Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Heilige Schrift en de theologie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Heilige Schrift en de theologie

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Theologie is een veelomvattend begrip geworden. In engere zin is theologie kennis of leer van God, zoals die pleegt te worden behandeld in de dogmatiek onder de titel De Deo : d.i. aangaande God.

Wij spraken van dogmatiek en daarmede wordt bijzonderlijk het kerkelijk leersysteem bedoeld. Buiten het kerkelijk leersysteem echter worden ook in de wijsbegeerte velerlei beschouwingen over de Godheid gevonden, zowel in de heidense philosophie als in de wijsgerige arbeid, die in meerdere of mindere mate invloed verraadt van Jodendom en Christendom. Omgekeerd lieten ook wijsgerige gedachten niet na haar invloed op de Christelijke theologie uit te oefenen, en wel tot haar grote schade.

Ook in dit opzicht kan de theologie nog van Calvijn leren, die met alle kracht de wijsgerige leringen aangaande God afwijst en er de aandacht op vestigt, dat een idee van God, die in de hersenen der philosophen rondzweeft, geen God is. Helaas is die les van Calvijn zelfs door zijn volgelingen onder de theologen veel te weinig ter harte genomen, en het kan zelfs de vraag zijn, of hij in dit opzicht wel begrepen is.

Calvijn gebruikt ook wel het woord philosophie in een zin, die overigens met de wijsbegeerte niets gemeen heeft dan de naam, aangezien hij daarmede niet anders op het oog heeft dan het geheel der levens- en wereldbeschouwing, die met de leer der Schriften overeenkomt. Hij bedoelt daarmede niet anders dan wat hij ons biedt in zijn Onderwijzing der Christelijke religie, m.a.w. zijn dogmatiek, inclusief de ethiek.

Het veld der theologie heeft zich in de loop der eeuwen uitgebreid over het ganse genoemde terrein, zodat de theologische faculteit een ganse reeks van theoretische en practische vakken omvat, die wij nu niet alle zullen noemen, om ons slechts te bepalen bij wat men gewoonlijk begrijpt onder dogmatiek en ethiek, de z.g. systematische theologie, zoals die naar de kerkelijke belijdenissen kan worden onderscheiden als Roomse, Gereformeerde, Lutherse theologie, om de voornaamste te noemen. In onze tijd kan men deze reeks uitbreiden met nog vele andere proeven ener theologie, waaraan al of niet een kerkelijke confessie ten grondslag ligt.

Hoe verhoudt zich nu de theologie tot de Heilige Schrift ? Uit de aard der zaak spreken wij van de theologie, omdat er in beginsel slechts één Christelijke theologie kan zijn, welke beantwoordt aan de leer der Schriften, zijnde de leer van Christus. Calvijn spreekt van de Onderwijzing in de Christelijke religie en niet van een Christelijke religie en hij heeft daarbij het oog op de leer der apostelen en profeten.

Hij leefde in een tijd van grote verwarring, waarin het aan veelheid van opvattingen en tegenstrijdige leringen niet ontbrak, en wie met zijn werken bekend is, weet, dat hij naast de bestrijding van de Roomse dwalingen, menige bladzijde richt tegen leringen, die naar zijn diepste overtuiging in strijd waren met de leer der Schriften.

Zijn onderwijzing wil dan ook geen andere strekking hebben dan de uiteenzetting van de leer der apostelen en profeten, zoals die wordt gekend bij het licht van de inwendige Leermeester, de Heilige Geest.

De verhouding van theologie en Heilige Schrift is hiermede duidelijk getekend. De discipelen van de Christus der Schriften hebben geen andere Leermeester dan Christus zelf, die de Zijnen onderricht door Zijn Woord en Geest.

Op grond van deze innerlijke betrekkingen tussen de Godsopenbaring, welke ons in de Heilige Schrift is gegeven, en het geloof van Christus' gemeente, welke haar als Gods Woord en de enige regel des geloofs belijdt, ligt het voor de hand, dat het standpunt van de theoloog door dat geloof wordt bepaald.

Het kan allerminst zijn taak zijn, bewijzen te leveren, om het goddelijk gezag te bevestigen, nog veel minder om dat gezag te ondermijnen door redeneringen en critische beschouwingen, aangezien het een zowel als het ander te vergeefs is, als vallende deze zaak buiten de gewone orde en buiten de perken van het verstand.

De feitelijkheid van het geloof laat geen keuze. De theologie aanvaardt als haar axioma het standpunt des geloofs : De Heilige Schrift is Gods Woord en de enige regel des geloofs.

Er zijn in onze dagen theologen, die dit standpunt nadrukkelijk afwijzen op grond van hun critische houding jegens de Heilige Schrift.

Dat is trouwens geen nieuw verschijnsel. Reeds de Remonstranten in de dagen van het Bestand hebben de Gereformeerden het verwijt gedaan van een papieren paus wegens hun Schriftgeloof en Calvijn wijst reeds degenen, die van letterknechterij spraken, af, met een vermaning om Paulus' woord waarop zij zich beriepen (2 Cor. 3 vs. 6 en 7) beter te verstaan.

Dit verwijt is dus allerminst nieuw en gaat buiten het geloof der Christelijke kerk om, hetwelk volhardt bij de leer der apostelen en profeten. Wie door dat geloof wordt gedreven, kan moeilijk bezwaar maken tegen het zoëven aangewezen axioma der theologie, maar zal het zelf alzo poneren als een feit des geloofs.

Zijn theologische arbeid, uitgaande van het geloof der kerk, heeft tot taak het verband tussen de data der openbaring naar de regel des geloofs te onderzoeken en in het licht te stellen. Hij kan zich echter niet tot taak maken met redebewijzen aan te tonen, wat voor het geloof zeker is, terwijl hij het ongeloof daardoor vergeefs zou pogen te overtuigen.

Het vrijzinnig standpunt verschilt van het orthodoxe daarin, dat het de Heilige Schrift niet als de enige en alleen gezaghebbende openbaring Gods waardeert, wijl God zich volgens.haar op menigerlei wijze en niet het minst ook door het redewezen der mensen te kennen geeft.

Eensdeels raakt dit aan de gereformeerde belijdenis der algemene openbaring, maar anderszins doet het tekort aan de gevolgen der zonde, zoals die ons door de Heilige Schrift getekend zijn, en aan de verdorvenheid van de mens, zodat hij ook het boek der Schepping niet lezen kan zonder het licht der Heihge Schrift.

De z.g. nieuwe theologie ontkent volgens haar openbaringsbegrip de algemene openbaring en hoewel zij niets anders overhoudt dan de Heilige Schrift en de leer van de kerk der eeuwen, zoals die in de historie verschijnt, om daaromtrent te theologiseren, miskent zij het Christelijk geloof ook door haar Schriftopvatting, welke daarin niet anders wil zien dan een menselijk getuigenis aangaande de Godsopenbaring, en weigert dat getuigenis als Gods getuigenis te erkennen, gelijk de reformatoren dit deden.

Het standpunt der „nieuwe" theologie komt met het vrijzinnige daarin overeen, dat zij beiden de orthodoxe leer aangaande de Heilige Schrift inruilen tegen een eigen opvatting der openbaring.

Zij verschillen onderling echter weer door de veronderstellingen omtrent God en Zijn openbaring en dientengevolge ook weer in hun waardering van de Christus en de Heilige Schrift.

De critische instelling jegens de Heilige Schrift en de „theologische" onderstellingen, waardoor beiden zich onderscheiden van het reformatorisch Schriftgeloóf, wortelen uit de aard der zaak niet in dat geloof, maar in overwegingen van andere orde.

Anders toch zou men moeten aannemen, dat hier een conflict openbaar werd van de Heilige Geest, die tegen Zichzelf zou getuigen. Het Schriftgeloóf beroept zich op het inwendig getuigenis van de Heilige Geest.

Indien degenen, die dit geloof niet omhelzen, ook een beroep zouden doen, op een innerlijk getuigenis des Heiligen Geestes, zou de Heilige Geest tegen Zichzelf getuigen.

Een zodanige strijdigheid kan niet worden weggeredeneerd door aan te nemen, dat de Heilige Geest in de twintigste eeuw anders zou getuigen omtrent de Heilige Schrift dan in de zestiende eeuw. De critische instelling op de Schrift is bovendien niet van gisteren.

Een andere vraag is, of de Heilige Geest in onze dagen Zijn licht laat vallen op het profetische Woord, en nieuwe dingen uit de verborgenheid van de oude schatkamer doet ontdekken of klaarder doet zien, dan het voorgaande geslacht was geschonken. Dit echter raakt niet aan de zaak, waarover het hier gaat, n.l. het goddelijk gezag der Heilige Schrift, zoals de vaderen en allen, die uit hetzelfde geloof leven, dat belijden.

Van tweeën één. Of de vaderen hebben zich vergist en hebben zich beroepen op een leugenachtig getuigenis — hetgeen intussen niemand kan aantonen —, òf zij, die het Schriftgeloóf der vaderen afwijzen, worden daarin geleid door overwegingen, die niet uit de Heilige Geest zijn.

Intussen zijn die overwegingen van overwegende invloed op wat zij als hun theologie aandienen en op de methode, welke zij daarbij aanwenden.

Voorzover zij op de Heilige Schrift en de kerkelijke dogmatiek zijn aangewezen, zonder welke bronnen zij weinig boven de Stoa zouden uitgaan, ligt 't voor de hand, dat de afwijkende Schriftbeschouwing en Schriftwaardering haar invloed doen gelden op de Schriftverklaring en de opvattingen der leerstellingen.

In onderscheiding van de theologie, die zich door het reformatorisch Schriftgeloof laat leiden, en daaraan haar methode en verklaring ontleent, kan men verwachten, zoals ook de ervaring leert, dat een ander uitgangspunt tot theologische beschouwingen voert, die de positieve kracht van het Schriftgeloof missen.

Op menig punt critisch en veelal negatief ingesteld, worden geloofsstukken vaak in een algemeen religieuse sfeer getransponeerd of wijsgerig beïnvloed, wijl men zich in een geheel ander klimaat beweegt dan in dat van het geloof der Schriften.

In de practijk van het kerkelijk leven wordt dat op onmiskenbare wijze bevestigd door de distantie der richtingen.

Het is dan ook volkomen misplaatst om de richtingen zo maar in het algemeen te waarderen als accenten of nuanceringen, terwijl daarin openbaar wordt, dat die zulke gedachten lanceren, geen oog hebben voor de diepgaande verschillen, welke de ware orthodoxie van de vrijzinnigheid niet slechts onderscheiden, maar de waarheid van de religie van Christus in het geding brengen en het fundament der apostelen en profeten, waarmede de kerk staat of valt, discutabel stellen.

Op zich zelf is dat discutabel stellen geen vreemde zaak. Want de Christus is gezet tot een val en tot een opstanding en tot een teken, dat wedersproken wordt. (Vgl. Lucas 2 vs. 34).

Men mene echter niet, dat een leer, die wedersproken wordt, daardoor de stempel draagt van de Geest van de Christus der Schriften. Die weerspraak zal de Christus der Schriften betreffen en de leer, die Hem omhelst, zoals Hij daarin wordt voorgesteld.

Maar daarom ook kan de kerk deze leer niet discutabel stellen zonder plaats te geven aan een religie, welke een bedenksel van mensen is, en zonder haar eigen fundament te ondergraven.

Een theologie, welke uit het leven der kerk opkomt, is Schrifttheologie.

S.

Dit artikel werd u aangeboden door: de Gereformeerde Bond

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 februari 1950

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's

De Heilige Schrift en de theologie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 februari 1950

De Waarheidsvriend | 8 Pagina's