Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

MEDITATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEDITATIE

KENT GE HEM?

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En David, zeide tot hem : Vrees niet, want ik zal zekerlijk weldadigheid bij u doen. 2 Samuel 9 vs. 7a.

Kent u Mefiboseth ? Een vreemde vraag, niet waar ? Wel hebben misschien al eens van hem gehoord. Mefiboseth is een koningszoon. Iemand van hoge afkomst. Zijn grootvader was door de Heere gezalfd om koning te zijn over Israël. Maar wat voor een koningszoon is hij nu ? Zijn vader en zijn grootvader. Jonathan en Saul, zijn beide gesneuveld, gevallen in de strijd tegen de Filistijnen. Waar bleef nu hun eer en aanzien, waar bleef het koninklijke geslacht van Saul en Jonathan ? Het werd verdreven, uitgeroeid, alleen Mefiboseth is nog over. Maar in wat voor toestand. Hij moest als een vluchteling leven. Kent ge nu Mefiboseth ? Ziet hem eens aan ! Ziet u, dat hij de enige vluchteling niet is ? Zo zijn er nog duizenden, millioenen, die allen de naam dragen van onttroonde koning. Ge vindt hier het beeld getekend van elk mens van nature. Onze kroon ligt terneer geworpen ; onze heerlijkheid is verloren; onze heerschappij is overgegaan in slavernij en wat voor slavernij ? De slavernij der zonde. Onze koninklijke macht bevatte meer dan de machtigste koning der aarde; de heerschappij strekte zich uit over al het gedierte des velds, ja over al wat er leeft. Maar die koningskinderen werden vluchtelingen, ballingen, ellendigen en verdrukten. Onderworpen aan de vorst der duisternis. Kent ge nu die koningszoon ? Nu vragen we niet meer „kent ge Mefiboseth", maar, „kent ge u- zelf" ? Want zo is het met ieder mens. Waar is de heerlijkheid, waarmede God u kroonde; hoe ligt uw kroon in stukken gestoten ; hoe zijt ge verdreven uit de hof van Eden. Mefiboseth was een beklagenswaardige koningszoon, maar ziet ge, wie we allen zijn ? In ons bondshoofd Adam gevallen, buiten het Paradijs verdreven; Gods ge­meenschap moeten we eeuwig derven. De mens gevallen in een jammerstaat, om naar recht éénmaal te sterven onder de toorn Gods. Geen mooi beeld, wat we daarin vinden. Nooit meer in de heerlijkheid des Vaders te kunnen komen ; onbekwaam om God te dienen. Vervreemd van de kennis Gods, vervreemd van het burgerschap ; onmachtig om de weg des levens te bewandelen, ja, onwillig om onze Schepper te eren. Mogen we onszelf in Mefiboseth terug vinden. Zeker, daar zien we van nature niets van. Van nature zien we niet de staat, waaruit we gevallen zijn. Daar is genade voor nodig, het ontdekkend licht van de Heilige Geest. Dan leren we het zien, dat we zelf die koningszoon zijn. Ja, waar God door Zijn Geest de ogen opent, daar erkennen we wat Gods Woord van ons zegt, dat we ellendig zijn. Ellendig, d.w.z. buiten gedreven, buiten de gemeenschap met een rechtvaardig God. Gevangen onder de macht van de Boze. We weten van Mefiboseth, dat hij verstoten ergens in de vreemde leeft. Maar hij weet dit, dat als de koning mij vinden zal, zal het wellicht mijn dood zijn. Welk een armzalige figuur dan is de zondaar. Zonder God in de wereld en toch éénmaal voor God moeten verschijnen. Want dat is het wat ons treffen moet. Voor de Heere zullen we niet verborgen blijven ; Zijn ogen doorwandelen de ganse aarde. Hij weet, waar ge woont. Zo zal ieder mens éénmaal opgeroepen worden. Ja, wanneer de Heere door Zijn Heilige Geest de zondaar daaraan ontdekt, wat moet de mens het dan belijden : „ik, ellendig mens".

Maar, gelukkig, er is nog iemand, die aan Mefiboseth denkt. Als hij in Lodebar zich schuil houdt, dan vraagt daar de koning, die recht heeft zijn leven te eisen : „Is er nog iemand van het huis van Saul overgebleven, dat ik weldadigheid aan hem doe om Jonathan's wil ? " En dan zendt David zijn knechten naar Lodebar om Mefiboseth te halen. Wat moet Mefiboseth daar nu van denken ? Waarom moet hij komen ? Zal het zijn om een oordeel te horen ; zal David hem willen doden ? Neen. David wil aan deze onttroonde koningszoon zijn weldadigheid bewijzen. David wil niet zijn dood, maar zijn leven. En dan mag Mefiboseth horen van de gedachten des vredes, welke David over hem had. Mefiboseth ! wat zijt ge een begenadigde.

Kent ge die Mefiboseth ? Moogt ge uw leven daarin uitgetekend zien ? Moogt ge zo'n begenadigde zijn ? Och, eigenlijk heeft de mens daar zo weinig behoefte aan. We voelen ons vaak in onze ballingschap zo goed thuis. We zien het in de wereld, maar ook in ons eigen leven zo vaak, dat er zo weinig heimwee is naar die gemeenschap met de Heere. We vinden het wel goed. Maar welk een ontferming dan, dat de Heere in Zijn eeuwige vrederaad zulke mensen dan nog opzoeken wil. Hij trekt ze op wonderlijke wijze tot zich. Hij opent hen de ogen. Heeft de Heere u ook door Zijn liefdevolle trekking tot Zich geroepen ? Heeft Hij u ook gezegd : ,,Adam, waar zijt gij ? " Hebt ge het ervaren, dat ge in uw ellende, in uw van God vervreemd zijn, nog met de Heere te maken hebt ? Zeg het dan eens, ging het toen ineens met u in volle glorie naar het paleis Zijner heiligheid ? Neen, niet waar ? Waar de Heere de zondaar tot Zich trekt, daar wordt onze gevallen koninklijke waardigheid tot diepe schuld. Waarmede kunnen, we ons dan bedekken voor Zijn alziend oog! Staan we dan niet als de Verloren Zoon met het zwijnendraf nog aan de kleren ? Onze beste werken zijn dan nog aIs een wegwerpelijk kleed. Wat worden ivoor de Koning der koningen onze klederen van eigengerechtigheid; onze vroomheid, onze godsdienst, als aanklagende stemmen, en toch, zalig die mens, die door de Heere geroepen wordt om het aan Zijn voeten te moeten zeggen : „Heere, ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen". Zalig die mens, die zo, zoals hij is, op de zondaarsplaats terecht mag komen.

Is dat zalig, zult ge zeggen ? Ja, want op geen andere wijze kan de Heere Zijn genade bewijzen dan aan zondaren, die het alles verbeurd en verzondigd hebben. Aan mensen, die alles verloren hebben. Zie eens naar Mefiboseth. Hij wordt geroepen. Anders zou hij wellicht in zijn ballingschap gebleven zijn om daar éénmaal te sterven. Dat wil de mens nog wel, eerder dan openbaar worden voor de Heere. Immers dat is zo'n moeilijke weg ; dat is een weg, waarin hij zelf moet minder worden, dat is een weg van een verbroken hart en een door schuld verslagen zondaar. Maar welk een ontferming, als de Heere deze tot Zich trekken wil, als Hij de zondaar tegenover Zich stelt. Want dan wordt het voor de zondaar een omkomen om behouden te worden ; een sterven om te leven ; een overgave op genade of ongenade. Maar dan zal de zondaar het ook ervaren, waarom God roept. De Heere roept niet tot ondergang van de mens, niet om de mens in de put te laten zitten, maar juist omdat Hij in gunst en niet in wraak Zijn lust heeft. Zie bij Mefiboseth. Wat heeft Mefiboseth te wachten ? Misschien om uitgeroeid te worden. Maar neen, wanneer hij een oordeel verwacht en billijken moet, ontmoet hij weldadigheid. David haalt hem, om hem zijn erfgoed weer te geven. Wat een genade, wat een Evangelie. Daar aan Zijn voeten smaakt de zondaar, dat de Heere groot van goedertierenheid is. Hij wil ellendigen, het erfgoed, en wel een erfgoed dat zij moedwillig en vrijwillig hebben verloren, weergeven. Hij geeft ze terug datgene, wat ze van nature niet zochten. Ik ben gevonden — zegt de Heere — door degenen, die naar Mij niet vraagden.

Wat een omkeer in het leven van Mefiboseth. Hij mocht eten van de tafel des konings.

Kent gij Mefiboseth ?

Wéér die vraag. Ja, het is een belangrijke vraag. Kent ge die trekking des Heeren ? Dagelijks omringt de Heere u met Zijn zegeningen, en weet ge niet dat die trekkingen des Heeren zijn, die u tot bekering moeten leiden, of veracht ge die barmhartigheid en goedertierenheid en verdraagzaamheid ? Mocht ge u neerwerpen voor de Heere met de bede: „Heere, trek mij, zo zal ik U nalopen".

De Heere wil er om gebeden zijn.

David beweldadigde Mefiboseth. Maar wat was de verdienende oorzaak ? Mefiboseth zal het u wel zeggen en al Gods beweldadigden beamen het : Hij deed het niet om iets van mij of in mij, neen, dan had Hij mij moeten treffen met de dood, maar Hij deed het om Zijns verbonds wil. David deed het, omdat hij gedacht aan de eed, die hij Jonathan gezworen had.

Is dat niet de reden, waarom ellendigen weer erfgenamen worden ? Waarom God u niet door de adem Zijns monds verteerde ? Mefiboseth werd begenadigd, omdat David met Jonathan voor de geboorte van Mefiboseth reeds een verbond gesloten had. En nu moet David zich houden aan dat verbond. Hoort ge dat ? De Heere gedenkt Zijn verbond. Dat vredesverbond, dat in de Drieenige Raad Gods besloten werd. Die gedachten des vredes heeft Hij laten verkondigen door de profeten, maar meer nog geopenbaard in Zijn Zoon. Aan de gerechtigheid Gods heeft Hij voldaan, maar dan als Hij voor zondaren de Borg is geworden, wanneer Hij voor ellendigen het opneemt, dan ook eist Hij voor deze van de Vader het kindschap terug. Hij neemt daarom Zijn ellendigen niet aan omdat ze ellendig zijn, neen, dat is schuld, maar Hij doet het omdat het Hem behaagt dat deze Hem zullen prijzen. Hij gedenkt aan Zijn verbond.

Ziende op Mefiboseth zeggen we : ,,Wat een gelukkige man. Wat zal hij fier het hoofd hebben opgericht en gezegd hebben: Ik ben ook een koningszoon, die waardig is om van uw tafel te eten !" Neen, integendeel, hij openbaart zijn onwaardigheid met de woorden : Wie ben ik, dat ge omgezien hebt naar een dode hond, als ik ben.

Genade maakt klein; klein in zichzelf. Genade maakt ootmoedig, maar in die kleinheid wordt God groot. Is God voor ons al groot geworden ? Viel Zijn genade dan ook in ons hart ? Dan worden we zelf armer ; dan roepen we het uit: ,,Heere, ga uit van mij, want ik ben een zondig mens" ; maar dan vindt ge alles in Hem. Zo sterven is als een begenadigde sterven, dat is als erfgenaam sterven.

Kent ge Mefiboseth ? Ja ? Maar zie nu van hem af naar David, neen, Davids grootste Zoon. Kent ge Hem ? Kent ge uzelf ? Moeilijke vraag, nietwaar ? Daar komt ge hier niet mee klaar. Paulus zegt : Opdat ik Hem kenne en de kracht Zijner opstanding. Daar jaagt hij naar. Kent ge Hem en uzelf? Wie Hem nederig valt te voet, zal van Hem het antwoord Ieren.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 november 1949

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

MEDITATIE

Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 november 1949

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's