade.

Het is dus niet juist om te doen, alsof de verharding over héél Israël gekomen is, zegt Paulus in Rom. 11 vs. 25. Het is slechts „voor een deel". Want b.v. al de twaalf apostelen waren Israëlieten. En ook Paulus zelf, de grote heiden-apostel, was een Israëliet. En velen van zijn volk hebben zijn prediking gehoord en geloofd, tot in onze dagen toe, al worden zij niet allen zo bekend als onze dichter Isaak da Costa.

Dus niet over héél Israël, doch over een deel is de verharding gekomen. Maar dan toch wel over een zeer gróót deel. Voorzover een mens kan oordelen, zijn wij geneigd te zeggen : over verreweg het grootste deel.

Maar waarom dan ? Waarom is, over het algemeen genomen, het oordeel der verharding over Israël gekomen, terwijl de heidenen in grote massa's Christus hebben aangenomen in geloof ? Hoe kan dat — daar toch Israël Gods Verbond en Zijn beloften had ontvangen, en niet de heidenen ?

Wel, antwoordt Paulus in Rom. 9 vs. 15 : dat de heidenen ingaan, hoewel de Joden achterblijven, dat kan, omdat God vrij is in Zijn genade. Hij is de Souvereine, de Verhevene, de vrijmachtige God. Hij heeft reeds Mozes gewaarschuwd: „Ik zal genadig zijn, wie Ik zal genadig zijn, en ,,Ik zal Mij ontfermen, wiens Ik Mij ontfermen zal!" God is toch vrij om Zijn genade te bewijzen — ook aan diegenen, aan wie Hij liet tevoren niet had beloofd ?

En in het bewijzen van Zijn genade aan de heidenen heeft ook de verharding der Joden een zinvolle plaats. Lees maar eens de Handelingen der Apostelen. Welk een moeite heeft het de Heere gekost om zelfs een apostel als Petrus ertoe te krijgen, om met de verkondiging van het Evangelie uit te gaan óók tot de heidenen ! En zelfs de heiden-apostel Paulus heeft op zijn zendingsreizen steevast de gewoonte gevolgd om in alle steden, waar hij kwam, éérst de Synagoge te bezoeken en éérst aan de Joden het Evangelie te verkondigen.

Doch het verzet der Joden, de verharding van Israël was oorzaak, dat Paulus en Barnabas vrijmoedigheid kregen om te zeggen: „Het was nodig, dat eerst tot u het Woord Gods gesproken zou worden ; doch nademaal gij hetzelve verstoot, en uzelve des eeuwigen levens niet waardig oordeelt, zie, wij keren ons tot de heidenen!" (Hand. 13 vs. 46).

„Eerst de Jood, en óók de Griek" : dat was steeds Paulus' stelregel. Doch dat het „óók de Griek" zo spoedig werkelijkheid werd, dat het Evangelie zó spoedig tot de heidenen kwam — dat kwam door de verharding van Israël ! Hadden de Joden het Evangelie met blijdschap aangenomen, dan ware het te voorzien geweest dat de apostelen geheel en al in beslag genomen waren door hun arbeid onder de Joden, voor tientallen jaren, wellicht hun leven lang.

Zó is door de val der Joden de zaligheid den geheidenen geworden. Hun val is de zaligheid der wereld! (Rom. 11 vs. 11 en 12).

(Wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 juli 1948

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

ISRAËL

Bekijk de hele uitgave van donderdag 29 juli 1948

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's