Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

Vreugde en nijd

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

2 Samuël 6 : 22. Ook zal ik mij nog geringer houden dan alzo, en zal nederig zijn in mijn ogen, en met de dienstmaagden, waarvan gij gezegd hebt, met dezelve zal ik verheerlijkt worden.

Ons tekstwoord is genomen uit de geschiedenis van de ark des verbonds. Bij deze ark werd de naam des Heeren der Heirscharen aangeroepen, die daarop woont tussen de Cherubim. Toen deze ark eens gehaald werd, greep Uzza in onbedachtzaamheid deze aan. Door de Heere getroffen viel hij neer. David is dan bevreesd. De ark wordt dan neergezet in het huis van Obed-Edom en bleef aldaar drie maanden. David hoort dan dat de Heere het huisgezin van Obed-Edom zegent, omdat de ark daar was. Hij ziet hierin de hand des Heeren, dat de Heere niet meer vertoornd was. Hij gaat nu de ark met vreugde halen. Zodra de ark uit het huis is, en er maar zes treden gelopen zijn door de priesters, dan offert David ossen en gemest vee. David huppelt met alle macht voor het aangezicht des Heeren en David is omgord met een linnen iijfrok. Zijn koninklijk gewaad had hij afgelegd en droeg een Iijfrok, zoals priesters en Levieten ook dragen. Wat gebeurt er nu ? Michal, de vrouw van David, ziet vanuit het paleis de koning huppelen en springen voor het aangezicht des Heeren. Inplaats, dat zij er blij mee is en het een rijke zegen vindt, dat de ark terug komt, inplaats dat zij verheugd is in haar hart, dat haar man de Heere vreest, veracht zij David. De geschiedenis zegt ons dan verder hoe koning David na het opstellen van de ark in de tent offert en dankoffert en het ganse volk zegent in de naam des Heeren. David deelt geschenken uit en het volk keert, een ieder naar zijn eigen huis, terug. Wanneer de koning dan terugkeert, komt Michal hem tegemoet. Spottend voegt zij hem toe : Hoe is heden de koning van Israël verheerlijkt, die zich heden voor de ogen van de dienstmaagden zijner dienstknechten heeft ontbloot, gelijk een van de ijdele heden zich onbeschaamd ontbloot. De duivel kon het weer niet goed hebben, dat de naam des Heeren geprezen en Zijn lof verkondigd werd. Hier werd David bestraft. Doch, hoor nu eens, hoe David deze smaad beantwoorden mag. De Heere, zo zegt hij, heeft mij uitverkoren voor uw vader en uw ganse huis, mij instellende tot een voorganger over het volk des Heeren, over Israël, ja, ik zal spelen voor het aangezicht des Heeren. Als een vat vol is, dan loopt het over, zo ook hier. David kon niet zwijgen van ue goedertierenheden des Heeren, en vandaar zegt hij : ook zal ik mij nog geringer houden dan alzo.

Wij zien dus, dat David niets wil weten van de honende woorden van zijn vrouw. Liever wil hij zich nog meer vernederen, want bij het eenvoudige volk voelt hij zich thuis. Waarom was David dan zo verheugd ? Deze ark was het symbool van de ere Gods. Maar ook van de gunste Gods. Verblijd was David over de tegenwoordigheid des Heeren, dat Hij weer woonde temidden van Zijn volk. Op al deze bewijzen van genade zag David in eerbied neer. Oprecht met het leven der genade bedeeld, ziet David in dit alles juist het leven Gods, in Zijn eer, in Zijn gunst, in Zijn nabijheid. Dan is het geen wonder dat David van zielevreugd huppelde. Zijn ziel levendig als zij is, met kracht bediend, kan niet anders dan opspringen van vreugde.

Michal begrijpt van dat alles niets. Wat ziet ze in de ark, wat verstaat zij van het leven Gods. Moest David nu daarvoor zo huppelen ? Het is niets dan aanstellerij ! Wat zal er in haar geest zijn omgegaan ? Dit is helemaal niet koninklijk. Heel zijn waardigheid gooit hij te grabbel! Michal wilde alleen de buitenkant, de roem en de eer van mensen. Dit alles is een bewijs hoe dood haar hart was. We zien in dit alles hoe zij niet het minste verstand heeft van goddelijke zaken. Daarom is haar tong scherp en bittere vijandschap giet zij uit. De dood kan niet met het leven verkeren. Zij kunnen niet samen gaan. Dit gebeurt nog heden zo dikwijls, zodra uit het leven Gods gesproken wordt, zijn er weer anderen die over geheel andere zaken spreken, om toch maar het leven het zwijgen op te leggen, want zij moeten er niets van hebben, hun hart is vijandig.

Maar wat doet David nu ? Hij zegt tot zijn vrouw : ook zal ik mij nog geringer houden dan alzo. Nog geringer. Hij had zich toch al zo gering gehouden, immers zijn koninklijke waardigheid had hij afgelegd, zijn naam en zijn eer in dit opzicht aan de buitenwereld prijsgegeven, zijn doorluchtig gezelschap verlaten en zich bij de geringen gevoegd. En waarom dit alles ? Omdat David God op het oog had, de ere Gods voelde hij en in zijn ziel smaakte hij Gods gunst. En nu nog geringer ? Ja omdat hij zich zelf onwaardig achtte, zichzelf geringschatte. Gewillig was hij om in het stof te buigen, gewillig om nog dieper zich voor de Heere in het stof te vernederen ! Kent gij, lezer, iets van dit buigen, omdat de Heere het waardig is, dat Hij aan u Zijn gunst openbaarde, aan u, die geheel en al onwaardig zijt in uzelve ! Dan kunt ge iets van Davids houding verstaan, anders is het voor u dwaasheid en diep in uw hart, zult ge voor zulk een leven verachting gevoelen. Maar David gaat nog verder : En zal nederig zijn in mijne ogen. Wat bedoelt David met deze nederigheid ? Niet de nederigheid, die in zichzelf verkapte hoogmoed is, doordat er onder een nederig kleed een hoogmoedig hart is. Ook niet een slaafse nederigheid, kruiperig uit vrees vóór straf. Helemaal niet een wettische nederigheid, waar de m.ens wat mee worden wil. Doch het is de echte waarachtige, evangelische nederigheid, welke David had. Hij prijst de deugden Gods, terwijl hij God zijn deugdenkleed voorhoudt, terwijl hij tegelijk een gezicht heeft op zijn eigen algehele nietigheid en ellende. Het waren niet zijn deugden, maar het waren de leidingen, de zegeningen Gods, en daaronder was David klein geworden, daardoor voelde hij zich zo nederig, toen hij daar huppelde voor de ark des Heeren, de liefde Gods genoot in de ziel en leefde in de gunste des ontfermenden, beweldadigenden Gods. Dit maakte hem nederig, omdat hij de trouwe Gods mocht zien, de weldaden, die de Heere hem bewees en tenslotte was het bij David zó : Ik kan die Heere niet vergelden voor de weldaden aan mij en aan mijn volk bewezen! Dit maakte hem klein voor God. Het was niet een gezegde van hem, geen grootspraak in nederigheid, niet om zich tegenover Michal eens flink te houden en te spreken uit de hoogte, maar hij had een hartelijke lust om nederig te willen zijn. Het ging gepaard met een onuitsprekelijke zaligheid. Het was hem te doen om de Heere, om Zijn eer, om God alleen. Daar valt alles bij in het niet, de gunst van Michal, maar ook haar cynische, spottende vijandschap.

Kent gij lezer, iets van deze evangelische nederigheid ? Hebt gij dit al eens in uw hart gevonden ? Dat kan alleen wanneer de Heere uw Koning is, wanneer Hij in de stad van uw ziel is, dan is het : Wat blijdschap smaakt mijn ziel, wanneer ik voor U kniel! En met de dienstmaagden, waarvan gij gezegd hebt, met dezelve zal ik verheerlijkt worden. Gij ziet daar voor u staan de koning, gans en al bedeeld met liefde Gods. Daar tegenover Michal, die er niets van begrijpt en zich er boos over maakt, ja, haar echtgenoot bespot en gelijk stelt met onbeschaamde lieden. Hoe kwam dat nu, dat Michal zó boos was ? Waarom bespotte zij, ja, verachtte zij haar man ? Deze dienstmaagden en dienstknechten, dat waren toch maar gewone mensen. Zij waren van zulke lage staat. Je kunt je toch niet met hen op één lijn stellen ! De roem van de wereld was er niet bij. En daarom vond ze het minderwaardig van David, dat was niet een koning waardig. Zij, Michal, zal wel wijzer zijn, om zich met zulk volk op te houden, dat was ver beneden haar stand. Als Michal er iets, maar iets van begrepen had, iets verstaan had van deze blijdschap, enige kennis had gehad aan de ere Gods en Zijn gunst, dan had zij er voor moeten vallen. Maar de natuurlijke mens verstaat de dingen, die des Geestes Gods zijn niet, het kan ook niet. Bij David was het net andersom. Met dezelve, zegt hij, zal ik verheerlijkt worden. Met dat volk wilde hij leven en sterven, omdat hij in deze mensen zag, in dit lage en nederige volk, dat het hen ook ging om de ere Gods. Zij bedoelden de ere Gods. David bemerkte, dat zij iets verstonden van de geweldige, rijke zegen, dat God terugkeerde naar Zijn volk. In deze ark, die heenwees naar de Koning-Messias, die met Zijn bloed der Verzoening Zijn Kerk heiligt. „Met dezelve zal ik verheerlijkt worden", door Hem alleen. Welk een bestraffing ligt hierin voor Michal. David wil zeggen : O, gij arme vrouw, gij, met uw genot, met uw pracht, met uw stand, met uw wereld, wat zal het u baten. Niets ! Het zal nog tegen u getuigen. Maar ik, zal door de genade des Heeren, met dit volk verheerlijkt worden.

Geachte lezer, er was vreugd bij David, nijd bij Michal. Hebt gij de Michal in uzelf leren kennen. Zolang wij de Heere niet kennen, wat kan er dan een vijandschap zijn tegenover de Heere en Zijn volk, wat kan er dan een spotten zijn met Zijn instellingen en wat gaat het tegen ons vlees en bloed in, wanneer wij Zijn volk verheugd zien. Er is een wereldse vijandschap, maar ook een vrome vijandschap, doordat wij onszelf willen, handhaven. Dit veroorzaakt nijd.

Gelukkig als de Heere ons daarvoor de ogen geopend heeft en wij deze nijd, die een verrotting is der beenderen mogen onderkennen, om de vreugde te leren verstaan, waar de dienstmaagden en de, dienstknechten mogen zingen door Hem, op wie de smaadheden gevallen zijn, om Zijn volk daar voor immer van te verlossen:

Dan zingen zij in God verblijd, aan Hem gewijd van 's Heeren wegen. Want groot is 's Heeren heerlijkheid. Zijn majesteit ten top gestegen. Hij slaat toch, schoon oneindig hoog. Op hen het oog, de need'rig knielen, maar ziet van ver met gramschap aan De ijdele waan der trotse zielen. Ps. 138 : 3.

(te E.)

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 september 1948

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 september 1948

De Waarheidsvriend | 6 Pagina's